ECLI:NL:RBAMS:2022:5192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/120972-22 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met voorrang aan Duits EAB

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 1 juni 2022 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, beoordeeld op basis van de Nederlandse wetgeving en de eisen van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, met uitzondering van één feit dat niet strafbaar is volgens Nederlands recht. Desondanks heeft de rechtbank besloten om de overlevering niet te weigeren, omdat de andere feiten wel dubbel strafbaar zijn en de overlevering dus toelaatbaar is. De rechtbank heeft ook het evenredigheidsbeginsel overwogen en geconcludeerd dat de overlevering niet onevenredig is, ondanks de argumenten van de raadsman dat de feiten als bagatelzaken kunnen worden beschouwd.

Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat er een samenloop is met een Duits EAB. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op basis van het Duitse EAB voorrang dient te krijgen, omdat dit EAB eerder is uitgevaardigd en de ernst van de feiten in Duitsland hoger is. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, met voorrang voor het Duitse EAB, en heeft de relevante wetsartikelen genoemd die van toepassing zijn op deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/120972-22 (EAB I)
RK nummer: 22/2906
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2022 door
the District Court in Legnica, III Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De behandeling van de vordering stond gepland op de openbare zitting van 7 juli 2022. Bij deze zitting was de officier van justitie mr. K. van der Schaft aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht.
Omdat de opgeëiste persoon niet naar de zittingszaal kon worden gebracht vanuit het cellenblok, vanwege organisatorische en logistieke problemen bij de rechtbank, heeft de rechtbank het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst, in verband met het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon.
De behandeling is in gewijzigde samenstelling opnieuw aangevangen op 18 augustus 2022, in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is verschenen via een telehoorverbinding en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court of Legnica of 8th September 2021 (case file No. IV Ka 469/20) on application of preventive measure in form of a pre-trial detention conducted by the Regional Court of Złotoryja, file No. II K 890/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien het feit 1 en 2 is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Met betrekking tot feit 3 stelt de rechtbank, met de raadsman en de officier van justitie, vast dat dit feit naar Nederlands recht niet strafbaar is. Het gaat hier om het niet betalen van kinderalimentatie en uit het EAB blijkt niet dat door het niet betalen van kinderalimentatie de kinderen in een hulpeloze toestand zijn terechtgekomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar overweging 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021. [1]
De rechtbank zal echter geen gebruik maken van haar bevoegdheid om op grond van het ontbreken van de dubbele strafbaarheid de overlevering te weigeren. De rechtbank vindt hiervoor redengevend dat het feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde nu het feit immers begaan is in Polen door een Poolse onderdaan, tegen kinderen met de Poolse nationaliteit. Bovendien zijn de feiten 1 en 2 wel dubbel strafbaar, zodat overlevering voor die feiten toelaatbaar is en de opgeëiste persoon dus toch al zou moeten worden overgeleverd.

5.Evenredigheid

Anders dan de raadsman stelt, is de rechtbank niet van oordeel dat overlevering onevenredig zou zijn omdat de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, moeten worden beschouwd als bagatelzaken waar hij in Nederland een lagere straf voor zou krijgen en dat de overlevering om die reden zou moeten worden geweigerd.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. Een beroep op het evenredigheidsbeginsel kan daarom alleen bij hoge uitzondering slagen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203). De rechtbank overweegt dat de enkele stelling dat de opgeëiste persoon in Nederland mogelijk een lagere straf zou kunnen krijgen – wat daarvan overigens ook zij – niet betekent dat het EAB als onevenredig kan worden aangemerkt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
In dit geval wordt de overlevering toegestaan nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat van de uitvaardigende lidstaat een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak. Daarmee is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar op schending van dat grondrecht. [3]

7.Samenloop met een Duits EAB

Naast dit EAB is ten aanzien van de opgeëiste persoon nog een EAB door een Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit uitgevaardigd (parketnummer 13/140510-22). Verder heeft de rechtbank op 24 mei 2022 de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan (Parketnummer: 13/751040-22, ECLI:NL:RBAMS:2022:2959).
Standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman en de officier van justitie hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de overlevering op basis van het EAB uit Duitsland voorrang dient te krijgen.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd, dat het EAB uit Duitsland eerder is uitgevaardigd, dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht ernstiger zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft, zodat er mogelijk een risico bestaat dat de Poolse autoriteiten hem niet aan Duitsland zullen overleveren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak [4] een kaderbesluitconforme uitleg gegeven aan artikel 28, vierde lid, OLW, die inhoudt dat zij, in geval van samenloop van EAB’s uit verschillende lidstaten, op grond van een eigen afweging zal komen tot een oordeel over de vraag aan welk van de EAB’s voorrang dient te worden verleend. Artikel 26, derde lid, OLW geeft een aantal omstandigheden aan die bij de totstandkoming van het oordeel een rol kunnen spelen.
Kijkend naar die omstandigheden en naar hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat voorrang dient te worden gegeven aan overlevering op basis van het Duitse EAB zoals hiervoor genoemd. Het Duitse EAB is immers eerder uitgevaardigd en de Poolse nationaliteit van de opgeëiste persoon kan mogelijk – indien voorrang wordt gegeven aan Polen – een belemmering vormen voor verderlevering aan Duitsland.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan, met voorrang voor het EAB uit Duitsland.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7, 26 en 28 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Legnica, III Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEPAALTdat
VOORRANGdient te worden gegeven aan het Duitse EAB op grond waarvan de overlevering is toegestaan op 24 mei 2022 (parketnummer: 13/751040-22, ECLI:NL:RBAMS:2022:2959).
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Rechtbank Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rechtbank Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539/21 (nog te publiceren), r.o. 4.4.
3.Rechtbank Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
4.Rechtbank Amsterdam 21 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5314.