ECLI:NL:RBAMS:2022:5556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
13/751512-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot strafbare feiten

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 25 juni 2021 en betreft een EAB dat op 19 oktober 2020 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Polen, wordt verdacht van strafbare feiten die onder de Poolse wetgeving vallen, met name illegale handel in verdovende middelen.

Tijdens de zittingen op 30 juni en 1 september 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aan de voorwaarden voldoet, waaronder een ononderbroken verblijf van ten minste vijf jaar in Nederland. De officier van justitie heeft aangegeven dat er geen reden is om de overlevering te weigeren, ondanks dat de feiten gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd.

De rechtbank heeft ook overwogen of er sprake is van een reëel gevaar voor een eerlijk proces in Polen, maar heeft geconcludeerd dat er geen individuele risico's zijn aangetoond die de overlevering zouden kunnen belemmeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Polen wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751512-21
RK nummer: 21/3535
Datum uitspraak: 15 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 oktober 2020 door
the Circuit Court in Gliwice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 30 juni 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen stukken ten behoeve van een gelijkstellingsverweer in te brengen en de officier van justitie, indien die stukken daartoe aanleiding geven, in de gelegenheid te stellen de benodigde informatie op te vragen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) en een terugkeergarantie te verzoeken aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 1 september 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 1 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat
er geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision (preventive detention for executing) of the Circuit Court in Gliwice of 11 September 2018, reference III Kp 551/18 (to case number PO I Ds 32.2017 in the Circuit Prosecutor’s Office in Gliwice).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar wel de Poolse nationaliteit. Dat betekent dat hij, om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de OLW, moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, derde lid, van de OLW zijn neergelegd:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is, met de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat de door de raadsman overgelegde jaaropgaven en belastingaanslagen genoegzaam aantonen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit deze stukken blijkt dat de opgeëiste persoon in de periode 2016 tot en met 2021 daadwerkelijk in Nederland heeft gewoond en dat aan de inkomenseis is voldaan. Daarmee is aan de eerste voorwaarde voldaan.
Daarnaast is aan de tweede voorwaarde, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW voldaan nu Nederland rechtsmacht heeft voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
De rechtbank moet ten slotte toetsen of ook is voldaan aan de derde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat gebeurt aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. In de brief van 9 augustus 2022 heeft de IND meegedeeld dat de strafrechtelijke feiten er naar verwachting niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan de derde voorwaarde is daarmee voldaan.
Om die redenen stelt de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – vast dat is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, derde lid, OLW.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Public Prosecutorin
Gliwiceheeft op 31 augustus 2022 de volgende garantie gegeven:
Pursuant to art. 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European Arrest Warrant (2002/584/JHA) it is guaranteed that, in the case the wanted person: [opgeëiste persoon], born on [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats] (Poland), after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Poland, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Polen aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Polen;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Poolse markt;
  • de Poolse rechtsorde is aangetast;
  • het Openbaar Ministerie is niet voornemens vervolging in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW: dreigende schending van art. 47 Handvest

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gliwice(Polen) voor de feiten omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M. Snijders Blok - Nijensteen rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (