ECLI:NL:RBAMS:2023:3551

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
13/065482-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en dubbele strafbaarheid

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Bulgarije. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de zitting gehouden op 17 mei 2023, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, dat betrekking heeft op een vrijheidsstraf van twee jaar opgelegd door de Sofia City Court. De raadsman heeft verweren gevoerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), waarbij hij aanvoert dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces in Bulgarije en dat zijn verdedigingsrechten zijn geschaad. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de weigeringsgrond niet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon zich kennelijk heeft willen onttrekken aan de strafprocedure en dat de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten oplevert.

Daarnaast heeft de rechtbank de vraag van dubbele strafbaarheid behandeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht niet dubbel strafbaar is in Nederland. De rechtbank oordeelt dat aan de eisen van de OLW is voldaan en dat de overlevering kan plaatsvinden. De detentieomstandigheden in Bulgarije zijn ook aan de orde gekomen, waarbij de rechtbank concludeert dat de garanties van de Bulgaarse autoriteiten voldoende zijn om de opgeëiste persoon te beschermen tegen onmenselijke behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/065482-23G
Datum uitspraak: 31 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 28 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 december 2019 door
Montana District Prosecutor’s Office, Bulgarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 mei 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Karsten, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
effective sentence issued on 06.02.2019 by the Sofia City Court under Criminal Case of a General Nature (CCGN) No. 4466/2011, amended by Decision 319/22.07.2019 of the Sofia Court of Appeal, in force from 12.10.2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis en/of het arrest en dat zich ook niet een van de gevallen van artikel 12 OLW voordoet. De opgeëiste persoon staat sinds 2014 in Nederland ingeschreven maar de Bulgaarse autoriteiten hebben hem niet op zijn Nederlandse adres opgeroepen. De opgeëiste persoon heeft zijn verdedigingsrechten in Bulgarije niet kunnen uitoefenen. Daarbij betwist hij de juistheid van de uitspraak in Bulgarije. De raadsman verwijst naar de uitspraak van 26 april 2023. [4] De overlevering moet daarom worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat van toepassing ervan moet worden afgezien, omdat de verdedigingsrechten niet zijn geschaad.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [5]
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 mei 2023 blijkt dat de zaak tijdens het proces in hoger beroep bij het
Court of Appealin Sofia ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep, dat geleid heeft tot het arrest van 22 juli 2019 toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de reactie op de vragen van het IRC van 26 april 2023 en uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 mei 2023, 9 mei 2023 en 12 mei 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon in het vooronderzoek een adres heeft opgegeven. De opgeëiste persoon is toen op zijn verplichting gewezen om elke adreswijziging door te geven en aangegeven is dat deze verplichting zich ook uitstrekt over een hoger beroepsproces. Ook is hij op zijn rechten en plichten als verdachte gewezen. Daarbij heeft de opgeëiste persoon destijds 24 uur in voorlopige hechtenis gezeten en is naar eigen zeggen daarna (in 2011) direct naar Nederland vertrokken. Overigens is de opgeëiste persoon in 2014 aangehouden voor dezelfde zaak op grond van een EAB ter vervolging. Ook op dat moment is hij er nog eens op gewezen dat de Bulgaarse autoriteiten hem zochten maar heeft hij het nagelaten aan hen een adres op te geven waar hij bereikbaar was. Een en ander rechtvaardigt de conclusie dat de opgeëiste persoon zich heeft willen onttrekken aan de (gehele) strafprocedure.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De raadsman heeft naar voren gebracht dat het feit niet dubbel strafbaar is nu het om een geringe hoeveelheid marihuana gaat. Hiertoe verwijst hij naar ECLI:NL:RBAMS:2011:BP2315. Daarbij wordt de geringe hoeveelheid van drie gram marihuana in Nederland niet bestraft noch vervolgd.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Het Nederlandse vervolgingsbeleid ten aanzien van dit soort feiten is niet relevant voor de vraag of het feit dubbel strafbaar is.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijk gesteld met een Nederlander en heeft daartoe stukken overgelegd.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Ten aanzien van de jaren 2019-2023 ontbreken stukken waaruit zou kunnen blijken dat de opgeëiste persoon inkomen heeft genoten dan wel dat hij op grond van een andere status dan die van ‘werknemer’ rechtmatig verblijf heeft gehad. Zodoende is niet voldaan aan de eerste voorwaarde van artikel 6a OLW en kan de opgeëiste persoon niet worden gelijk gesteld met een Nederlander.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft aangevoerd dat de detentieomstandigheden in Bulgarije inhumaan zijn. In een uitspraak van 25 januari 2019 is de overlevering geweigerd vanwege de detentieomstandigheden. [6] Sindsdien is er niets veranderd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentiegarantie voldoende is om het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen.
Uit een uitspraak van 27 oktober 2022 blijkt dat in Bulgaarse detentie-instellingen nog altijd een algemeen gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
In de aanvullende informatie van 3 mei 2023 staat dat de opgeëiste persoon na overlevering in [plaats detentie] in detentie wordt geplaatst. Met betrekking tot deze detentie-instelling is een garantie afgegeven in de aanvullende informatie van 3 mei 2023 en 9 mei 2023. De leefruimte mag volgens de wet niet kleiner zijn dan 4 m2 en dat wordt strikt gecontroleerd. Daarbij zijn de sanitaire voorzieningen niet inbegrepen. Verder kunnen gedetineerden anderhalf uur per dag naar buiten, waar ook gesport kan worden. Ook kunnen ze deelnemen aan activiteiten en is er toegang tot medische zorg.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de hierboven weergegeven garantie. [7] De rechtbank is daarom van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling met de door de uitvaardigende justitiële autoriteit gegeven garantie voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
Gelet op het voorgaande staat artikel 11 OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

7.Evenredigheid

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de geringe ernst van het feit.
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Naar het oordeel van de rechtbank is van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Montana District Prosecutor’s Office(Bulgarije) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.