ECLI:NL:RBAMS:2023:3930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
C/13/723903 / HA ZA 22-815
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van advocatenkantoor Nauta door het verrichten van een onafhankelijk onderzoek dat niet voldoet aan de vereisten van hoor en wederhoor, zorgplichtschending en de gevolgen daarvan voor eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, een ondernemer en eigenaar van Spits Wallcoverings B.V., en de naamloze vennootschap Nauta, een advocatenkantoor. Eiser verwijt Nauta dat zij onzorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de advisering over een Cypriotische truststructuur, die door het fiscaal advies- en accountantskantoor Baker Tilly Berk N.V. aan hem was geadviseerd. Dit onderzoek resulteerde in een rapport dat door Nauta als onafhankelijk werd gepresenteerd, maar volgens eiser niet voldeed aan de vereisten van hoor en wederhoor en andere zorgvuldigheidsnormen. Eiser stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden, omdat het rapport de indruk wekte dat hij zelf verantwoordelijk was voor de ontoelaatbare fiscale constructie, terwijl hij meent dat Baker Tilly hierin een grotere rol speelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Nauta in haar rapport het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door eiser niet te horen, wat onrechtmatig is. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Nauta rapport niet onafhankelijk was, omdat Nauta ook als advocaat van Baker Tilly optrad en invloed had op de omvang van het onderzoek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat Nauta onrechtmatig heeft gehandeld, maar heeft de schadevordering van eiser afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de schade het gevolg was van het onrechtmatig handelen van Nauta. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rolnummer: C/13/723903 / HA ZA 22-815
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J. Stikkelbroeck te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
NAUTADUTILH N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Nauta,
advocaat: mr. W.F. Hendriksen te Amsterdam.
Waar gaat deze zaak over?
In 2006 heeft fiscaal advies- en accountantskantoor Baker Tilly Berk N.V. (hierna: Baker Tilly) [eiser] en zijn vennootschappen geadviseerd over het opzetten van een Cypriotische truststructuur teneinde belasting te besparen. Toen de belastingdienst een onderzoek instelde en Baker Tilly ook een incidentmelding heeft moeten doen bij de AFM ten aanzien van deze truststructuur, heeft Baker Tilly Nauta opdracht gegeven een feitenonderzoek te verrichten. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport dat is gedeeld met de AFM, de belastingdienst en het Openbaar Ministerie. Mede op basis van dit onderzoeksrapport heeft de belastingdienst geoordeeld dat de truststructuur van [eiser] ontoelaatbaar was en is er een strafrechtelijk onderzoek naar [eiser] ingesteld. De strafzaak tegen [eiser] is uiteindelijk geseponeerd. [eiser] verwijt Nauta dat zij onzorgvuldig onderzoek heeft verricht waardoor hij is benadeeld en schade heeft geleden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 oktober 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 28 december 2022, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 mei 2023, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is ondernemer en eigenaar van Spits Wallcoverings B.V. (hierna: Spits), een groothandel in onder meer behangartikelen.
2.2.
In de periode 2006 tot en met 2014 was Spits klant van Baker Tilly. Van Baker Tilly waren [naam 1] als fiscalist en [naam 2] als accountant de vaste aanspreekpunten voor [eiser] . Bij de advisering waren echter ook andere medewerkers van Baker Tilly betrokken.
2.3.
Eind 2006 heeft Baker Tilly [eiser] geadviseerd over de oprichting van een Cypriotische truststructuur, met het oog op belastingbesparing. Baker Tilly heeft een concept opdrachtbevestiging aan [eiser] gestuurd gedateerd op 6 december 2006.
2.4.
In december 2006 is de truststructuur van [eiser] tot stand gebracht. Die hield het volgende in. Merkrechten die Spits had gekocht werden overgedragen aan Solandra Enterprises Limited (hierna: Solandra), gevestigd op Cyprus. Tussen Solandra en Spits werden licentieovereenkomsten gesloten, op grond waarvan Spits aan Solandra licentievergoedingen moest betalen voor het gebruik van de merken. De winst van Spits werd door de afdracht van die licentievergoedingen aan Solandra verminderd, waardoor Spits vennootschapsbelasting in Nederland bespaarde. De licentievergoedingen werden bij Solandra in Cyprus belast tegen het lage tarief van 10%. Het restant keerde Solandra uit aan haar (indirect) economisch eigenaar Royal Dutch Trust gevestigd op de Britse Maagden Eilanden, die dit in eerste instantie fiscaal onbelast doorbetaalde aan [eiser] . Vanaf 2010 werd over deze uitkering inkomstenbelasting geheven bij [eiser] . De truststructuur leverde een belastingbesparing op van aanvankelijk 33,75 en vanaf 2010 11,25 procentpunt.
2.5.
De belastingdienst heeft vanaf 2011 onderzoek gedaan naar de truststructuur van [eiser] . De belastingdienst heeft toen vragen gesteld aan Baker Tilly over de aangifte inkomstenbelasting van [eiser] over 2008. In de jaren daarna heeft de belastingdienst vragenbrieven gestuurd en een informatiebeschikking afgegeven.
2.6.
In april/mei 2014 heeft de belastingdienst boekenonderzoek verricht naar Spits. Op 19 augustus 2014 heeft de belastingdienst een informatieverzoek als bedoeld in artikel 53 Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) aan de
compliance officervan Baker Tilly gestuurd.
2.7.
Begin september 2014 heeft mr. [naam advocaat 3] , advocaat bij Nauta, het bestuur en de raad van commissarissen (rvc) van Baker Tilly geadviseerd om naar aanleiding van
het informatieverzoek van de belastingdienst van 19 augustus 2014 een incidentmelding te doen bij de AFM in relatie tot het dossier van [eiser] . Op 12 september 2014 heeft Baker Tilly een incidentmelding gedaan bij de AFM, waarna op 16 september 2014 overleg met de AFM heeft plaatsgevonden.
2.8.
Baker Tilly heeft op 18 september 2014 een persbericht gepubliceerd, waarin werd gemeld dat zij betrokken was bij een ontoelaatbare fiscale structuur. Ook stond hierin vermeld welke maatregelen Baker Tilly zou treffen; de verantwoordelijk bestuurder zou terugtreden, de betrokken belastingadviseur was op non-actief gesteld en Nauta zou een onafhankelijk extern onderzoek uitvoeren.
2.9.
De rvc van Baker Tilly heeft op 22 september 2014 Nauta opdracht gegeven voor het verrichten van “onafhankelijk onderzoek naar de advisering over het opzetten en het uitvoeren van een (trust)structuur door personen verbonden aan Baker Tilly”.
2.10.
Op 24 september 2014 heeft Baker Tilly informatie over de truststructuur in relatie tot [eiser] aan de belastingdienst verstrekt.
2.11.
Tussen mr. [naam advocaat 1] Doorenbos (hierna: mr. [naam advocaat 1] ), de toenmalige advocaat van [eiser] en mr. [naam advocaat 2] , advocaat bij Nauta, is in september 2014 regelmatig overleg gevoerd naar aanleiding van de incidentmelding bij de AFM over de truststructuur van [eiser] . Mr. [naam advocaat 1] heeft tijdens een bespreking van 30 september 2014 aan mrs. [naam advocaat 2] en [naam advocaat 3] gevraagd of hij op de hoogte kon worden gehouden. Mrs. [naam advocaat 2] en [naam advocaat 3] hebben toen met mr. [naam advocaat 1] besproken dat ‘gezamenlijk zou worden opgetrokken om eventuele gevolgen van de mogelijk ontoelaatbare truststructuur voor partijen te mitigeren’.
2.12.
Nauta heeft op 23 november 2014 het onderzoeksrapport uitgebracht (hierna: het Nauta rapport) (zie 2.9).
2.13.
Op 9 december 2014 heeft overleg plaatsgevonden tussen de AFM en het bestuur van Baker Tilly naar aanleiding van het incident dat eerder was gemeld (zie 2.7). Baker Tilly heeft bij die gelegenheid het Nauta rapport met de AFM gedeeld.
2.14.
In 2015 is het openbaar ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek gestart naar Baker Tilly en [eiser] .
2.15.
Op 7 januari 2015 heeft het bestuur van Baker Tilly, bijgestaan door mr. [naam advocaat 2] , met de belastingdienst en het OM het dossier van [eiser] besproken. Naar aanleiding van deze bespreking heeft Baker Tilly op 14 januari 2015 een notitie naar het Ministerie van Financiën gestuurd, waarin de maatregelen naar aanleiding van het dossier [eiser] zijn gerapporteerd en de uitkomst van het feitenonderzoek door Nauta is gedeeld.
2.16.
Op 26 maart 2015 heeft de FIOD bij Baker Tilly uitlevering van het Nauta rapport gevorderd. Op 31 maart 2015 heeft mr. [naam advocaat 3] namens Baker Tilly het Nauta rapport overhandigd aan de FIOD (belastingdienst).
2.17.
Eind oktober 2015 heeft [eiser] kennis gekregen van het Nauta rapport als onderdeel van zijn strafdossier.
Andere procedures en maatregelen naar aanleiding van ‘het incident [eiser] ’
2.18.
De belastingdienst heeft (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting opgelegd aan [eiser] (en zijn vennootschappen).
2.19.
Er zijn tuchtrechtelijke procedures gevoerd tegen medewerkers en voormalig medewerkers van Baker Tilly.
2.20.
