ECLI:NL:RBAMS:2022:6231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
13-092556-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging en zware mishandeling tijdens uitgaansincident in Amsterdam

Op 1 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 september 2021 in Amsterdam een jongen beledigde door hem uit te schelden voor 'kankerhomo' en hem vervolgens tot twee keer toe een vuistslag in het gezicht gaf, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op het moment van de feiten net achttien jaar oud was, zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige belediging en zware mishandeling. De feiten vonden plaats tijdens een uitgaansincident waarbij de verdachte en zijn vrienden in een groep op straat aanwezig waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen en camerabeelden van het incident beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de belediging heeft geuit en dat zijn geweldsdaad heeft geleid tot ernstig letsel bij het slachtoffer, waaronder botbreuken en een hersenschudding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen jeugddetentie, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het totale bedrag is vastgesteld op € 15.966,45, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-092556-22
Datum uitspraak: 1 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. de Bont en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 18 september 2021:
feit 1:
[slachtoffer] heeft beledigd door ‘kankerhomo’ tegen hem te roepen;
feit 2:
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem te duwen en door hem (meermalen) met gebalde vuist tegen het hoofd of lichaam te slaan. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Aangever [slachtoffer] fietste op 18 september 2021 rond 03:53 uur samen met een vriend, genaamd [naam vriend] , door de Leidsestraat te Amsterdam, in de richting van het Leidseplein. Zij fietsten langs een groep van vier jongens die in dezelfde richting liepen, te weten verdachte, [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Deze groep jongens kwam van een feestje waar alcohol werd gedronken en hield zich al enige tijd op in de Leidsestraat. Op het moment dat [slachtoffer] en [naam vriend] langsfietsten riep verdachte iets naar hen. De verklaringen wat er door verdachte gezegd zou zijn lopen uiteen. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte ‘kankerhomo’ heeft geroepen. Ook [naam vriend] denkt dit gehoord te hebben, hoewel hij, mede door de alcohol die hij die avond had gedronken, daar niet helemaal zeker van is. Verdachte, [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] hebben verklaard dat verdachte ‘Vo (voor de leden)’ heeft geroepen, wat een studentenkreet zou zijn die onder corps studenten wordt gebruikt.
[slachtoffer] was ontstemd over wat er werd geroepen. Hij stopte met fietsen en sprak verdachte aan. Ook hier lopen de verklaringen uiteen over wat er daarna is gezegd en gebeurd. Het staat echter vast dat verdachte enige seconden later [slachtoffer] heeft geduwd, waardoor deze over zijn fiets heen viel. Daarna heeft verdachte [slachtoffer] met gebalde vuist in het gezicht geslagen. Kort daarna heeft verdachte hem nogmaals met gebalde vuist in het gezicht geslagen, waarna [slachtoffer] op de grond terecht is gekomen. Als gevolg van dit door verdachte uitgeoefende geweld heeft [slachtoffer] onder andere meerdere fracturen in zijn gezicht, een kneuzing aan zijn pols en ellenboog, een hersenschudding en een functiestoornis van de gevoelszenuw onder het linkeroog opgelopen.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft beledigd door “kankerhomo” tegen hem te roepen, zoals ten laste gelegd onder feit 1. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [naam vriend] . Juist deze bewuste woorden waren voor [slachtoffer] aanleiding om verdachte aan te spreken, omdat [slachtoffer] zelf biseksueel is.
Verdachte heeft kort daarna tot twee keer toe met kracht met zijn vuist tegen het gezicht van [slachtoffer] geslagen, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie acht niet aannemelijk dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] , zoals door verdachte en zijn vrienden is gesteld.
Gelet op de kracht en gerichtheid waarmee verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, kan het niet anders zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Om die reden had verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat ook feit 2 primair bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken.
In zijn tweede aangifte van 26 november 2021 heeft [slachtoffer] anders verklaard dan in zijn aangifte op 18 september 2021, kort na het incident. Anders dan op 18 september 2021 weet hij op 26 november 2021 plotseling een signalement te geven van de jongen die hem had uitgescholden en hem sloeg. Hij heeft daarmee zijn eerdere aangifte verzwaard en veranderd. Dit maakt dat de verklaring van [slachtoffer] met grote behoedzaamheid moet worden bekeken.
De verklaring van [slachtoffer] dat verdachte ‘kankerhomo’ heeft geroepen wordt daarnaast onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. [naam vriend] staat niet meer helder voor de geest wat er is gezegd. Tegenover de verklaring van [slachtoffer] staan de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] die in lijn zijn met de verklaring van verdachte. Wanneer de rechtbank niettemin van oordeel is dat er een belediging is geroepen, blijft onduidelijk door wie van de vier jongens deze uitlating is gedaan.
Ook voor feit 2 primair en subsidiair moet vrijspraak volgen dan wel moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte ontkent niet dat hij [slachtoffer] heeft geslagen, maar hij heeft dit gedaan uit zelfbescherming. Uit de verklaringen van verdachte, [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] blijkt dat [slachtoffer] verdachte op een agressieve manier benaderde en de confrontatie met hem zocht. [slachtoffer] ging dicht bij verdachte staan en gaf hem een duw. Verdachte gaf [slachtoffer] vervolgens een duw terug om hem op afstand te houden. [slachtoffer] kwam vervolgens met gebalde vuisten op hem af. Verdachte kon toen niets anders dan hem een klap geven. [slachtoffer] viel achterover, stond weer op en kwam opnieuw agressief op verdachte aflopen. Verdachte heeft hem toen nog een klap gegeven. Verdachte heeft zich dus verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Hij kon niet anders handelen dan hij heeft gedaan, het was ‘hij of ik’. Hij was bang voor een aanval in de rug en weggaan was geen optie. [slachtoffer] is begonnen met agressief doen en verdachte heeft zich met zijn vuisten verdedigd. Dat die vuisten veel harder zijn aangekomen dan de bedoeling was, doet daaraan niet af. Verdachte kan zich daarom beroepen op noodweer, subsidiair putatief noodweer.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
Belediging
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het eerste feit, het roepen van ‘kankerhomo’ naar [slachtoffer] door verdachte, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het volgende is daarbij van belang.
De verklaring van [slachtoffer] dat verdachte ‘kankerhomo’ naar hem heeft geroepen wordt in de eerste plaats ondersteund door de verklaring van de [naam vriend] . Hoewel [naam vriend] , mede door de door hem genuttigde alcohol die nacht, niet geheel zeker meer is van wat hij precies heeft gehoord en gezien, denkt hij dat iemand uit de groep ‘kankerhomo’ of ‘kankerhomo’s’ naar hen heeft geroepen en denkt hij dat degene die [slachtoffer] sloeg het scheldwoord riep.
Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer] ook steun in andere omstandigheden.
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de aangifte van 26 november 2021, als ook de verklaringen die [naam 1] en [naam 3] als verdachten hebben afgelegd bij de politie en de verklaring van verdachte zelf op zitting, kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die iets heeft geroepen in de richting van [slachtoffer] . Ook kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de door verdachte gemaakte opmerking kennelijk een dusdanige voor [slachtoffer] negatieve context had, dat dit voor hem aanleiding was om verdachte daar op aan te spreken. Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte een belediging heeft geroepen. De bewering van verdachte en zijn vrienden dat verdachte ‘Vo (voor de leden)’ zou hebben geroepen past niet in dit beeld. Het is naar het oordeel van de rechtbank moeilijk invoelbaar en niet logisch dat een dergelijke opmerking [slachtoffer] er toe zou hebben gebracht om verdachte ter verantwoording te roepen. Ook de snelle escalatie nadat [slachtoffer] verdachte had aangesproken lijkt hiermee niet in overeenstemming. Dat verdachte ‘Vo (voor de leden)’ heeft geroepen acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De lezing van [slachtoffer] dat verdachte ‘kankerhomo’ naar hem heeft geroepen past daarentegen wel in het beeld. De reactie van aangever door verdachte aan te spreken en ter verantwoording te roepen is begrijpelijk op grond van de negatieve en kwetsende context van deze woorden. De rechtbank schuift daarom de verklaring van verdachte dat hij ‘Vo (voor de leden)’ zou hebben geroepen terzijde. Dat de vrienden van verdachten hebben bevestigd dat verdachte ‘Vo (voor de leden)’ zou hebben geroepen, maakt dit om de navolgende reden niet anders.
Betrouwbaarheid verklaringen
De rechtbank overweegt het volgende over de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en zijn vrienden over wat er geroepen is en hoe het geweldsincident heeft plaatsgevonden.
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden afgespeeld van CCTR camera 087 die geplaatst is in de Leidsestraat ter hoogte van de Prinsengracht. Op deze beelden is vanaf 03:53 uur te zien dat verdachte en zijn vrienden over de Leidsestraat lopen en dat [slachtoffer] en [naam vriend] hen al fietsend passeren. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer] iets verderop stopt met fietsen en zich tot verdachte wendt, en dat verdachte en [slachtoffer] kort daarna tegenover elkaar komen te staan. Deze interactie heeft op enige afstand van de camera plaatsgevonden en is klein in een bovenhoek van het beeld zichtbaar. Bij het tonen van de beelden is daarom sterk ingezoomd waardoor niettemin de confrontatie en het daarop volgende geweld goed zichtbaar zijn. Hoewel de beelden weinig details bevatten zijn verdachte en [slachtoffer] duidelijk van elkaar te onderscheiden.
De rechtbank stelt vast dat op de beelden te zien is dat verdachte en [slachtoffer] dicht tegenover elkaar staan en met elkaar in gesprek zijn. Twee vrienden van verdachte, [naam 1] en [naam 3] , staan vlak bij verdachte. [naam 2] staat een paar meter verderop. [slachtoffer] is van zijn fiets afgestapt en staat voor zijn fiets. Na enkele seconden lijkt [slachtoffer] een kleine beweging naar voren richting verdachte te maken. Gelijk daarna duwt verdachte [slachtoffer] hard naar achteren waardoor hij over zijn fiets heen op de grond valt. [slachtoffer] probeert op te staan maar verdachte komt naar hem toe en geeft hem onmiddellijk daarna een stomp tegen zijn gezicht, waarna [slachtoffer] eerst naar achteren deinst en dan weer slingerend iets naar voren loopt. Verdachte staat op dat moment in een soort vechthouding te huppelen. [slachtoffer] loopt iets naar achteren en staat even stil, waarna verdachte in de richting van [slachtoffer] loopt en opnieuw uithaalt richting het gezicht van [slachtoffer] , die vervolgens achterover op de grond valt.
De rechtbank constateert dat de door verdachte geschetste gang van zaken niet overeenkomt met datgene wat op de camerabeelden is te zien.
Op de camerabeelden is zichtbaar dat aangever een beetje in de richting van verdachte beweegt. Als er al sprake is geweest van een duw door [slachtoffer] , dan zal deze weinig impact hebben gehad en zeker niet als bedreigend door verdachte kan zijn ervaren. Dit geldt te meer nu hij samen met twee van zijn vrienden bij [slachtoffer] stond. Dat [slachtoffer] nadat hij door verdachte over zijn fiets heen was geduwd tot twee keer toe dreigend met gebalde vuisten op verdachte zou zijn afgekomen is tegenstrijdig met wat er op de beelden te zien is. De rechtbank ziet deze verklaring dan ook als in strijd met de waarheid afgelegd. De camerabeelden spreken op dit punt voor zichzelf. Voor de rechtbank staat vast de verdachte de agressor was die [slachtoffer] tot twee keer toe uit het niets met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen.
Ten tijde van de confrontatie stonden [naam 1] en [naam 3] naast verdachte. Zij hebben dus met eigen ogen en van zeer nabij gezien wat er is gebeurd. Zij hebben niettemin verklaringen afgelegd die in grote mate overeenkomen met de lezing van verdachte, te weten dat verdachte tot twee keer toe [slachtoffer] heeft geslagen nadat hij telkens agressief op verdachte zou zijn afgekomen. De rechtbank stelt vast dat ook zij in strijd met de waarheid hebben verklaard, met de kennelijke bedoeling om, in afstemming met elkaar, verdachte te ontlasten. Deze omstandigheid maakt dat de rechtbank ook hun verklaringen dat verdachte ‘Vo (voor de leden)’ heeft geroepen onbetrouwbaar acht.
Dit alles sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte wel degelijk ‘kankerhomo’ heeft geroepen.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft beledigd door het roepen van ‘kankerhomo’.
