ECLI:NL:RBAMS:2022:6072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
13/186245-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van weigeringsgrond artikel 12 OLW in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 11 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Tarnów, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 25 juli 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kon plaatsvinden zonder schending van de rechten van de verdediging. De opgeëiste persoon was geboren in 1988 in Polen en had de Poolse nationaliteit. Tijdens de zitting op 27 september 2022 was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap-A-Joe, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep die had geleid tot het EAB. De verdediging stelde dat de advocaat die de opgeëiste persoon in hoger beroep vertegenwoordigde, niet gemachtigd was. De officier van justitie betoogde dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de hoger beroep procedure en dat hij niet op de hoogte was van deze procedure. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon afstand had gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn bij de procedure. De rechtbank heeft ook de geschorste overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Rus. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/186245-22 (EAB II)
RK nummer: 22/3665
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2019 door de
Regional Court in Tarnów(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëist persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
District Court in Tarnówvan 16 maart 2017 (referentie: II K 1018/16). Het vonnis is in hoger beroep bij arrest van de
Regional Court in Tarnówvan 21 september 2017 (referentie: II Ka 207/17) bevestigd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt verdediging
Volgens de raadsman is het de vraag of de advocaat die de opgeëiste persoon in hoger beroep heeft vertegenwoordigd gemachtigd was. Het was wel dezelfde toegevoegde advocaat die hem in eerste aanleg heeft vertegenwoordigd. De raadsman heeft zich wat betreft artikel 12 OLW gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Primair stelt de officier van justitie dat sprake is van de situatie bedoeld in artikel 12, onder b, OLW omdat de opgeëiste persoon op de zitting in hoger beroep is vertegenwoordigd door dezelfde advocaat die in eerste aanleg op zijn verzoek aan hem is toegewezen. Deze advocaat moet dus worden aangemerkt als gemachtigd raadsman. Subsidiair verzoekt de officier van justitie de rechtbank af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren, nu geen sprake is van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De officier van justitie verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5098.
Oordeel rechtbank
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 oktober 2019 blijkt dat in hoger beroep de
merits of the casezijn besproken en dat is geoordeeld over de schuld van de verdachte. Daaruit leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1] Alleen de procedure in hoger beroep, dus het arrest met referentienummer II Ka 207/17, valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid die aan het EAB ten grondslag ligt. Om die reden moet allereerst worden beoordeeld of zich één van de in artikel 12 OLW onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid bedoeld in artikel 12, onder b, OLW zich niet voordoet. In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 22 oktober 2019 is vermeld:

[opgeëist persoon] had not given a mandate to lawyer to represented him in second instance. In this instance represented him the same public defender, who was appointed at [opgeëist persoon] request at first instance.
Daaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in hoger beroep weliswaar is vertegenwoordigd door een advocaat, maar dat deze advocaat daartoe niet door de opgeëiste persoon gemachtigd was.
Nu ook de in artikel 12 onder a, c en d genoemde omstandigheden zich niet voordoen, kan de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, om de volgende redenen.
Het vonnis in eerste aanleg is niet aan de opgeëiste persoon betekend. Evenmin is gebleken dat dit vonnis aan hem is toegezonden. Het hoger beroep is ingesteld door een niet-gemachtigd advocaat. In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 oktober 2019 is vermeld:

Under Polish law, the appointment of a public defender imposes on him or her the obligation to take procedural actions for the benefit of the accused person until the final and binding end of proceedings, and therefore also before the court of second instance.”
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat het hoger beroep op verzoek van de opgeëiste persoon is ingesteld dan wel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. Uit de aanvullende informatie van 15 augustus 2022 volgt weliswaar dat de opgeëiste persoon ten aanzien van de procedure in eerste aanleg (II K 1018/16) de zogenaamde ‘adresinstructie’ heeft ontvangen, maar daarin is niet vermeld dat die instructie ook geldt voor een eventuele procedure in hoger beroep. Ook anderszins is niet gebleken dat de opgeëiste persoon op de hoogte had kunnen of moeten zijn van de procedure in hoger beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze situatie niet op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. Evenmin is hij kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.
De feitelijke situatie in de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak is anders dan in deze zaak.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt en zal de rechtbank de overlevering weigeren.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëist persoon]aan de
Regional Court in Tarnów(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
HEFT OPde – geschorste – overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).