ECLI:NL:RBAMS:2023:3071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
AMS 22/5740
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand bij gezamenlijke aansprakelijkheidsstelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2023, wordt het beroep van eisers, een echtpaar, tegen de afwijzing van hun aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand beoordeeld. De aanvraag werd afgewezen door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, omdat aan de partner van eiser 1 al een toevoeging was verstrekt. De rechtbank oordeelt dat het enkel hebben van een rechtstreeks en individueel belang niet voldoende is voor de toekenning van een toevoeging, wanneer er sprake is van één rechtsbelang. De rechtbank stelt vast dat zowel eiser 1 als zijn partner zich willen verweren tegen dezelfde aansprakelijkheidsstelling door hun voormalige verhuurder, en dat het feitencomplex waarop deze aansprakelijkheidsstelling is gebaseerd identiek is. Hierdoor is er geen reden om aan beide partners afzonderlijke toevoegingen te verlenen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eisers niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 22/5740

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , uit Amsterdam, eiser 1,

(gemachtigde: [eiser 2] ),

[eiser 2] , advocaat uit Amsterdam, eiser 2,

samen: eisers,
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam

(gemachtigde: mr. E.J.W. Reijnders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser 2 (ook in de hoedanigheid als gemachtigde van eiser 1) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden niet slagen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De volgende feiten en omstandigheden zijn relevant.
4.1
Eiser 1 en zijn partner zijn door hun voormalige verhuurder aansprakelijk gesteld voor schade aan hun huurwoning. Voor zowel eiser 1 als zijn partner is een toevoeging aangevraagd voor verweer tegen deze aansprakelijkheidsstelling. De toevoeging onder het kenmerk [kenmerk 1] is aan de partner van eiser 1 verstrekt. De toevoeging onder het kenmerk [kenmerk 2] is aan eiser 1 geweigerd omdat volgens verweerder sprake is van één rechtsbelang. De werkzaamheden vallen onder het bereik van de toevoeging die verleend is aan zijn partner.
4.2
Niet in geschil is dat er sprake is van één rechtsbelang. Het onderwerp van geschil in deze beroepsprocedure is of ditzelfde rechtsbelang er toe leidt dat de aanvraag van eiser 1 moet worden afgewezen.
Is enkel het hebben van een rechtstreeks en individueel belang voldoende voor toekenning van een toevoeging?
5. Eisers stellen dat op basis van artikel 32 van de Wrb [1] een toevoeging niet verder strekt dan het rechtsbelang van een individuele rechtszoekende. Dit betekent dat de toevoeging voor eiser 1 enkel ziet op de werkzaamheden met betrekking tot zijn individuele rechtsbelang en niet ook op de werkzaamheden die zien op het rechtsbelang van derden. Die derde is immers een ander rechtssubject met een eigen individueel rechtsbelang. Met de in de b-grond van artikel 28 van de Wrb genoemde ‘
eerder afgegeven toevoeging’ wordt volgens eisers dan ook bedoeld een eerder afgegeven toevoeging aan diezelfde aanvrager, in dit geval eiser 1, en niet een derde, zoals de partner van eiser 1. Voor toekenning van een toevoeging hoeft dan ook geen sprake te zijn van een zelfstandig, duidelijk van de partner te onderscheiden rechtsbelang. Slechts het hebben van een rechtstreeks en individueel belang is voldoende voor toekenning van de toevoeging. [2] Het gehanteerde beleid van verweerder, waarbij één toevoeging voor partners met hetzelfde rechtsbelang wordt verleend, is volgens eisers in strijd met de geldende wet- en regelgeving en de Afdeling [3] heeft dat volgens eisers miskend.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b, en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, dat in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt als sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd. [4] Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures. Van verschillende procedures is geen sprake als beide procedures wat betreft het onderwerp van geschil en het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex identiek of vrijwel identiek zijn.
5.2
Zoals verder uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt, kan, ook als sprake is van verschillende rechtssubjecten, zich de situatie voordoen dat bij een aanvraag om een toevoeging niet kan worden gesproken van een ten opzichte van een al verleende toevoeging zelfstandig rechtsbelang. [5] Hoewel eiser 1 een individueel en rechtstreeks belang heeft bij het verkrijgen van rechtsbijstand, betekent dit niet dat hij een zelfstandig, van zijn partner te onderscheiden rechtsbelang heeft, waarvoor afzonderlijk een toevoeging moet worden verleend. Zowel eiser 1 als zijn partner beogen zich namelijk te verweren tegen de aansprakelijkheidsstelling door hun voormalige verhuurder en het feitencomplex waarop deze aansprakelijkheidsstelling ziet is hetzelfde. Hun rechtsbelang is dus naar aard en gevolg hetzelfde en daarom is er geen reden om daarvoor aan beide partners afzonderlijke toevoegingen te verlenen. Eiser 2 is namelijk ook niet of nauwelijks meer tijd kwijt aan het verlenen van rechtsbijstand aan zowel eiser 1 als zijn partner. Bovendien volgt uit de laatste zinssnede van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb niet dat het gaat om eerder afgegeven toevoeging die is gegeven aan de aanvrager. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het beleid van verweerder, waarbij één toevoeging wordt verleend aan partners met hetzelfde rechtsbelang, in strijd is met de wet.
5.3
De beroepsgrond slaagt niet. Nu aan de partner van eiser 1 al een toevoeging is verstrekt, heeft verweerder de aanvraag om een toevoeging aan eiser 1 mogen weigeren op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet op de rechtsbijstand.
2.Eisers verwijzen in dit kader naar artikel 1 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) en naar artikel 28, eerste lid, sub b, en artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 28 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2808 en 16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2175.
5.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:627 en