ECLI:NL:RBAMS:2022:6955

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
13/730080-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak met onvoldoende bewijs voor uitbuiting

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 28 november 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van mensenhandel ten aanzien van vijf vrouwen, maar de rechtbank sprak haar vrij. Tijdens het onderzoek op de zittingen van 4, 5, 10 en 11 oktober 2022 werd vastgesteld dat er aanwijzingen waren voor feitelijke betrokkenheid bij mensenhandel, maar dat er onvoldoende wettig bewijs was voor het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M. al Mansouri en W.J. de Graaf, en de verdediging door mr. R.W. van Zanden. De verdachte was niet verschenen op de zitting.

Het onderzoek naar de verdachte begon op 22 september 2015, na een Europolregistratie uit Bulgarije. De verdachte en haar medeverdachten werden op 27 september 2016 aangehouden. De rechtbank besloot dat een deel van de beschuldigingen, met betrekking tot witwassen, voor onbepaalde tijd werd aangehouden, omdat onduidelijk was welk land de vervolging op zich zou nemen. De rechtbank behandelde de zaken tegen de verdachte en haar medeverdachten gelijktijdig, maar niet gevoegd.

De officier van justitie stelde dat de verdachte haar zoons had geholpen bij de uitbuiting van vrouwen in de prostitutie, maar de rechtbank oordeelde dat er sterke aanwijzingen waren voor betrokkenheid, maar niet genoeg bewijs voor het oogmerk van uitbuiting. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van mensenhandel en dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte als medeplichtige aan te merken. Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730080-16
Datum uitspraak: 28 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijfadres: [verblijfadres] , [verblijfplaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 4, 5, 10 en 11 oktober 2022. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op de zitting van
28 november 2022 en direct daarna uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. M. al Mansouri en W.J. de Graaf, en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte,
mr. R.W. van Zanden, naar voren heeft gebracht. Verdachte is op juiste wijze opgeroepen voor de terechtzitting, maar is niet ter terechtzitting verschenen.

2.Voorbereidend onderzoek en beschuldiging

Op 22 september 2015 heeft de officier van justitie opdracht gegeven een onderzoek (13Leerdam) te beginnen naar mensenhandel door medeverdachten [medeverdachte 1] (zoon van verdachte) en [medeverdachte 2] . De aanleiding voor dit onderzoek was een Europolregistratie uit Bulgarije, waarin stond vermeld dat [medeverdachte 1] vier vrouwen voor hem heeft werken in de prostitutie in Amsterdam. Het onderzoek had een internationaal karakter; in maart 2016 hebben Nederland, Bulgarije en België een Joint Investigation Team-overeenkomst (de JIT-overeenkomst) getekend. Op 27 september 2016 zijn tijdens een actiedag in Nederland, Bulgarije en België onder meer verdachte, haar echtgenoot, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. Al deze verdachten zijn uiteindelijk in Nederland gedagvaard en beschuldigd van betrokkenheid bij mensenhandel en witwassen. Verdachte wordt er in haar dagvaarding van beschuldigd dat zij, kort samengevat,
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 27 september 2016 in Amsterdam/Nederland en/of in Sliven/Bulgarije, althans in Europa, samen met een ander of anderen of alleen mensenhandel heeft gepleegd ten aanzien van
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
[slachtoffer 5] en/of één of meer andere vrouwen dan wel heeft geprobeerd dat te doen dan wel medeplichtig is geweest bij de door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] ten aanzien van die vrouwen gepleegde mensenhandel;
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 27 september 2016 in Amsterdam/Nederland en/of in Sliven/Bulgarije, althans in Europa, samen met een ander of anderen of alleen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of één of meer andere vrouwen.
De rechtbank heeft op de zitting van 4 oktober 2022 beslist dat feit 2 op de dagvaarding wordt afgesplitst als bedoeld in artikel 285, derde lid van het Wetboek van Strafvordering en dat die afgesplitste zaak voor onbepaalde tijd wordt aangehouden. Voor de rechtbank was namelijk niet duidelijk wat de afspraken tussen Nederland en Bulgarije zijn over welk land de vervolging voor witwassen op zich neemt. In de JIT-overeenkomst staat immers vermeld dat Bulgarije de vervolging voor het witwassen op zich zal nemen en ook bevat het dossier correspondentie tussen de rechter-commissaris en de verdediging waaruit valt op te maken dat er geen rekening wordt gehouden met een vervolging voor witwassen in Nederland. Desondanks is verdachte in Nederland wel voor dit feit gedagvaard. Door de beslissing van de rechtbank gaat het in dit vonnis alleen over de beschuldiging van betrokkenheid bij mensenhandel. [1]
In de zaak tegen de echtgenoot van verdachte heeft de rechtbank al op 12 november 2020 vonnis gewezen. Vanwege het overlijden van [medeverdachte 3] , de echtgenoot van verdachte, heeft de rechtbank de officier van justitie in die zaak niet-ontvankelijk verklaard.
De zaken tegen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn gelijktijdig (maar niet gevoegd) inhoudelijk op de zitting behandeld en de rechtbank doet in die zaken ook gelijktijdig uitspraak.

3.Bewijsvraag

3.1
Standpunt van de officier van justitie
Verdachte heeft haar zoons, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , geholpen bij de uitbuiting van vrouwen in de prostitutie en hen daartoe mogelijk zelfs gestimuleerd. Zo is gebleken dat zij vliegtickets heeft geboekt voor de vrouwen. Ook is gezien dat zij
[slachtoffer 2] , die werd uitgebuit door [medeverdachte 1] , van het vliegveld in Sofia heeft opgehaald. Bij die aangelegenheid heeft zij mogelijk ook een contant geldbedrag van die [slachtoffer 2] ontvangen in opdracht van [medeverdachte 1] . In de woning van verdachte en haar echtgenoot is ook een groot contant geldbedrag in euro’s gevonden.
De handelingen van verdachte waren voldoende om ernstige bezwaren voor in elk geval medeplichtigheid aan mensenhandel aan te nemen. De stap naar wettig en overtuigend bewijs kan echter niet worden gemaakt nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte voornoemde handelingen heeft verricht met het oogmerk van uitbuiting. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Allereerst is geen sprake van mensenhandel in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van de in de beschuldiging genoemde vrouwen. Voor het geval de rechtbank daar anders over zou oordelen, heeft de raadsvrouw betoogd dat in ieder geval bij verdachte het voor de ten laste gelegde mensenhandel vereiste opzet en het oogmerk van uitbuiting ontbreken dan wel dat er onvoldoende bewijs is om verdachte als medepleger of medeplichtige ten aanzien van die mensenhandel aan te merken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er sterke aanwijzingen bestaan dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de mensenhandel gepleegd door haar zoons, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
Ten eerste bevinden zich in het dossier getuigenverklaringen die daarop wijzen. Zo heeft getuige [getuige 1] , een prostituee afkomstig uit Sliven (Bulgarije), verklaard dat ene [naam 1] de broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft geleerd pooier te zijn en dat hun ouders
(de rechtbank begrijpt: verdachte en haar inmiddels overleden echtgenoot)tegen hen zeiden: “
kijk wat [naam 1] aan het doen is”. [2] Daarnaast is er getuige [getuige 2] , medewerker van een reisbureau in Sliven . Zij heeft verklaard dat verdachte sinds ongeveer 2 à 3 jaar via haar vliegtickets regelde voor deze vrouwen. [3] . Ten slotte is er getuige [getuige 3] , ook een prostituee afkomstig uit Sliven. Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en zijn broer verschillende meisjes die werkten in het café van hun ouders dwongen om in de prostitutie te gaan werken en dat hun ouders hen daarbij steunden. [4] . [getuige 3] kende zelf ook een meisje dat werkte voor de familie [medeverdachte 1] . Dit meisje werd volgens [getuige 3] door de familie [medeverdachte 1] bedreigd met mishandelingen. [5]
Daarnaast is er het volgende telefoongesprek van 3 mei 2016 tussen verdachte en de gebruiker van een telefoonnummer, dat wordt toegeschreven aan [medeverdachte 3] :
Man: Jij en mijn vader zijn buitengewoon grote bazen geworden. Overdreven groot! Jullie zitten daar alleen maar scheten te laten als weet ik veel wat.
Verdachte: Wil je even op je woorden letten!
Man: Wat nou “op je woorden letten”? Jullie hebben het heel makkelijk, jullie hebben het heel erg ruim. De ene geeft, de andere geeft, en jullie draaien jullie kont alleen!” [6]
Tot slot is van belang dat in de woning van verdachte en haar echtgenoot en in een kluis op naam van verdachte grote geldbedrag in euro’s aangetroffen. Dit lijkt te wijzen op inkomsten die buiten Bulgarije zijn verdiend. Gezien het feit dat verdachte heft verklaard nimmer buiten Bulgarije te zijn geweest, is de herkomst van deze geldbedragen niet zonder meer verklaarbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het voorgaande sterke aanwijzingen en daarmee ernstige bezwaren op voor betrokkenheid bij de ten laste gelegde mensenhandel, maar vormt dit onvoldoende wettig bewijs voor dit feit, met name voor het oogmerk van uitbuiting

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2022.

Voetnoten

1.De volledige tekst van feit 1 op de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
2.L15-7461, verklaring van 29 november 2016, pagina 286 t/m 291.
3.L15-645, verklaring van 28 september 2016, pagina 187 t/m 193.
4.L15-744, verklaring van 2 december 2016, pagina 277 t/m 285.
5.Verklaring van 19 januari 2021 bij de rechter-commissaris.
6.L15-811, pagina 1396.