ECLI:NL:RBAMS:2022:885
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van noodopvang en zelfredzaamheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een alleenstaande moeder met twee minderjarige kinderen, verbleef sinds 5 november 2020 in de noodopvang. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had besloten dat verzoekster per 14 januari 2022 de noodopvang moest verlaten, omdat zij onvoldoende had meegewerkt aan de uitstroom uit de noodopvang. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 3 februari 2022 is gebleken dat verzoekster niet in staat was om aan de voorwaarden voor de noodopvang te voldoen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de gemeente bepaalde eisen mag stellen aan de toegang tot de noodopvang en dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij niet zelfredzaam is of dat er sprake is van overmacht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende actief op zoek is geweest naar alternatieve huisvesting en dat zij niet heeft meegewerkt aan de geboden begeleiding.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ouders voor het welzijn van hun kinderen en de rol van de overheid in het bieden van ondersteuning aan gezinnen in nood. De voorzieningenrechter heeft geen schending van het EVRM of het IVRK vastgesteld en heeft de beslissing van de gemeente om de noodopvang te beëindigen als rechtmatig beoordeeld.