Op 23 mei 2016 is [eiser] een civiele procedure tegen Baker Tilly begonnen.
De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 29 november 2017 geoordeeld dat Baker Tilly de truststructuur niet had mogen adviseren. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [eiser] aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen, zodat hij de helft van de schade voor eigen rekening moet nemen (ECLI:NL:RBROT:2017:9390). Beide partijen zijn in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. Het hof Den Bosch heeft het vonnis van de rechtbank op 25 januari 2022 bekrachtigd (ECLI:NL:GHSHE:2022:157). Dit arrest van het hof heeft kracht van gewijsde. In dit arrest staat, voor zover relevant:
“(…) 6.18. [eiser] was ondernemer. Hij had betrekkelijk kort vóór het geven van het advies de aandelen van Spits verworven, maar was al jaren in de onderneming van Spits werkzaam geweest. Hij had tijdens zijn hbo-opleiding kennis opgedaan van belastingconstructies (…). Het onzakelijke karakter van de geadviseerde constructie was naar het oordeel van het hof zo evident, dat dit ook [eiser] als ervaren ondernemer aanstonds duidelijk moet zijn geweest. [eiser] heeft bij de mondelinge behandeling door het hof verklaard - en dit spreekt ook wel vanzelf - dat de constructie alleen aanvaardbaar was als ‘het zijn geld bleef’. Dit toont al aan dat het ook in zijn ogen een schijnconstructie was met het enkele doel om belastingheffing te ontgaan. Reeds hierom heeft [eiser] moeten betwijfelen of dit fiscaal toelaatbaar was.
6.19.
[eiser] heeft daarbij niet mogen vertrouwen op de deskundigheid en het advies van Baker Tilly, in die zin dat hij erop mocht vertrouwen dat de constructie volgens Baker Tilly fiscaal toelaatbaar was. In het advies is immers op diverse wijzen, uitgebreid en uitdrukkelijk beschreven dat de geadviseerde constructie risico’s had en dat de Belastingdienst onderzoeken kon doen, procedures en strafrechtelijk onderzoek kon opstarten en daarin succesvol kon zijn. Deze waarschuwingen waren toegesneden op de geadviseerde constructie en niet voor misverstand vatbaar. Het hof illustreert dit door deze waarschuwingen te citeren:
(…)
6.20.
Dat [eiser] , zoals hij nu stelt, op deze uitgebreide en uitdrukkelijke waarschuwingen geen acht heeft geslagen, is weinig geloofwaardig. Dat hij de waarschuwingen niet heeft begrepen of dat deze voor hem onbegrijpelijk waren, is onvoldoende toegelicht, mede gelet op zijn opleiding en zakelijke achtergrond. Voor het geval hij desondanks aan de waarschuwingen onvoldoende aandacht heeft besteed, komt dit voor zijn risico.
6.21.
Door ondanks het evident onzakelijke karakter van de constructie en de daarbij gegeven waarschuwingen te kiezen voor deze risicovolle constructie heeft [eiser] zelf bijgedragen aan de schade die is ontstaan door het verwezenlijken van de risico’s waarvoor hij was gewaarschuwd. De omstandigheid dat Baker Tilly na het geven van het advies betrokken is gebleven bij het uitvoeren daarvan, maakt dit niet anders. Ook hetgeen [eiser] verder nog heeft aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden dan dat de schade van [eiser] mede een gevolg is van omstandigheden die aan hem kunnen worden toegerekend. (…)”
2.21.
Op 12 mei 2020 heeft het OM de strafzaak tegen [eiser] onder voorwaarden geseponeerd. In een strafzaak tegen Baker Tilly is een transactievoorstel gedaan. Dit voorstel heeft Baker Tilly geaccepteerd.
2.22.
In mei 2019 heeft [eiser] tuchtklachten ingediend tegen mrs. [naam advocaat 3] en [naam advocaat 2] . De Raad van Discipline heeft op 18 juli 2022 geoordeeld dat de klacht van [eiser] niet-ontvankelijk was wegens termijnoverschrijding. [eiser] heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
2.23.
Op 20 december 2021 heeft de Deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten een (gecombineerd) dekenbezwaar tegen mrs. [naam advocaat 3] en [naam advocaat 2] ingediend. Bij beschikking van de Raad van Discipline van 25 juli 2022 is het dekenbezwaar met klachten tegen mrs. [naam advocaat 3] en [naam advocaat 2] gegrond verklaard en is aan hen de maatregel van waarschuwing opgelegd (ECLI:NL:TADRAMS:2022:140). In deze beschikking staat, voor zover relevant:
“(…) 5.9 De raad is van oordeel dat het rapport niet uitsluitend bedoeld was voor intern gebruik. Uit de stukken kan worden afgeleid dat het van meet af aan de bedoeling was om het rapport buiten (de RvC van) kantoor B. met derden te delen om verantwoording af te leggen over, dan wel inzicht te geven in, de gang van zaken rondom de aan de heer [eiser] geadviseerde truststructuur. De context waarin en het moment waarop de opdracht aan verweerders is gegeven om feitenonderzoek te verrichten en hun onderzoeksbevindingen in een rapport vast te leggen wijzen daarop. De Belastingdienst had immers in augustus 2014 om nadere informatie gevraagd over de truststructuur, waarna kantoor B. verweerder 1 in september 2014 om advies heeft gevraagd over het doen van een melding bij de AFM in het dossier van de heer [eiser] Vervolgens is de incidentmelding bij de AFM gedaan waarna overleg met de AFM heeft plaatsgevonden. Het zijn kennelijk, zo maakt de raad op uit de (deels vertrouwelijke) stukken in het dossier gelezen in onderling verband en samenhang, deze acties van de AFM en de Belastingdienst geweest die de aanleiding hebben gevormd voor de opdracht aan verweerders.
(…)
5.12
Eén van de eisen die moeten worden gesteld aan een rapport van een onafhankelijk advocaat-onderzoeker dat bestemd is voor extern gebruik is dat met betrekking tot de personen die onderwerp van onderzoek zijn het beginsel van hoor en wederhoor dient te worden toegepast. Een andere eis is dat de onderzoeker er al het redelijke aan doet om te voorkomen dat het openbaar gemaakte onderzoeksrapport aanleiding kan geven tot misverstanden. Een derde eis is dat in een te publiceren rapport alle relevante feiten moeten staan, ook als dat feiten zijn die de cliënt wel kent maar derden niet. De raad is van oordeel dat het rapport niet aan deze zware eisen voldoet en licht dit hieronder toe.
hoor- en wederhoor niet voldoende toegepast
5.13 Het staat vast dat verweerders in het kader van hun feitenonderzoek voor kantoor B. niet hebben gesproken met de heer [eiser] , terwijl de aanleiding van het rapport nu juist de aan de heer [eiser] geadviseerde truststructuur was. Verweerders hebben in dat opzicht niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De opdracht aan verweerders was immers om onafhankelijk onderzoek te doen naar de advisering van de truststructuur en daarom had het op de weg van verweerders gelegen om zelf het initiatief te nemen tot het horen van de heer [eiser] Verweerders hebben in het rapport niet toegelicht waarom zij de heer [eiser] niet hebben gesproken. Het gevoerde verweer dat zij de toenmalige strafadvocaat van de heer [eiser] , mr. [naam advocaat 1] , hebben aangeboden dat de heer [eiser] gehoord kan worden is onvoldoende om te kunnen concluderen dat verweerders hebben voldaan aan hun verplichting om in het kader van hun onafhankelijk onderzoek hoor-en wederhoor toe te passen. Ook ten aanzien van een ander direct betrokkene, die destijds namens kantoor B. direct betrokken was bij de advisering van de heer [eiser] , staat vast dat zij door verweerders niet is gehoord. Verweerders hadden zelf actief op zoek moeten gaan naar de feiten en het initiatief om de personen die betrokken waren bij de truststructuur te horen lag dan ook bij verweerders. Door dit na te laten, hebben verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
niet alle relevante feiten in het rapport
5.14
De raad is van oordeel dat verweerders ook wat betreft de verplichting tot het opnemen van alle relevante feiten in het rapport tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. De deken heeft in zijn bezwaar vijf feiten opgesomd die de raad ook niet in het rapport kan terugvinden, maar die in het kader van onafhankelijk onderzoek wel in het rapport hadden moeten worden vermeld. Het gaat daarbij onder meer om het niet vermelden van bepaalde in de onderzoeksopdracht met verweerders gemaakte afspraken over – onder meer – de personen die bij het onderzoek zouden worden betrokken en over het niet vermelden van een vergadering bij kantoor B. waar over de truststructuur is gesproken. Door deze feiten niet te vermelden, hebben verweerders niet met de zorgvuldigheid gehandeld die van hen als advocaten in de gegeven omstandigheden had mogen worden verwacht. (…)
het rapport kan aanleiding geven tot misverstanden
5.15
De raad is verder van oordeel dat verweerders niet alles hebben gedaan om te voorkomen dat het rapport aanleiding kan geven tot misverstanden. De deken heeft in zijn bezwaar diverse punten opgesomd die aanleiding kunnen geven tot misverstanden. Zonder daarbij in detail te kunnen treden, vanwege de vertrouwelijkheid van bepaalde onderliggende stukken, gaat het hier onder meer over de gang van zaken rondom de opzet en de uitvoering van de truststructuur en over de verhouding tussen de heer [eiser] en verschillende locaties van kantoor B. Hierbij heeft de deken zich gebaseerd op e-mails die onderdeel uitmaken van het dossier. Door niet voldoende duidelijk en volledig in het rapport te vermelden hoe de verhoudingen lagen en wie welke rol heeft gespeeld bij de opzet en uitvoering van de truststructuur hebben verweerders in het kader van het onafhankelijk onderzoek niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van hen als advocaten mag worden verwacht. Het verweer van verweerder 2 dat de door de deken gestelde onvolledigheden en aanleidingen voor misverstand in het rapport niet van zodanig gewicht zijn dat zij een dekenbezwaar rechtvaardigen, gaat gelet op de belangen die hier in het geding zijn niet op.
(…)
5.18
De deken verwijt verweerders (…) dat zij niet hebben voldaan aan wat van ‘onafhankelijk’ onderzoekers mag worden verwacht door naast het opstellen van het rapport [Baker Tilly] te adviseren in kwesties die verband houden met het rapport.
5.19
De raad is van oordeel dat ook dit onderdeel van het dekenbezwaar ten aanzien van beide verweerders gegrond is. Uit de stukken blijkt dat verweerder 1 en in een iets later stadium ook verweerder 2 naast het verrichten van het feitenonderzoek en het opstellen van het rapport kantoor B. ook bijstonden in andere kwesties rondom de truststructuur. Kantoor B. vroeg verweerder 1 immers al in september 2014 om advies over de vraag of het feitencomplex zoals het kantoor B. uit eigen onderzoek bekend was aanleiding moest zijn voor een incidentmelding bij de AFM. Beide verweerders waren op 30 september 2014 aanwezig bij een bespreking met de toenmalige strafadvocaat van de heer [eiser] , mr. [naam advocaat 1] , waar volgens verweerder 2 onder meer is besproken dat ‘gezamenlijk zou worden opgetrokken om eventuele gevolgen van de mogelijk ontoelaatbare truststructuur voor partijen te mitigeren’. Na het feitenonderzoek en het afleveren van het rapport hebben verweerders kantoor B. nog bijgestaan in onder meer strafrechtelijke procedures en een verhoor bij de FIOD (verweerder 2). Deze werkzaamheden zijn niet verenigbaar met het verrichten van een extern als onafhankelijk te presenteren onderzoek in de rol van advocaat-onderzoeker. Onafhankelijk onderzoek is immers niet gewaarborgd als een advocaat voorafgaand aan, tijdens en/of na het onderzoek in de rol van – per definitie – partijdig advocaat betrokken is geweest bij aan dat onderzoek gerelateerde kwesties, zoals – in dit geval – het adviseren van kantoor B over het al of niet doen van een incidentmelding bij de AFM, informatieverstrekking aan de Belastingdienst, bijstandverlening bij een verhoor door de FIOD en bij strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures. De rol van partijdige advocaat waarbij de belangen van de cliënt voorop staan, is eenvoudigweg niet verenigbaar met de rol van onafhankelijk advocaat-onderzoeker die een bepaalde kwestie onafhankelijk, en dus met (neutraal) oog voor alle betrokken belangen, in kaart moet brengen. Indien een advocaat eenmaal over de betreffende kwesties heeft geadviseerd, adviseert of gaat adviseren kan hij het onderzoek niet in onafhankelijkheid ten opzichte van zijn cliënt uitvoeren en dus ook niet als zodanig extern, aan derden, presenteren. Door ondanks hun betrokkenheid bij kwesties over de advisering van de truststructuur toch ook onderzoek naar die truststructuur voor kantoor B. te verrichten en dit extern als onafhankelijk onderzoek te presenteren, hebben verweerders niet gehandeld zoals dat behoorlijk handelende advocaten betaamt. (…)”
2.24.
Mr. [naam advocaat 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de Raad van Discipline.
2.25.
Op 30 april 2021 heeft [eiser] een verzoekschrift tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in artikel 186 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend. Bij beschikking van 3 november 2021 heeft de rechtbank Rotterdam een voorlopig getuigenverhoor gelast tussen [eiser] en Nauta. Bij beschikking van Hof Den Bosch (na verwijzing) van 24 november 2023 zijn de onderwerpen van het getuigenverhoor uitgebreid. Het getuigenverhoor is vervolgens op verzoek van [eiser] verplaatst naar deze rechtbank vanwege de inmiddels aanhangige bodemprocedure. Op 29 maart, 30 maart en 11 april 2023 hebben de voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden. Hierbij zijn gehoord als getuigen: Philip Albert, Arno van der Heijden, Angelo Neelen, Ted Verkade, Gijs Fibbe en Romke van der Veen.
2.26.
