Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres is van 1 november 1994 tot en met 1 september 2021 werkzaam geweest bij [werkgever] . In dienst van de werkgever maakte zij aanspraak op enerzijds een vast salaris en anderzijds een jaarlijkse vaste bonus.
2. Eiseres is op 1 oktober 2020 wegens ziekte uitgevallen. Zij was arbeidsongeschikt tot en met 30 april 2021. De werkgever heeft in deze periode haar loon voor 70% doorbetaald. Ook is de eindejaarsuitkering/bonus voor 70% uitbetaald en daarom heeft zij in plaats van een bedrag van € 5.000, een bedrag aan extra periodiek salaris van € 3.500 ontvangen. De werkgever en eiseres hebben het dienstverband met wederzijds goedvinden beëindigd per 31 augustus 2021. Op 26 augustus 2021 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een WW-uitkering toegekend per 1 september 2021. In dit besluit wordt het dagloon voor de uitkering vastgesteld op € 179,09. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder bij de berekening van het WW-dagloon ten onrechte niet het loon heeft betrokken uit een voorliggend aangiftetijdvak waarin het loon wel volledig en ongekort is betaald. Ook de eindejaarsuitkering als onderdeel van het SV-loon moet voor de berekening van het dagloon worden aangepast naar het overeengekomen bedrag van € 5.000, aldus eiseres.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder is vervolgens wat betreft de maanden waarin eiseres ziek was uitgegaan van het hogere loon dat eiseres genoten zou hebben indien zij niet ziek was geweest en heeft het dagloon vastgesteld op € 183,31. Verweerder heeft wat betreft de eindejaarsuitkering het uitbetaalde bedrag van € 3.500 bij de berekening betrokken, omdat volgens verweerder uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad)volgt dat artikel 6 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit) uitsluitend dient te worden toegepast ten aanzien van het reguliere loon en niet ten aanzien van het extra periodiek salaris.
5. Eiseres voert aan dat voor de berekening van het dagloon de overeengekomen eindejaarsuitkering van € 5.000 moet worden meegenomen en niet het lagere uitbetaalde bedrag van € 3.500. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat artikel 6 van het Dagloonbesluit alleen dient te worden toegepast ten aanzien van het reguliere salaris en niet ten behoeve van het extra periodiek salaris. De uitspraak van de Raad van 18 mei 2018 waarnaar door verweerder is verwezen, is volgens eiseres niet van toepassing op haar situatie. Omdat in de voorzieningen van artikel 6 van het Dagloonbesluit in brede zin over ‘minder loon’ wordt gesproken, valt niet in te zien waarom het extra periodieke salaris daar niet onder zou vallen. Dat valt immers ook zonder meer wel onder het loonbegrip voor de WW uit het Dagloonbesluit.
Beoordeling door de rechtbank
6. In artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof, ziekte of werkstaking tijdens de dienstbetrekking, bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 5, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking wordt genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond. In het vierde lid, onderdeel a, van voornoemd artikel is bepaald dat dit artikel buiten toepassing blijft indien de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon.
7. In de Nota van Toelichting (Stb. 2013, 185, blz. 29) bij artikel 6 van het Dagloonbesluit, voor zover van belang, staat het volgende: “Als tijdens een overeengekomen periode van verlof in het refertejaar niet het volledige loon wordt betaald en ook geen uitkering wordt genoten uit hoofde van de dienstbetrekking, zou over die periode slechts dat lagere loon of geen loon worden meegenomen in de dagloonberekening. Dit zou een negatief effect hebben op de hoogte van een latere uitkering. Om dit te voorkomen is voor een afwijkende benadering gekozen. Gedurende de periode waarin als gevolg van verlof minder of geen loon wordt genoten, wordt rekening gehouden met het loon in dezelfde dienstbetrekking in het daaraan voorafgaande aangiftetijdvak. Het gaat hierbij om volledig binnen het refertejaar vallende tijdvakken en bovendien moet de werknemer ook het hele aangiftetijdvak bij de werkgever in dezelfde dienstbetrekking hebben gestaan. Bij de loonaangifte maakt de werkgever kenbaar dat hij wegens verlof het loon niet of niet volledig heeft betaald.”
8. Artikel 6 van het Dagloonbesluit bevat een uitzondering op artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit en moet zo worden verstaan dat per aangiftetijdvak waarin in verband met verlof minder loon is betaald, moet worden beoordeeld of toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit tot een gunstiger uitkomst leidt. Daarbij moet acht worden geslagen op de strekking van dat artikel, zoals die door de wetgever tot uitdrukking is gebracht. Blijkens de nota van toelichting strekt artikel 6 van het Dagloonbesluit ertoe te voorkomen dat een werknemer die tijdens een periode van verlof geen loon of niet zijn volledige loon doorbetaald krijgt daardoor ook een lagere uitkering zou ontvangen.
9. De rechtbank stelt vast dat de uitspraken van de Raad waarnaar verweerder verwijst niet van toepassing zijn op de situatie van eiseres. Anders dan bij eiseres, was er in de situatie waarop de uitspraak van de Raad van 18 mei 2016 betrekking heeft, sprake van een eindejaarsuitkering die niet door ziekte was verminderd. De uitspraak ziet dus op een andere situatie. Ook de situatie waarop de uitspraak van de Raad van 15 april 2020 betrekking heeft, verschilt van de situatie van eiseres, omdat sprake was van een betrokkene die onbetaald verlof had genoten en het opgebouwde bedrag aan eindejaarsuitkering pas na de referteperiode werd uitbetaald. In het geval van eiseres is de eindejaarsuitkering in de referteperiode uitbetaald, echter betrof dat een verlaagd bedrag. Het bedrag van € 5.000 aan vaste eindejaarsuitkering is door partijen overeengekomen op 29 september 2017. Op zitting heeft eiseres verklaard dat ze het volledige overeengekomen bedrag aan eindejaarsuitkering in 2017, 2018 en 2019 heeft ontvangen. Uitsluitend in 2020 heeft zij wegens ziekte 70% van de uitkering ontvangen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 6 van het Dagloonbesluit. Met inachtneming van de strekking van het artikel, namelijk het voorkomen van een lager dagloon vanwege ziekte, dient in deze situatie, waarin eiseres een eindejaarsuitkering heeft ontvangen in de referteperiode, de korting van 30% op de eindejaarsuitkering van € 5.000 achterwege te worden gelaten bij de berekening van het dagloon.
11. Uitgaande van het voorgaande wordt het dagloon van de WW-uitkering van eiseres als volgt berekend:
Maand
SV-loon
Augustus 2020
€ 3.400
September 2020
€ 3.400
Oktober 2020
€ 3.400
November 2020
€ 3.400
December 2020
€ 3.400 + uitbetaalde eindejaarsuitkering
€ 5.000
Januari 2021
€ 3.400
Februari 2021
€ 3.400
Maart 2021
€ 3.400
April 2021
€ 3.400
Mei 2021
€ 3.400
Juni 2021
€ 6.092,80 + uitbetaalde vakantietoeslag
€ 2.692,80
Juli 2021
€ 3.400
Totaal: 11 x 3400 (= SV-loon) = 37.400 + 6.092,80 + 5000 (bonus) = 48.492,80
48.492,80 – 2.692,80 (vakantiegeld) = 45.800 maal 108/100 = 49.464/261 = 189,52.
Het dagloon komt daarmee op € 189,52.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 27 augustus 2021 te herroepen, te bepalen dat het dagloon van eiseres wordt vastgesteld op € 189,52 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: