7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft [slachtoffer] uitgescholden voor ‘kankerhomo’, terwijl hij voorbij fietste tijdens het uitgaan. Nadat [slachtoffer] , die zich door deze opmerking zeer gekwetst voelde, verdachte daar op aansprak heeft verdachte hem tot twee keer toe een vuistslag in het gezicht gegeven, waardoor [slachtoffer] achterover op de grond is gevallen. Als gevolg van dit geweld heeft hij zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder meerdere botbreuken in zijn gezicht, een hersenschudding en een langdurige uitval van een gevoelszenuw in zijn gezicht.
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. De impact van het incident op hem is bijzonder groot, zowel lichamelijk als psychisch. Hij moest onder narcose worden geopereerd en het herstel vergde veel tijd. Ook nu, meer dan een jaar later, ondervindt hij nog steeds lichamelijke klachten. De psychische gevolgen zijn mogelijk nog groter. Hij woonde nog maar kort in Amsterdam en dacht hier eindelijk voor zijn seksuele geaardheid uit te kunnen komen en te kunnen zijn wie hij is. Zijn aanvankelijke gevoel voor vrijheid heeft plaatsgemaakt voor angst en somberheid. Hij heeft zijn studie moeten afbreken en voelde zich niet meer veilig in zijn huis en is daarom verhuisd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarbij hij iemand om zijn seksuele geaardheid heeft uitgescholden. Een dergelijke belediging is bijzonder kwetsend en kan grote gevolgen hebben voor het gevoel van eigenwaarde en het veiligheidsgevoel van het slachtoffer. Door het slachtoffer vervolgens tot twee keer met gebalde vuist in het gezicht te slaan heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij pijn, letsel en psychisch leed veroorzaakt. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Hoewel verdachte maar tot zekere hoogte openheid van zaken heeft gegeven, lijkt hij niettemin in te zien dat hij fout heeft gehandeld en heeft hij op zitting verklaard dat hij door dit incident heeft geleerd dat hij andere keuzes moet maken in vergelijkbare situaties.
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr), kan de rechtbank ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr (het jeugdstrafrecht), indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank constateert dat verdachte op het moment dat hij de strafbare feiten pleegde, net achttien jaar oud was, nog op de middelbare school zat en nog bij zijn ouders thuis woonde. Hij is niet eerder met het strafrecht in aanraking geweest en is serieus bezig met een studie.
De feiten zijn gepleegd tijdens het uitgaan in Amsterdam, samen met vrienden, waarbij zij baldadig op straat rondhingen. Mogelijk speelde ook alcohol een rol. Dit wijst op typische ‘jeugdfeiten’ waarbij sprake is geweest van impulsief gedrag en groepsdruk om stoer te doen. De rechtbank ziet daarom in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan aanleiding om op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht (het adolescentenrecht) toe te passen. Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het adolescentenrecht zal toepassen, komt zij tot een aanzienlijk lagere straf dan geëist.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging aan te sluiten bij de afspraken, zoals deze zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugd (LOVS-afspraken jeugd), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders.
De LOVS-afspraken jeugd noemen voor zware mishandeling een taakstraf van 80 uur. Omdat verdachte daarnaast ook wordt veroordeeld voor een belediging met een discriminatoir karakter en de feiten in het openbaar hebben plaatsgevonden in een uitgaansgebied, legt de rechtbank een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, op van 140 uren, subsidiair 70 dagen jeugddetentie.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tevens een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte lering heeft getrokken van zijn gedrag en de gevolgen daarvan. Zij ziet onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat hij opnieuw in de fout zal gaan. Evenmin zijn er aanwijzingen dat verdachte in de afgelopen tijd contact heeft gezocht met het slachtoffer of dat hij dit in de toekomst zal gaan doen. In die situatie acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer niet opportuun.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[slachtoffer], bijgestaan door zijn advocaat mr. J.J.G.M. Buijs, vordert
€ 26.302,47aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gevorderde schade ziet op:
- kledingschade en verlies airpods en oplaadcase (€ 348,-);
- reis- en parkeerkosten (€ 909,-);
- ziektekosten (€ 434,95);
- ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 31,-)
- betaalde huur zonder huurgenot (€ 484,38)
- kosten verhuizing (€ 103,89);
- verzorgingskosten (€ 445,-);
- huishoudelijke hulp (€ 40,-);
- verlies van arbeidsvermogen (€ 2.150,-);
- studievertraging (€ 16.856,25).
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 4.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, met uitzondering waar het betreft de airpods en oplaadcase. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze schade als gevolg van de feiten is ontstaan. Daarnaast dient het schadebedrag dat ziet op de studievertraging te worden beperkt tot 50 procent in plaats van de gevorderde 75 procent van € 22.475,-.
De raadsman heeft de vordering namens verdachte betwist. De vordering moet grotendeels worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het is onduidelijk waarom de kleding die de benadeelde partij die dag droeg niet gereinigd had kunnen worden. De airpods en oplaadcase komen in het dossier niet aan de orde en zijn niet als rechtstreekse schade aan te merken.
De reis- en parkeerkosten zijn grotendeels door derden gemaakt en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Verdachte had zijn woning ook kunnen onderverhuren of anderszins de schade kunnen beperken.
Het is onduidelijk of de verzorgingskosten en de kosten voor huishoudelijke hulp door de benadeelde partij zelf of door derden zijn geleden.
Met betrekking tot de studievertraging kan niet worden vastgesteld welk deel het gevolg is van het tenlastegelegde en welk deel van andere gebeurtenissen. Deskundigenberichten hierover ontbreken. Ook bij het verlies van woongenot, de daarmee gepaard gaande verhuizing en het verlies van arbeidsvermogen hebben mogelijk andere gebeurtenissen in het leven van de benadeelde partij een rol gespeeld. Het verlies van arbeidsvermogen is bovendien niet door een deskundige vastgesteld.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de gevorderde ziektekosten en ziekenhuisdaggeldvergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Door de benadeelde partij wordt gesteld dat hij als gevolg van het gebeuren mentale klachten zou hebben, maar hij heeft verzuimd om stukken in te dienen die dit onderbouwen. De gevorderde immateriële schade is te hoog en moet worden gematigd, mede omdat de benadeelde partij zelf de confrontatie heeft gezocht.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zij zal hierna elke schadepost afzonderlijk beoordelen.
-
Kledingschade en verlies airpods en oplaadcase. De rechtbank zal de gevorderde schade voor de kleding (
€ 70,-) toewijzen, nu deze als gevolg van bloedvlekken is beschadigd. Van de benadeelde partij kan niet worden verlangd dat hij deze kleding nog zal dragen. De vordering wordt ten aanzien van de airpods en oplaadcase niet-ontvankelijk verklaard nu uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat deze als gevolg van het feit verloren zijn gegaan.
-
Reis-/parkeerkosten. De rechtbank zal de vordering deels toewijzen, alleen waar het betreft reis-/parkeerkosten die zien op ziekenhuisbezoek of bezoek aan medici, nu alleen deze kosten op grond van de richtlijn voor toewijzing in aanmerking komen. De gevorderde reis-/parkeerkosten van 10 oktober 2021, 30 maart 2022 en 19 juni 2022 hadden een ander doel en worden daarom niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan door de raadsman is betoogd staat de omstandigheid dat de kosten door familieleden en niet door verdachte zelf zijn gemaakt, niet aan toewijzing in de weg. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook de reis-/parkeerkosten voor het bezoek op 18 september 2021 naar het politiebureau om aangifte te doen voor vergoeding in aanmerking komt.
Zodoende resteert een totaal aantal kilometers van 2.360. De rechtbank waardeert de reis-/parkeerkosten die voor vergoeding in aanmerking komen op 2.360 x € 0,30 =
€ 708,-.
-
Ziektekosten.De rechtbank wijst de gevorderde schade toe
(€ 434,95);
-
ZiekenhuisdaggeldvergoedingDe rechtbank wijst de gevorderde schade toe
(€ 31,-)
-
Betaalde huur zonder huurgenot. De rechtbank verklaart de vordering met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk, omdat deze schade niet als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde is aan te merken.
-
Kosten verhuizing.De rechtbank verklaart de vordering met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk, omdat zij de vordering op dit punt onvoldoende vindt onderbouwd.
-
Verzorgingskosten. De rechtbank wijst de gevorderde schade toe (
€ 445,-). Anders dan de raadsman heeft betoogd is de benadeelde partij gehouden de schade van derden (zogenoemde verplaatste schade) te vergoeden voor zorg die aan het slachtoffer is geboden.
-
Huishoudelijke hulp. De rechtbank wijst de gevorderde schade toe (
€ 40,-). Anders dan de raadsman heeft betoogd is de benadeelde partij gehouden de schade van derden te vergoeden voor huishoudelijke hulp die aan het slachtoffer is geboden.
-
Verlies van arbeidsvermogen. De rechtbank constateert dat geen stukken van een medicus of arbeidsdeskundige zijn overgelegd waaruit blijkt in hoeverre de benadeelde partij in staat was betaalde arbeid te verrichten. De vordering is daarom onvoldoende onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard voor dit deel van de vordering.
-
Studievertraging.De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij studievertraging heeft opgelopen die in ieder geval deels is te wijten aan het bewezenverklaarde. Aannemelijk is dat ook andere omstandigheden en gebeurtenissen in het leven van de benadeelde partij aan deze vertraging hebben bijgedragen maar het is bijzonder lastig, zo niet onmogelijk, om vast te stellen in welke mate. Bij het vaststellen van de schade zal de rechtbank daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Zij schat dat de studievertraging voor de helft is te wijten aan het bewezenverklaarde en zal daarom een bedrag van € 22.475,- / 2 =
€ 11.237,50toewijzen.
De rechtbank zal dus een bedrag van
€ 12.966,45ter vergoeding van materiële schade toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 18 september 2021.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
Dat de benadeelde partij geen deskundigenberichten heeft overgelegd waarin het gestelde geestelijk letsel wordt vastgesteld staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich mee brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is voltooid, te weten 18 september 2021.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het restant van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.