Het hof Den Haag heeft bij beschikking van 17 maart 2023 [1] een schadevergoeding van in totaal € 126.581,58 toegekend aan [eiser] voor de kosten van rechtsbijstand in de tegen hem gevoerde strafzaken. In deze beschikking heeft het hof onder meer geoordeeld dat het FIOD-onderzoek op het Nauta rapport was gebaseerd (zogenoemde FIOD-opsporing 2.0). [eiser] heeft niet al zijn kosten vergoed gekregen omdat “de constructie waar de Cypriotische truststructuur deel van uitmaakte zodanig onzakelijk was, dat verzoekers in dat kader met hun handelen een risico hebben genomen dat een strafrechtelijke verdenking zou kunnen ontstaan. Verzoekers hebben dit risico kennelijk op de koop toegenomen en dit risico heeft zich vervolgens verwezenlijkt.” In het billijkheidsoordeel over welke kosten [eiser] wel vergoed zou krijgen heeft het hof overwogen dat “de kosten raadsman voor een groot deel zien op de inspanningen van de verdediging het dossier te completeren, hetgeen naar het oordeel van het hof mede moet worden beschouwd als gevolg van de ‘FIOD-opsporing 2.0’, waarbij het strafrechtelijk onderzoek is gebaseerd op het feitenonderzoek van een derde, private partij [Nauta, rb].”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na eiswijziging – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat Nauta onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld;
II. voor recht te verklaren dat Nauta aan [eisers] schade dient te vergoeden die zij dientengevolge hebben geleden en lijden;
III. Nauta te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [eiser] stelt dat de advocaten van Nauta onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] omdat zij hebben gehandeld in strijd met hun wettelijke plicht en in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het onrechtmatig handelen van Nauta komt er op neer dat de advocaten van Nauta met het Nauta rapport onzorgvuldig onderzoek hebben verricht, met als doel om de bevindingen openbaar te maken en als bewijsmiddel in te kunnen zetten. Nauta heeft daarbij het Nauta rapport onterecht gepresenteerd als een onafhankelijk onderzoek, terwijl het in feite onderdeel uitmaakte van een strategie, samen met Baker Tilly, die er op was gericht om de straf- en civielrechtelijke gevolgen voor Baker Tilly te mitigeren. Deze strategie, door [eiser] ook wel
containment strategiegenoemd, heeft geresulteerd in door [eiser] geleden schade.
[eiser] vordert een verklaring voor recht voor het onrechtmatig handelen van Nauta en schadevergoeding van Nauta jegens hem en zijn vennootschappen: Clover Leaf Holding B.V., Spits en Solandra (tezamen: [eisers] ).
3.3.
Nauta voert verweer. Nauta concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Nauta betoogt ten eerste dat [eiser] geen schade heeft geleden door het Nauta rapport, zowel de schade als het causaal verband ontbreken. Daarnaast is er geen sprake van een tekortkoming of onrechtmatig handelen van Nauta.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Onrechtmatig handelen Nauta
4.1.
De kern van het verwijt van [eiser] jegens Nauta is dat Nauta in het kader van haar onderzoek de belangen van [eiser] heeft veronachtzaamd en daarmee haar zorgplicht heeft verzaakt. Het onderzoeksrapport is gebruikt om tegenover onder meer de belastingdienst het ontoelaatbare handelen van Baker Tilly te bagatelliseren en het beeld te creëren dat [eiser] zelf schuld zou hebben aan de ontoelaatbare handelingen. Die opzet is volgens [eiser] geslaagd omdat zowel de rechtbank als het hof in de aansprakelijkheidsprocedure tegen Baker Tilly heeft geoordeeld dat [eiser] zelf 50% eigen schuld treft.
4.2.
[eiser] heeft het verwijt jegens Nauta nader toegelicht door te stellen dat Nauta niet heeft voldaan aan de eisen die mogen worden gesteld aan de totstandkoming en inhoud van het onderzoeksrapport dat is opgesteld in opdracht van Baker Tilly. Dit komt tot uitdrukking doordat het Nauta rapport niet onafhankelijk was, de openbaarmaking van het Nauta rapport van tevoren al het uitgangspunt was, Nauta geen hoor en wederhoor heeft toegepast en feiten onjuist en onvolledig in het Nauta rapport heeft vermeld, waardoor misverstanden hebben kunnen ontstaan. [eiser] verwijst daarbij naar de beschikking van de Raad van Discipline van 25 juli 2022 (zie 2.23) waarin is geoordeeld dat de advocaten van Nauta, mr. [naam advocaat 3] en mr. [naam advocaat 2] , niet hebben gehandeld zoals een behoorlijk handelend advocaat betaamt.
4.3.
Alhoewel de beschikking van de Raad van Discipline geen vaststelling vormt van het onrechtmatig handelen van de advocaten van Nauta, vormt deze beschikking wel een belangrijk gezichtspunt. De rechtbank zal overwegingen uit deze beschikking aanhalen, voor zover deze relevant worden geacht.
4.4.
De rechtbank komt tot de conclusie dat Nauta onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . De volgende punten zijn hiertoe relevant.
Openbaarmaking
4.5.
De stelling van [eiser] is dat van tevoren al bekend was dat het Nauta rapport met derden gedeeld zou worden. Nauta ontkent dit en betoogt dat het onderzoek er primair op was gericht om onderzoek te doen naar het handelen en de werkwijze van Baker Tilly en haar medewerkers. Het zou een uitsluitend interne aangelegenheid zijn geweest. Wel erkent Nauta dat de juridische duidingen die Nauta hieraan zou geven, later gebruikt zouden kunnen worden om onder meer de AFM te informeren. Aangezien het Nauta rapport mede naar aanleiding van de incidentmelding bij de AFM is opgesteld, had het in ieder geval voor Nauta duidelijk moeten zijn dat de AFM over dit rapport zou willen beschikken. Dat betekent dat bij aanvaarding van de onderzoeksopdracht rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat het rapport ook aan de AFM verstrekt zou worden. Mr. [naam advocaat 3] heeft erkend dat de AFM belangstelling heeft voor een dergelijk rapport en gaandeweg moet er bij Nauta het besef zijn geweest dat ook andere instanties interesse hadden in het rapport en dat er op enig moment om afgifte gevraagd zou kunnen worden, zoals mr. [naam advocaat 4] namens Nauta ter zitting ook heeft verklaard. Voor de opsteller van een dergelijke onderzoeksrapport, die er bovendien rekening mee moet houden dat dit extern gedeeld gaat worden, gelden strengere eisen, zoals bijvoorbeeld hoor en wederhoor.
Hoor en wederhoor
4.6.
Dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, heeft de Raad van Discipline geoordeeld in overweging 5.12 en 5.13 van haar beschikking (zie 2.23). De Raad van Discipline heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat het beginsel van hoor en wederhoor van toepassing is met betrekking tot personen die onderwerp van het onderzoek zijn als het onderzoeksrapport voor externe verantwoording wordt gebruikt. Nauta heeft echter aangevoerd dat deze norm volgt uit tuchtrechtspraak van 2017. Nauta betoogt dus dat het toepassen van deze norm op deze zaak onjuist is, omdat deze kwestie speelde in de periode 2014/2015 en dit
ex tuncmoet worden beoordeeld en niet
ex nunc. Nauta miskent daarbij echter dat het beginsel van hoor en wederhoor een universeel erkend beginsel is dat hoe dan ook moet worden toegepast. Met name valt op dat [eiser] niet is gehoord, terwijl een groot deel van dit onderzoek op hem, zijn vennootschappen en de aan hem geadviseerde truststructuur betrekking heeft. Illustratief is het volgende citaat uit het Nauta rapport (pagina 10):
“2.2.1 Algemeen
De precieze toedracht in de periode oktober – december 2006 is niet meer met zekerheid te reconstrueren aan de hand van de beschikbare stukken en de interviews met direct betrokkenen. In ieder geval is duidelijk dat [eiser] zich in het najaar 2006 meldt bij BTB Rotterdam, maar bij wie is op grond van het onderzoek van de stukken en de interviews niet duidelijk geworden. (…) Wie hem in eerste instantie heeft geïnformeerd over de (fiscale) mogelijkheden die een dergelijke structuur hem biedt, is niet duidelijk geworden. Dit lijkt niet BTB zelf te zijn. (…)”
Op dit punt had Nauta zonder [eiser] als betrokkene te horen, niet in het rapport mogen vermelden dat “niet duidelijk” is wie hem op het spoor van de truststructuur had gezet, laat staan dat dit “niet BTB zelf [lijkt] te zijn”. Daarmee wordt immers mogelijk ten onrechte de rol van Baker Tilly beperkt ten koste van [eiser] .
Zelfs al zou de opdracht aan Nauta slechts geweest zijn om de (interne) werkwijze en het handelen van Baker Tilly te onderzoeken, zoals Nauta aanvoert, dan nog had Nauta de cliënt van Baker Tilly, over wiens kwestie het hoofdzakelijk ging, te horen. De enkele omstandigheid dat Nauta de toenmalige advocaat van [eiser] , mr. [naam advocaat 1] , heeft aangeboden dat [eiser] gehoord zou kunnen worden, maakt niet dat Nauta heeft voldaan aan haar verplichting tot hoor en wederhoor.
4.7.
De rechtbank concludeert dat Nauta in haar rapport het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door [eiser] niet te horen, hetgeen onrechtmatig is jegens [eiser] , omdat Nauta er rekening mee moest houden dat het rapport in handen van derden zou komen.