Zwaar lichamelijk letsel
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. [slachtoffer] heeft door het handelen van verdachte onder meer aangezichtsfracturen, een hersenschudding en een functiestoornis van de gevoelszenuw onder het linkeroog opgelopen. De botbreuken in het gezicht zijn gestabiliseerd met een plaatje dat onder narcose is aangebracht. Voor deze ingreep is [slachtoffer] één nacht in het ziekenhuis opgenomen geweest. Begin dit jaar was de verwachting van de arts dat de jukbeenbreuk na zes maanden volledig hersteld zal zijn. De functie-uitval van de gevoelszenuw onder het linkeroog zal naar verwachting na maximaal één jaar volledig zijn hersteld. De rechtbank is van oordeel dat het letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte [slachtoffer] tot twee keer toe met gebalde vuist met kracht in het gezicht heeft geslagen waardoor [slachtoffer] achterover op de grond is gevallen. Het met gebalde vuist met kracht in het gezicht slaan kan al snel tot ernstige verwondingen leiden, zoals fracturen in het gezicht, oogverwondingen, een hersenschudding en ernstige schade aan het gebit. Verdachte moet zich dit hebben gerealiseerd maar heeft niettemin tot twee keer toe geslagen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht het onder feit 2 primair tenlastegelegde bewezen, dat verdachte opzettelijk aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De rechtbank zal hierna onder 5 het door de verdediging gedane beroep op noodweer dan wel putatief noodweer behandelen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 18 september 2021 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] , in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerhomo";
ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde:
op 18 september 2021 te Amsterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten botbreuken aan jukboog en oogkas en bovenkaak, en uitval van de gevoelszenuw onder het linkeroog en een hersenschudding, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist en met kracht tegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde
Verwerping beroep op noodweer
Zoals hiervoor onder 3.3. is verwoord, heeft de raadsman betoogd dat verdachte uit noodweer, subsidiair putatief noodweer, heeft gehandeld, zodat vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen.
De rechtbank heeft onder 3.4. uiteengezet waarom zij van oordeel is dat de door verdachte geschetste gang van zaken wordt weerlegd door de ter terechtzitting getoonde camerabeelden van de CCTR camera 087. Voor de rechtbank staat vast dat verdachte de agressor was die [slachtoffer] tot twee keer toe uit het niets met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] niet aannemelijk is geworden. Het door de verdediging gedane beroep op noodweer wordt verworpen.
Evenmin is er enige aanleiding om te veronderstellen dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij door [slachtoffer] werd aangevallen. Ook het beroep op putatief noodweer wordt daarom verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er onvoldoende argumenten zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. Wel heeft zij de jeugdige leeftijd van verdachte ten voordele van verdachte meegewogen in de hoogte van de gevorderde gevangenisstraf.
Zij heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] .
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt de eis van de officier van justitie veel te hoog. Verdachte is geen vechtersbaas en mogelijk heeft hij één keer een fout gemaakt. De raadsman heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. Hij heeft een geheel voorwaardelijke straf, eventueel in combinatie met een geldboete of taakstraf bepleit. Ten gunste van verdachte moet meewegen dat [slachtoffer] zelf een aandeel in het ontstaan van het conflict heeft gehad. Ook heeft verdachte veel negatieve consequenties ondervonden van de media-aandacht, waarbij hij als crimineel is neergezet.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft [slachtoffer] uitgescholden voor ‘kankerhomo’, terwijl hij voorbij fietste tijdens het uitgaan. Nadat [slachtoffer] , die zich door deze opmerking zeer gekwetst voelde, verdachte daar op aansprak heeft verdachte hem tot twee keer toe een vuistslag in het gezicht gegeven, waardoor [slachtoffer] achterover op de grond is gevallen. Als gevolg van dit geweld heeft hij zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder meerdere botbreuken in zijn gezicht, een hersenschudding en een langdurige uitval van een gevoelszenuw in zijn gezicht.
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. De impact van het incident op hem is bijzonder groot, zowel lichamelijk als psychisch. Hij moest onder narcose worden geopereerd en het herstel vergde veel tijd. Ook nu, meer dan een jaar later, ondervindt hij nog steeds lichamelijke klachten. De psychische gevolgen zijn mogelijk nog groter. Hij woonde nog maar kort in Amsterdam en dacht hier eindelijk voor zijn seksuele geaardheid uit te kunnen komen en te kunnen zijn wie hij is. Zijn aanvankelijke gevoel voor vrijheid heeft plaatsgemaakt voor angst en somberheid. Hij heeft zijn studie moeten afbreken en voelde zich niet meer veilig in zijn huis en is daarom verhuisd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarbij hij iemand om zijn seksuele geaardheid heeft uitgescholden. Een dergelijke belediging is bijzonder kwetsend en kan grote gevolgen hebben voor het gevoel van eigenwaarde en het veiligheidsgevoel van het slachtoffer. Door het slachtoffer vervolgens tot twee keer met gebalde vuist in het gezicht te slaan heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij pijn, letsel en psychisch leed veroorzaakt. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Hoewel verdachte maar tot zekere hoogte openheid van zaken heeft gegeven, lijkt hij niettemin in te zien dat hij fout heeft gehandeld en heeft hij op zitting verklaard dat hij door dit incident heeft geleerd dat hij andere keuzes moet maken in vergelijkbare situaties.
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr), kan de rechtbank ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr (het jeugdstrafrecht), indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank constateert dat verdachte op het moment dat hij de strafbare feiten pleegde, net achttien jaar oud was, nog op de middelbare school zat en nog bij zijn ouders thuis woonde. Hij is niet eerder met het strafrecht in aanraking geweest en is serieus bezig met een studie.
De feiten zijn gepleegd tijdens het uitgaan in Amsterdam, samen met vrienden, waarbij zij baldadig op straat rondhingen. Mogelijk speelde ook alcohol een rol. Dit wijst op typische ‘jeugdfeiten’ waarbij sprake is geweest van impulsief gedrag en groepsdruk om stoer te doen. De rechtbank ziet daarom in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan aanleiding om op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht (het adolescentenrecht) toe te passen. Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het adolescentenrecht zal toepassen, komt zij tot een aanzienlijk lagere straf dan geëist.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging aan te sluiten bij de afspraken, zoals deze zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugd (LOVS-afspraken jeugd), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders.
De LOVS-afspraken jeugd noemen voor zware mishandeling een taakstraf van 80 uur. Omdat verdachte daarnaast ook wordt veroordeeld voor een belediging met een discriminatoir karakter en de feiten in het openbaar hebben plaatsgevonden in een uitgaansgebied, legt de rechtbank een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, op van 140 uren, subsidiair 70 dagen jeugddetentie.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tevens een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte lering heeft getrokken van zijn gedrag en de gevolgen daarvan. Zij ziet onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat hij opnieuw in de fout zal gaan. Evenmin zijn er aanwijzingen dat verdachte in de afgelopen tijd contact heeft gezocht met het slachtoffer of dat hij dit in de toekomst zal gaan doen. In die situatie acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer niet opportuun.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[slachtoffer], bijgestaan door zijn advocaat mr. J.J.G.M. Buijs, vordert
€ 26.302,47aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gevorderde schade ziet op:
- kledingschade en verlies airpods en oplaadcase (€ 348,-);
- reis- en parkeerkosten (€ 909,-);
- ziektekosten (€ 434,95);
- ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 31,-)
- betaalde huur zonder huurgenot (€ 484,38)
- kosten verhuizing (€ 103,89);
- verzorgingskosten (€ 445,-);
- huishoudelijke hulp (€ 40,-);
- verlies van arbeidsvermogen (€ 2.150,-);
- studievertraging (€ 16.856,25).
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 4.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, met uitzondering waar het betreft de airpods en oplaadcase. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze schade als gevolg van de feiten is ontstaan. Daarnaast dient het schadebedrag dat ziet op de studievertraging te worden beperkt tot 50 procent in plaats van de gevorderde 75 procent van € 22.475,-.
De raadsman heeft de vordering namens verdachte betwist. De vordering moet grotendeels worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het is onduidelijk waarom de kleding die de benadeelde partij die dag droeg niet gereinigd had kunnen worden. De airpods en oplaadcase komen in het dossier niet aan de orde en zijn niet als rechtstreekse schade aan te merken.
De reis- en parkeerkosten zijn grotendeels door derden gemaakt en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Verdachte had zijn woning ook kunnen onderverhuren of anderszins de schade kunnen beperken.
Het is onduidelijk of de verzorgingskosten en de kosten voor huishoudelijke hulp door de benadeelde partij zelf of door derden zijn geleden.
Met betrekking tot de studievertraging kan niet worden vastgesteld welk deel het gevolg is van het tenlastegelegde en welk deel van andere gebeurtenissen. Deskundigenberichten hierover ontbreken. Ook bij het verlies van woongenot, de daarmee gepaard gaande verhuizing en het verlies van arbeidsvermogen hebben mogelijk andere gebeurtenissen in het leven van de benadeelde partij een rol gespeeld. Het verlies van arbeidsvermogen is bovendien niet door een deskundige vastgesteld.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de gevorderde ziektekosten en ziekenhuisdaggeldvergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Door de benadeelde partij wordt gesteld dat hij als gevolg van het gebeuren mentale klachten zou hebben, maar hij heeft verzuimd om stukken in te dienen die dit onderbouwen. De gevorderde immateriële schade is te hoog en moet worden gematigd, mede omdat de benadeelde partij zelf de confrontatie heeft gezocht.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zij zal hierna elke schadepost afzonderlijk beoordelen.
