ECLI:NL:RBAMS:2022:5766

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 22 /175
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) betreffende haar AOW-pensioen. Eiseres, woonachtig in Duitsland, ontving sinds 12 september 2019 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande. De SVB heeft haar pensioen per januari 2021 herzien naar de norm voor gehuwden of samenwonenden, omdat eiseres op hetzelfde adres woonde als een andere persoon, aangeduid als [de persoon]. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding met [de persoon]. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en [de persoon] hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hebben, maar dat er geen wederzijdse zorg is, zoals vereist voor de kwalificatie als gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelt dat de enkele omstandigheid dat eiseres een lagere huur betaalt dan gemiddeld, onvoldoende is om financiële verstrengeling aan te nemen. Bovendien blijkt uit de feiten dat eiseres en [de persoon] hun boodschappen apart doen en geen gezamenlijke bankrekening hebben. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een gemeenschappelijk huishouden en dat eiseres recht heeft op een AOW-pensioen voor een alleenstaande. Het beroep is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en het primaire besluit is herroepen. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (Duitsland), eiseres,

en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M. Mulder).

Procesverloop

Met een besluit van 2 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het pensioen van eiseres op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) per januari 2021 herzien naar de norm voor gehuwden of samenwonenden.
Met een besluit van 31 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak met nummer AMS 22/2289 plaatsgevonden op 14 september 2022. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een videoverbinding aanwezig was.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en is in de twee zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Sinds 12 september 2019 ontvangt eiseres een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande. Eiseres is woonachtig geweest op hetzelfde adres als [de persoon] ( [de persoon] ). In 2016 en in 2017 is de leefsituatie van eiseres en van [de persoon] onderzocht. Tijdens deze onderzoeken is vastgesteld dat eiseres een kamer huurt van [de persoon] , dat er geen wederzijdse zorg is tussen eiseres en [de persoon] en dat zij een commerciële relatie hebben.
2. Op 16 december 2020 is [de persoon] vanuit [plaats 1] verhuisd naar een adres in Duitsland. Eiseres is meeverhuisd. Op 30 september 2021 zijn eiseres en [de persoon] op het nieuwe adres bezocht door twee toezichthouders van verweerder. Eiseres en [de persoon] hebben met de twee toezichthouders het formulier ‘verklaring omtrent huisbezoek’ en het formulier ‘checklist gezamenlijke huishouding’ ingevuld.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder onder meer het AOW-pensioen van eiseres per januari 2021 herzien naar de norm voor gehuwden of samenwonenden.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunt eiseres
5. Eiseres voert aan dat zij geen gezamenlijke huishouding voert met [de persoon] . Zij huurt een kamer van [de persoon] en maakt slechts gedeeltelijk gebruik van de woning. [de persoon] is de hoofdbewoner van de woning en betaalt de energiekosten, de verzekeringen en de gemeentelijke belastingen. [de persoon] heeft geen leningen en verzekeringen waar eiseres aan meebetaald.
Wettelijk kader
6. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
7. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (het huisvestingscriterium) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (het zorgcriterium).
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank overweegt allereerst dat een besluit tot herziening van een uitkering een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat in dit geval de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening van het ouderdomspensioen is voldaan, in beginsel op verweerder rust.
9. De rechtbank stelt vast dat dat niet in geschil is dat eiseres en [de persoon] hun hoofdverblijf hebben op hetzelfde adres. Dit betekent dat voldaan is aan het huisvestingscriterium. Het geschil beperkt zich dan ook tot de vraag of voldaan is aan het criterium van de wederzijdse zorg.
10. Volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) kan wederzijdse zorg blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het wederzijdse zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
11. De rechtbank gaat uit van de gegevens die staan vermeld in het formulier ‘checklist gezamenlijke huishouding’ en betrekt hierbij ook de door eiseres ingenomen standpunten in beroep en de gegeven toelichting op de zitting.
Financiële verstrengeling
12. De rechtbank oordeelt dat er in het geval van eiseres geen sprake is van financiële verstrengeling. Uit de ‘checklist gezamenlijke huishouding’ blijkt dat eiseres en [de persoon] geen gezamenlijke bankrekening hebben, dat zij alle verzekeringen afzonderlijk hebben afgesloten en elkaar niet hebben gemachtigd om te beschikken over een bankrekening. Verder betalen eiseres en [de persoon] ieder hun eigen boodschappen en doen zij nooit transacties met de pinpas voor elkaar.
13. Eiseres betaalt een bedrag van € 100,- aan huur aan [de persoon] . De overige kosten van de woning worden betaald door [de persoon] . Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele omstandigheid dat eiseres een huurprijs betaald die lager is dan gemiddeld, onvoldoende om financiële verstrengeling aan te nemen.
14. Uit het voorgaande blijkt volgens de rechtbank niet dat sprake is van een zodanige financiële verstrengeling met [de persoon] dat daaruit wederzijdse zorg blijkt.
Andere feiten en omstandigheden
15. Naast financiële verstrengeling kan ook nog blijken van wederzijdse zorg uit andere feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan tevens niet gebleken. Uit de ‘checklist gezamenlijke huishouding’ blijkt dat eiseres en [de persoon] hun boodschappen apart van elkaar doen, voor zichzelf koken en afzonderlijk van elkaar eten. Eiseres zit voornamelijk boven op haar slaapkamer en [de persoon] is iedere dag onderweg voor zijn paarden. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat eiseres en [de persoon] ieder hun eigen vriendenkring hebben.
16. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de wederzijdse zorg blijkt uit het feit dat eiseres bijdraagt aan het huishouden van [de persoon] door schoon te maken, de was te doen en, indien nodig, door het ondersteunen van [de persoon] bij het lezen van brieven en het voeren van telefoongesprekken. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij het huishouden doet, niet als tegenprestatie en dus als blijk van wederzijdse zorg, maar omdat zij zich verveelt en niet stil kan zitten en zelf wil schoonmaken. Zij heeft verder toegelicht dat zij [de persoon] ondersteunt bij het lezen van Nederlandse brieven, omdat [de persoon] Duits is en deze brieven anders niet begrijpt. Omdat [de persoon] slechthorend is, neemt eiseres soms een telefoongesprek over. Dat is nu minder nodig dan voorheen, omdat [de persoon] een andere oorarts bezoekt waardoor het gehoor is toegenomen, aldus eiseres ter zitting. Het gaat hier volgens de rechtbank niet om zorg, maar slechts om het handelen in situaties zoals een redelijke derde ook zou doen. De rechtbank vindt dit, in samenhang met wat hiervoor is overwogen, onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van wederzijdse zorg.
17. Bovenstaande betekent dat ook geen sprake is van wederzijdse zorg anders dan uit financiële verstrengeling. In het geval van eiseres is daarom geen sprake van een gemeenschappelijk huishouden en had verweerder aan eiseres een AOW-pensioen voor een alleenstaande moeten toewijzen.
Conclusie
18. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepaalt dat eiseres vanaf januari 2021 recht heeft op een AOW-pensioen voor een alleenstaande.
19. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres heeft een formulier proceskosten overgelegd waarin is verzocht om vergoeding van reiskosten van € 54,60. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 54,60 (kilometervergoeding van € 0,28 met kilometer, omdat openbaar vervoer niet voldoende mogelijk is vanwege het feit dat eiseres woonachtig is in Duitsland). [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op de griffierechten van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 54,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.G.A. Karregat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2022
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak de Raad van 15 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4622.
2.Artikel 2, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met artikel 11, eerste lid, onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.