ECLI:NL:RBAMS:2022:546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
AMS 20/1270
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming kosten kinderopvang op sociaal-medische indicatie; vernietiging met opdracht tot nieuw onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een moeder uit Uithoorn, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang op sociaal-medische indicatie, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag berustte op niet-onderzochte sociaal-medische aannames en dat het bestreden besluit niet kan standhouden. Eiseres, die gediagnosticeerd is met PTSS, had in het verleden al een tegemoetkoming ontvangen, maar verweerder stelde dat de situatie was veranderd omdat haar dochter nu naar school gaat. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij nog steeds behoefte had aan kinderopvang om haar behandelingen te kunnen volgen. De rechtbank oordeelde dat verweerder geen sociaal-medisch onderzoek had laten verrichten naar de huidige situatie van eiseres, waardoor de afwijzing niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing te nemen, waarbij een onafhankelijk sociaal-medisch adviseur ingeschakeld moet worden. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiseres dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Uithoorn, eiseres

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

In het besluit van 17 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiseres’ aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang op sociaal-medische indicatie afgewezen.
In het besluit van 23 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook waren op de zitting [naam 1] , partner van eiseres, en [naam 2] , gemachtigde van eiseres in bezwaar. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De aanleiding
1.1.
Eiseres is gediagnosticeerd met PTSS. Samen met haar partner heeft zij een dochter van zes, [naam 3] . Eiseres heeft op sociaal-medische indicatie in het verleden een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang gekregen voor twee dagen per week. Eiseres heeft namelijk rust nodig en heeft behandelafspraken, en de zorg voor [naam 3] kost haar veel energie.
1.2.
Eiseres heeft op 14 augustus 2019 voor de periode vanaf 1 oktober 2019 een nieuwe aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang. Zij wenst kinderopvang voor de maandag- en woensdagmiddagen na school, zodat zij kan opladen voor de volgende dagen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen reden (meer) bestaat om een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang te geven op grond van de Beleidsregels vergoeding kosten kinderopvang op sociaal-medische indicatie (de Beleidsregels). Nu [naam 3] doordeweeks naar school gaat, heeft eiseres veel meer tijd. Eiseres is fulltime thuis en kan haar afspraken om de schoolgang van [naam 3] heen plannen. Verder is haar partner vanaf 18:00 uur thuis en op vrijdagmiddag. Eiseres kan ook een beroep doen op haar thuisbegeleiding en eventueel op haar schoonouders. Dit alles mag van haar verwacht worden.
Standpunten partijen
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij voert aan dat, hoewel [naam 3] inmiddels naar school gaat, de situatie nog steeds niet zo is dat zij voldoende draagkracht heeft om haar dochter daadwerkelijk op te kunnen vangen. De ambulant begeleider onderschrijft de noodzaak voor kinderopvang. Zonder die kinderopvang bestaat volgens eiseres’ begeleider een kleinere kans op succes van de behandelingen. Eiseres verwijst naar analogie naar het toetsingskader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Volgens haar is verweerder namelijk aan zet om meer onderzoek te verrichten. Verder wijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 februari 2021. [1]
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de schoolgang van [naam 3] voldoende is om de afwijzing te dragen. Voorheen ontving eiseres immers een tegemoetkoming in de kosten voor vier dagdelen, terwijl [naam 3] nu vijf dagen naar school gaat. Als eiseres haar dag anders indeelt – eventueel met hulp van de thuisbegeleiding – dan moet het te doen zijn om [naam 3] na school zelf op te vangen op de maandag- en woensdagmiddag.
Oordeel van de rechtbank
5.1.
Uit de stukken blijkt dat volgens de Beleidsregels de tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang, op grond van een sociaal medische indicatie, maximaal voor negen maanden wordt verstrekt, met uitzondering van levensbedreigende aandoeningen waarbij de medische situatie verslechtert of een, naar het oordeel van verweerder, ernstige psychische aandoening of handicap. Ook wordt de tegemoetkoming voor maximaal vier dagdelen kinderopvang/gastouderopvang of twee dagdelen naschoolse opvang verstrekt.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de Beleidsregels geen wettelijke grondslag hebben. [2] Ingeval van zulk buitenwettelijk begunstigend beleid kan de rechtbank slechts zeer terughoudend toetsen. Het gelijkheidsbeginsel vergt evenwel dat een bestuursorgaan consistent en doordacht beleid voert, en een algemene gedragslijn volgt bij zijn optreden in individuele vergelijkbare gevallen. Verder geldt dat de toepassing van het beleid geen fundamentele rechten mag schenden. [3] Net als besluiten die wel op een wettelijke grondslag berusten, geldt tot slot dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding de nodige kennis omtrent de relevante feiten moet vergaren en een deugdelijke motivering moet geven.
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Hiertoe overweegt zij als volgt. Vaststaat dat de huidige aanvraag fundamenteel verschilt van eerdere aanvragen in die zin, dat [naam 3] in de nieuwe situatie naar school gaat. Ook staat vast dat de duur die [naam 3] naar school gaat, de duur van de eerder toegekende tegemoetkoming (vier dagdelen) overtreft. De rechtbank kan echter de redenering van verweerder, dat reeds om deze reden geen plaats is voor een verdere tegemoetkoming, niet volgen. Ingevolge het beleid waren de vier dagdelen die eerder waren toegekend immers het maximaal toekenbare. Onduidelijk is of eiseres toentertijd vanuit sociaal-medische optiek wellicht meer nodig had gehad, of dat haar sociaal-medische situatie sindsdien gewijzigd is. Eiseres heeft onder andere gesteld dat zij tegenwoordig met name op de maandagen erg overprikkeld is, ondanks de schoolgang van [naam 3] . Eiseres heeft al in de bestuurlijke fase een medische machtiging overgelegd. Vaststaat dat verweerder geen sociaal-medisch onderzoek heeft laten verrichten naar eiseres’ nieuwe situatie. Verweerder kan dan ook niet in redelijkheid een andere weekindeling voorstellen zonder het genoemde onderzoek te verrichten. De voorgestelde weekindeling veronderstelt sociaal-medische kennis over eiseres’ beperkingen, die er nu niet is. Immers, het veronderstelt dat eiseres – na aftrek van alle hulp uit haar omgeving – daadwerkelijk in staat is om [naam 3] het restant van de week op te vangen. Een onderzoek naar de belastbaarheid van eiseres is hiervoor onontbeerlijk. Deze onduidelijkheid komt voor rekening van verweerder. Verweerder heeft een onmisbare stap in het feitenonderzoek overgeslagen, zodat de gegeven motivering het besluit niet kan dragen.
7. Gelet op het geconstateerde gebrek is het beroep is gegrond. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, gelet op het feit dat nader onderzoek verricht dient te worden. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van acht weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De rechtbank draagt verweerder daarbij op om onderzoek te laten verrichten naar eiseres’ situatie door een onafhankelijke sociaal-medisch adviseur.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op om onderzoek te laten verrichten naar eiseres’ situatie door een onafhankelijke sociaal-medisch adviseur;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.