ECLI:NL:RBAMS:2022:5765

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 22/2289
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen op basis van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) betreffende de herziening van het AOW-pensioen van eiser. Eiser, die sinds 12 september 2016 een AOW-pensioen ontvangt naar de norm van een alleenstaande, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de SVB dat zijn pensioen per januari 2021 herzien werd naar de norm voor gehuwden of samenwonenden. De SVB stelde dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, [de persoon], die bij hem inwoonde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en [de persoon] hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hebben, wat voldoet aan het huisvestingscriterium van de AOW. Echter, het geschil concentreerde zich op de vraag of er sprake was van wederzijdse zorg, wat vereist is om te spreken van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van financiële verstrengeling of andere feiten die duiden op wederzijdse zorg. Eiser en [de persoon] hadden geen gezamenlijke bankrekening, deelden geen kosten van de huishouding en voerden hun eigen boodschappen apart.

De rechtbank oordeelde dat de SVB niet voldoende bewijs had geleverd dat aan de voorwaarden voor herziening van het AOW-pensioen was voldaan. Daarom werd het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Eiser heeft recht op een AOW-pensioen voor een alleenstaande vanaf januari 2021. De rechtbank heeft ook bepaald dat de SVB het griffierecht aan eiser moet vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M. Mulder)

Procesverloop

Met een besluit van 3 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het pensioen van eiser op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) per januari 2021 herzien naar de norm voor gehuwden of samenwonenden.
Met een besluit van 24 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak met nummer AMS 22/175 plaatsgevonden op 14 september 2022. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een videoverbinding aanwezig was.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en is in de twee zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser ontvangt sinds 12 september 2016 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande. [de persoon] ( [de persoon] ) woonde in dezelfde woning als eiser. In 2016 en in 2017 is de leefsituatie van eiser en [de persoon] onderzocht. Tijdens deze onderzoeken is vastgesteld dat [de persoon] een kamer huurt van eiser, dat er geen wederzijdse zorg is tussen eiser en [de persoon] en dat zij een commerciële relatie hebben.
2. Op 16 december 2020 is eiser vanuit [plaats] verhuisd naar een adres in Duitsland. [de persoon] is meeverhuisd. Op 30 september 2021 zijn eiser en [de persoon] op het nieuwe adres bezocht door twee toezichthouders van verweerder. Eiser en [de persoon] hebben met de twee toezichthouders het formulier ‘verklaring omtrent huisbezoek’ en het formulier ‘checklist gezamenlijke huishouding’ ingevuld.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder onder meer het AOW-pensioen van eiser per januari 2021 herzien naar de norm voor gehuwden of samenwonenden.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunt eiser
5. Eiser voert aan dat hij geen gezamenlijke huishouding voert met [de persoon] . [de persoon] huurt een kamer van eiser en maakt slechts gedeeltelijk gebruik van de woning. Eiser is de hoofdbewoner van de woning en betaalt de energiekosten, de verzekeringen en de gemeentelijke belastingen. Eiser heeft geen leningen en verzekeringen waar [de persoon] aan meebetaald.
Wettelijk kader
6. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
7. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (het huisvestingscriterium) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (het zorgcriterium).
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank overweegt allereerst dat een besluit tot herziening van een uitkering een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat in dit geval de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening van het ouderdomspensioen is voldaan, in beginsel op verweerder rust.
9. De rechtbank stelt vast dat dat in dit geval niet in geschil is dat eiser en [de persoon] hun hoofdverblijf hebben op hetzelfde adres. Dit betekent dat voldaan is aan het huisvestingscriterium. Het geschil beperkt zich dan ook tot de vraag of voldaan is aan het criterium van de wederzijdse zorg.
10. Volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) kan wederzijdse zorg blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het wederzijdse zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
11. De rechtbank gaat uit van de gegevens die staan vermeld in het formulier ‘checklist gezamenlijke huishouding’ en betrekt hierbij ook de door eiser ingenomen standpunten in beroep en de gegeven toelichting van [de persoon] op de zitting.
Financiële verstrengeling
12. De rechtbank oordeelt dat er in het geval van eiser geen sprake is van financiële verstrengeling. Uit de ‘checklist gezamenlijke huishouding’ blijkt dat eiser en [de persoon] geen gezamenlijke bankrekening hebben, dat zij alle verzekeringen afzonderlijk hebben afgesloten en elkaar niet hebben gemachtigd om te beschikken over een bankrekening. Verder betalen eiser en [de persoon] ieder hun eigen boodschappen en doen zij nooit transacties met de pinpas voor elkaar.
13. [de persoon] betaalt een bedrag van € 100,- aan huur aan eiser. De overige kosten van de woning worden betaald door eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele omstandigheid dat [de persoon] een huurprijs betaald die lager is dan gemiddeld, onvoldoende om financiële verstrengeling aan te nemen.
14. Uit het voorgaande blijkt volgens de rechtbank niet dat sprake is van een zodanige financiële verstrengeling met [de persoon] dat daaruit wederzijdse zorg blijkt.
Andere feiten en omstandigheden
15. Naast financiële verstrengeling kan ook nog blijken van wederzijdse zorg uit andere feiten en omstandigheden. Naar oordeel van de rechtbank is ook hier niet van gebleken. Uit de ‘checklist gezamenlijke huishouding’ blijkt dat eiser en [de persoon] hun boodschappen apart van elkaar doen, voor zichzelf koken en afzonderlijk van elkaar eten. [de persoon] zit voornamelijk boven op haar slaapkamer en eiser is iedere dag onderweg voor zijn paarden. [de persoon] heeft op de zitting verklaard dat zij en eiser ieder hun eigen vriendenkring hebben.
16. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de wederzijdse zorg blijkt uit het feit dat [de persoon] bijdraagt aan het huishouden van eiser door schoon te maken, de was te doen en, indien nodig, door het ondersteunen van eiser bij het lezen van brieven en het voeren van telefoongesprekken. Op de zitting heeft [de persoon] toegelicht dat zij het huishouden doet, niet als tegenprestatie en dus als blijk van wederzijdse zorg, maar omdat zij zich verveelt, niet stil kan zitten en zelf wil schoonmaken. Zij heeft verder toegelicht dat zij eiser ondersteunt bij het lezen van Nederlandse brieven, omdat eiser Duits is en deze brieven anders niet begrijpt. Omdat eiser slechthorend is, neemt [de persoon] soms een telefoongesprek over. Dat is nu minder nodig dan voorheen, omdat eiser een andere oorarts bezoekt waardoor het gehoor is toegenomen, aldus [de persoon] ter zitting. Het gaat hier volgens de rechtbank niet om zorg, maar slechts om het handelen in situaties zoals een redelijke derde ook zou doen. De rechtbank vindt dit, in samenhang met wat hiervoor is overwogen, onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van wederzijdse zorg.
17. Bovenstaande betekent dat ook geen sprake is van wederzijdse zorg anders dan uit financiële verstrengeling. In het geval van eiser is daarom geen sprake van een gemeenschappelijk huishouden en had verweerder aan eiser een AOW-pensioen voor een alleenstaande moeten toewijzen.
Conclusie
18. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepaalt dat eiser vanaf januari 2021 recht heeft op een AOW-pensioen voor een alleenstaande.
19. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op de griffierechten van € 50,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.G.A. Karregat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak de Raad van 15 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4622.