-
Kledingschade en verlies airpods en oplaadcase. De rechtbank zal de gevorderde schade voor de kleding (
€ 70,-) toewijzen, nu deze als gevolg van bloedvlekken is beschadigd. Van de benadeelde partij kan niet worden verlangd dat hij deze kleding nog zal dragen. De vordering wordt ten aanzien van de airpods en oplaadcase niet-ontvankelijk verklaard nu uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat deze als gevolg van het feit verloren zijn gegaan.
-
Reis-/parkeerkosten. De rechtbank zal de vordering deels toewijzen, alleen waar het betreft reis-/parkeerkosten die zien op ziekenhuisbezoek of bezoek aan medici, nu alleen deze kosten op grond van de richtlijn voor toewijzing in aanmerking komen. De gevorderde reis-/parkeerkosten van 10 oktober 2021, 30 maart 2022 en 19 juni 2022 hadden een ander doel en worden daarom niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan door de raadsman is betoogd staat de omstandigheid dat de kosten door familieleden en niet door verdachte zelf zijn gemaakt, niet aan toewijzing in de weg. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook de reis-/parkeerkosten voor het bezoek op 18 september 2021 naar het politiebureau om aangifte te doen voor vergoeding in aanmerking komt.
Zodoende resteert een totaal aantal kilometers van 2.360. De rechtbank waardeert de reis-/parkeerkosten die voor vergoeding in aanmerking komen op 2.360 x € 0,30 =
€ 708,-.
-
Ziektekosten.De rechtbank wijst de gevorderde schade toe
(€ 434,95);
-
ZiekenhuisdaggeldvergoedingDe rechtbank wijst de gevorderde schade toe
(€ 31,-)
-
Betaalde huur zonder huurgenot. De rechtbank verklaart de vordering met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk, omdat deze schade niet als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde is aan te merken.
-
Kosten verhuizing.De rechtbank verklaart de vordering met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk, omdat zij de vordering op dit punt onvoldoende vindt onderbouwd.
-
Verzorgingskosten. De rechtbank wijst de gevorderde schade toe (
€ 445,-). Anders dan de raadsman heeft betoogd is de benadeelde partij gehouden de schade van derden (zogenoemde verplaatste schade) te vergoeden voor zorg die aan het slachtoffer is geboden.
-
Huishoudelijke hulp. De rechtbank wijst de gevorderde schade toe (
€ 40,-). Anders dan de raadsman heeft betoogd is de benadeelde partij gehouden de schade van derden te vergoeden voor huishoudelijke hulp die aan het slachtoffer is geboden.
-
Verlies van arbeidsvermogen. De rechtbank constateert dat geen stukken van een medicus of arbeidsdeskundige zijn overgelegd waaruit blijkt in hoeverre de benadeelde partij in staat was betaalde arbeid te verrichten. De vordering is daarom onvoldoende onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard voor dit deel van de vordering.
-
Studievertraging.De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij studievertraging heeft opgelopen die in ieder geval deels is te wijten aan het bewezenverklaarde. Aannemelijk is dat ook andere omstandigheden en gebeurtenissen in het leven van de benadeelde partij aan deze vertraging hebben bijgedragen maar het is bijzonder lastig, zo niet onmogelijk, om vast te stellen in welke mate. Bij het vaststellen van de schade zal de rechtbank daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Zij schat dat de studievertraging voor de helft is te wijten aan het bewezenverklaarde en zal daarom een bedrag van € 22.475,- / 2 =
€ 11.237,50toewijzen.
De rechtbank zal dus een bedrag van
€ 12.966,45ter vergoeding van materiële schade toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 18 september 2021.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
Dat de benadeelde partij geen deskundigenberichten heeft overgelegd waarin het gestelde geestelijk letsel wordt vastgesteld staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich mee brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is voltooid, te weten 18 september 2021.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het restant van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77c, 77g, 77m, 77n, 266 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
eenvoudige belediging;
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 70 (zeventig) dagen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer]toe tot
€ 15.966,45(vijftienduizend negenhonderdzesenzestig euro en vijfenveertig cent) (€ 12.966,45 materieel en
€ 3.000,- immaterieel) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 september 2021.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] ,
€ 15.966,45(vijftienduizend negenhonderdzesenzestig euro en vijfenveertig cent) (€ 12.966,45 materieel en € 3.000,- immaterieel) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 september 2021. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 1 (één) maand. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2022.