In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van zijn WW-uitkering beoordeeld. Eiser, die sinds 16 augustus 1985 werkzaam was bij zijn werkgever, werd op staande voet ontslagen op 19 mei 2020. De werkgever stelde dat eiser zich herhaaldelijk niet aan de bedrijfsregels had gehouden en discriminerende berichten had verstuurd. Eiser diende op 13 januari 2021 een aanvraag voor een WW-uitkering in, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat hij de benodigde documenten niet had aangeleverd. Het bezwaar tegen deze beslissing werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Later werd eiser per 20 mei 2021 recht op een WW-uitkering toegekend, maar deze werd niet uitbetaald omdat hij als verwijtbaar werkloos werd beschouwd.
De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de omstandigheden die hebben geleid tot de werkloosheid van eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft aangetoond dat eiser verwijtbaar heeft gehandeld en dat de motivering van het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en deugdelijkheid. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook bepaalt dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.