5.2.De rechtbank stelt vast dat de Beleidsregels geen wettelijke grondslag hebben.Ingeval van zulk buitenwettelijk begunstigend beleid kan de rechtbank slechts zeer terughoudend toetsen. Het gelijkheidsbeginsel vergt evenwel dat een bestuursorgaan consistent en doordacht beleid voert, en een algemene gedragslijn volgt bij zijn optreden in individuele vergelijkbare gevallen. Verder geldt dat de toepassing van het beleid geen fundamentele rechten mag schenden.Net als besluiten die wel op een wettelijke grondslag berusten, geldt tot slot dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding de nodige kennis omtrent de relevante feiten moet vergaren en een deugdelijke motivering moet geven.
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Hiertoe overweegt zij als volgt. Vaststaat dat de huidige aanvraag fundamenteel verschilt van eerdere aanvragen in die zin, dat [naam 3] in de nieuwe situatie naar school gaat. Ook staat vast dat de duur die [naam 3] naar school gaat, de duur van de eerder toegekende tegemoetkoming (vier dagdelen) overtreft. De rechtbank kan echter de redenering van verweerder, dat reeds om deze reden geen plaats is voor een verdere tegemoetkoming, niet volgen. Ingevolge het beleid waren de vier dagdelen die eerder waren toegekend immers het maximaal toekenbare. Onduidelijk is of eiseres toentertijd vanuit sociaal-medische optiek wellicht meer nodig had gehad, of dat haar sociaal-medische situatie sindsdien gewijzigd is. Eiseres heeft onder andere gesteld dat zij tegenwoordig met name op de maandagen erg overprikkeld is, ondanks de schoolgang van [naam 3] . Eiseres heeft al in de bestuurlijke fase een medische machtiging overgelegd. Vaststaat dat verweerder geen sociaal-medisch onderzoek heeft laten verrichten naar eiseres’ nieuwe situatie. Verweerder kan dan ook niet in redelijkheid een andere weekindeling voorstellen zonder het genoemde onderzoek te verrichten. De voorgestelde weekindeling veronderstelt sociaal-medische kennis over eiseres’ beperkingen, die er nu niet is. Immers, het veronderstelt dat eiseres – na aftrek van alle hulp uit haar omgeving – daadwerkelijk in staat is om [naam 3] het restant van de week op te vangen. Een onderzoek naar de belastbaarheid van eiseres is hiervoor onontbeerlijk. Deze onduidelijkheid komt voor rekening van verweerder. Verweerder heeft een onmisbare stap in het feitenonderzoek overgeslagen, zodat de gegeven motivering het besluit niet kan dragen.
7. Gelet op het geconstateerde gebrek is het beroep is gegrond. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, gelet op het feit dat nader onderzoek verricht dient te worden. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van acht weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De rechtbank draagt verweerder daarbij op om onderzoek te laten verrichten naar eiseres’ situatie door een onafhankelijke sociaal-medisch adviseur.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op om onderzoek te laten verrichten naar eiseres’ situatie door een onafhankelijke sociaal-medisch adviseur;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: