ECLI:NL:RBAMS:2023:3457

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/011592-23 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en cassatieprocedure

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de rechtbank van Genua, Italië. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 30 januari 2023 en betreft een vrijheidsstraf van één jaar en vier maanden, die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er weigeringsgronden zijn op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in cassatie is gegaan, maar dat deze procedure niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, omdat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Italiaanse detentiecentra, op basis van garanties van de Italiaanse autoriteiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/011592-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 6 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 januari 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2022 door
the Office of the Prosecutor of the Republic at the Court of Genoa(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 maart 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
executive sentence of the Court of Genoa(Italië)
, issued on 16th December 2015 and enforceable on 27th January 2017(referentienummer: 5738/2015 R G TRIB).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De officier van justitie bij de rechtbank van Genua (Italië) heeft op 20 oktober 2022 een zogenaamde cumulatiebeslissing (
provvedimento di cumolo) genomen (referentienummer: 1064/2022 SIEP). In die cumulatiebeslissing [1] worden de openstaande (vrijheids)straffen van de opgeëiste persoon genoemd, waaronder de hiervoor vermelde vrijheidsstraf van één jaar en vier maanden. Overwogen wordt dat ter nakoming van het beginsel van samenvallende straffen één straf moet worden vastgesteld die
in concretodoor de veroordeelde moet worden uitgezeten. De cumulatiebeslissing bepaalt dat de totale resterende vrijheidsstraf 8 jaar, 2 maanden en 8 dagen bedraagt en ten uitvoer moet worden gelegd.
Deze in de cumulatiebeslissing vermelde resterende vrijheidsstraf is ook vermeld in het EAB.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Uit de aanvullende informatie van 23 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon cassatieberoep (
only in relation to reasons of legitimacy) heeft ingesteld bij de
Court of Cassation. Uit de cumulatie-beslissing van 20 oktober 2022 blijkt dat dit cassatieberoep op 27 januari 2017 niet-ontvankelijk is verklaard.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onduidelijk is hoe deze cassatieprocedure is verlopen en of er een gemachtigde advocaat aanwezig was. Daarom is het niet mogelijk om op grond van de thans beschikbare informatie te beoordelen of deze procedure valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat nadere informatie moet worden opgevraagd om duidelijkheid te verkrijgen over (de aard van) deze procedure.
De rechtbank overweegt dat volgens de aanvullende informatie van 27 februari 2023 de
Court of Cassationuitsluitend de rechtmatigheid beoordeelt. De rechtbank begrijpt hieruit dat in cassatie de strafzaak niet ten gronde wordt behandeld, maar dat dan alleen rechtsvragen onderwerp van bespreking zijn. Gelet op deze beperkte beoordeling valt de procedure bij de
Court of Cassationnaar het oordeel van de rechtbank niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Daar komt bij dat de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk is verklaard in het cassatieberoep zodat ook om die reden geen sprake is van een procedure waarin definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en de strafoplegging, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw en ziet geen reden om hieromtrent nadere vragen te stellen.
Ten aanzien van de cumulatiebeslissing van de Italiaanse officier van justitie heeft de rechtbank eerder [2] vastgesteld dat bij een dergelijke beslissing geen beoordelingsmarge bestaat in de zin van punt 88 van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Zdziaszek.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [3]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [4]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het feit geen lijstfeit oplevert, maar heeft niet aangevoerd dat de strafbaarheid naar Nederlands recht van dat feit ontbreekt. Het verweer behoeft daarom al geen inhoudelijke bespreking.

5.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [5] Gelet op het meest recente rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone geldt ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) thans geen algemeen gevaar meer.
Zoals ook in eerdere procedures is gebeurd, heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie in deze zaak twee brieven van de Italiaanse autoriteiten van 2 en 4 maart 2020 aan het dossier toegevoegd, waarin is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [6] De Italiaanse autoriteiten hebben in bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie kan worden afgeleid dat voor de opgeëiste persoon het gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Italiaanse detentie-instellingen is weggenomen. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic at the Court of Genoa(Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2023.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.een Nederlandse vertaling daarvan bevindt zich in het dossier.
2.Rechtbank Amsterdam 29 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7227 en rechtbank Amsterdam 8 juni 2022,
3.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
4.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (