ECLI:NL:RBAMS:2022:391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
20/5397
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak op bezwaar inzake proceskostenvergoeding en wettelijke rente

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de opposant tegen een eerdere uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De opposant had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 17 september 2020, maar trok dit beroep op 16 februari 2021 in en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank verklaarde het verzoek op 22 april 2021 kennelijk gegrond en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 534,- voor rechtsbijstand.

De opposant stelde echter dat niet alleen de kosten van rechtsbijstand in beroep, maar ook de kosten van het indienen van een bezwaarschrift en het bijwonen van een hoorzitting in aanmerking moesten komen voor vergoeding. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan zonder zitting en dat het verzet gegrond was. De rechtbank hervatte het onderzoek en stelde de proceskostenvergoeding vast op € 1.407,50, inclusief wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen vanaf vier weken na de uitspraak.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar verplicht was om wettelijke rente te vergoeden over het totale bedrag van € 1.407,50, en dat de rechtbank niet bevoegd was om het griffierecht te vergoeden in geval van intrekking van het beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5397 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2022 op het verzet van

[opposant] , te Diemen, opposant

( [gemachtigde opposant] )

en uitspraak in de beroepszaak tussen

opposant

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

Procesverloop

Opposant heeft tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 17 september 2020 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld. Op 16 februari 2021 heeft opposant het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Bij uitspraak van 22 april 2021 heeft de rechtbank het verzoek kennelijk gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2021.
Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft op het verzoek uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten kennelijk gegrond geacht. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de kosten die opposant in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en de hoogte daarvan vastgesteld op € 534,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
2. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat ten onrechte uitsluitend de kosten van rechtsbijstand in beroep zijn vergoed. Er is namelijk niet één proceshandeling geweest maar drie, naast het indienen van het beroepschrift ook het indienen van een bezwaarschrift en het bijwonen van een (telefonische) hoorzitting. Ook de kosten daarvan komen volgens opposant in aanmerking voor vergoeding. Opposant verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2019. [1] Verder verzoekt opposant te bepalen dat verweerder over het griffierecht en de proceskosten wettelijke rente is verschuldigd, zulks nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak, tot aan de dag van algehele voldoening.
3. Uit wat opposant heeft aangevoerd, volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat opposant recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 534,-. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
4. Partijen zijn beiden uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van het verzoekschrift. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het verzoekschrift.
5. Het verzoek is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die opposant in bezwaar, beroep en verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.407,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269,- en een wegingsfactor 0,5, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5, 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Anders dan opposant kennelijk meent is de rechtbank niet bevoegd verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden in geval van intrekking van het beroep. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich conform artikel 8:41, zevende lid, van de Awb bereid heeft verklaard het griffierecht aan opposant te vergoeden.
6. Opposant maakt aanspraak op vergoeding van wettelijke rente over het bedrag aan proceskosten. Gezien het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2018 [2] , dient de heffingsambtenaar over het totale bedrag van € 1.407,50 wettelijke rente te vergoeden vanaf vier weken na de uitspraak van de rechtbank tot aan de dag van algehele voldoening.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van opposant tot een bedrag van
€ 1.407,50;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van wettelijke rente over een bedrag van € 1.407,50, te berekenen over de periode vanaf vier weken na de uitspraak van de rechtbank tot de algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.
griffier
rechter
Aschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.