Onafhankelijk(heid)
4.8.
Het volgende verwijt van [eiser] is dat het Nauta rapport niet ‘onafhankelijk’ was, maar wel als zodanig is gepresenteerd.
4.9.
Tussen partijen is discussie gevoerd over de betekenis van het woord ‘onafhankelijk’. Nauta heeft verklaard dat haar rapport onafhankelijk is in die zin dat Baker Tilly geen invloed had op wat er door Nauta werd opgeschreven, maar alleen op de omvang van het onderzoek. Binnen die grens waren de advocaten van Nauta onafhankelijk ten opzichte van hun cliënte, aldus Nauta. De rechtbank volgt deze enge uitleg van het begrip ‘onafhankelijk’ niet, omdat daarvoor in het rapport zelf geen aanwijzing te vinden is. Integendeel, het rapport vangt aan met de mededeling dat aan Nauta opdracht is gegeven voor “een onafhankelijk onderzoek (…) naar de advisering over het opzetten en het uitvoeren van een (trust)structuur door personen verbonden aan [Baker Tilly]”. Bij een dergelijke ongeclausuleerde aankondiging past niet dat de reikwijdte van het onderzoek (voor wat betreft de te ondervragen personen) beperkt kan worden door de opdrachtgever. Ook de omstandigheid dat het rapport ter beschikking is gesteld aan opsporingsinstanties verdraagt zich niet met de door Nauta aan het woord gegeven beperkte betekenis van het woord “onafhankelijk”.
4.10.
Daarnaast is gebleken dat Nauta een adviesrelatie had met Baker Tilly, zowel voorafgaand, tijdens als na het opstellen van het Nauta rapport, zoals ook is overwogen door de Raad van Discipline in overweging 5.19 (zie 2.23).
Dit blijkt onder meer uit de bespreking van 30 september 2014 tussen de (toenmalige) advocaat van [eiser] , mr. [naam advocaat 1] en mr. [naam advocaat 3] (zie 2.11). Uit het feit dat mrs. [naam advocaat 2] en [naam advocaat 3] hebben voorgesteld dat partijen ‘gezamenlijk optrekken om eventuele gevolgen van de mogelijk ontoelaatbare truststructuur voor partijen te mitigeren’, blijkt dat Nauta op dat moment Baker Tilly in meerdere procedures zou ondersteunen, terwijl de onderzoeksopdracht toen al aan Nauta was verstrekt. Dit betekent dat Nauta tegelijkertijd het onderzoek voor Baker Tilly zou verrichten en haar zou bijstaan als advocaat met betrekking tot de gewraakte truststructuur. Nauta heeft Baker Tilly ook vooraf aan het te verrichten onderzoek geadviseerd. In september 2014 heeft Nauta Baker Tilly geadviseerd om een melding te doen bij de AFM naar aanleiding van het informatieverzoek van de belastingdienst (zie 2.7). Dit advies heeft Nauta toen gegeven in de relatie advocaat-cliënt. Tot slot heeft Nauta ook na het verrichten van het onderzoek Baker Tilly bijgestaan als advocaat, onder meer tijdens de verhoren van enkele medewerkers van Baker Tilly bij de FIOD. Bovendien waren dezelfde advocaten van Nauta betrokken bij zowel de (partijdige) advisering als het ‘onafhankelijke’ onderzoek. Doordat Nauta Baker Tilly over de aan de orde zijnde kwesties heeft geadviseerd, is ten onrechte de indruk gewekt dat het onderzoek onafhankelijk was.
Feiten onjuist of onvolledig
4.11.
De Raad van Discipline heeft onder 5.14 overwogen dat de deken vijf relevante feiten heeft genoemd die ten onrechte niet in het Nauta rapport zijn terug te vinden, zoals de met de opdrachtgevers gemaakte afspraken over - onder meer – de personen die bij het onderzoek zouden worden betrokken en een vergadering ten kantore van Baker Tilly waar over de truststructuur is gesproken. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat Nauta ten onrechte de volgende omstandigheden niet in het rapport heeft vermeld, waardoor voor [eiser] nadelige misverstanden hebben kunnen ontstaan (vgl. ook Raad van Discipline overweging 5.15):
-
Accountantscontroledossiers
4.12.
In het Nauta rapport zijn de resultaten van de accountantscontroledossiers opgenomen. In het Nauta rapport staat dat in het pre-audit verslag van 2008 de volgende conclusie is vermeld (pagina 105 Nauta rapport):
“ [eiser] krijgt gelden uit een trustfonds.”
[eiser] heeft in 2019 de accountantscontroledossiers van 2008 tot en met 2010 ingezien en zag dat in het pre-audit verslag eigenlijk stond:
“De licenties voor “Dutch” zijn in Cyprus gekocht en ondergebracht. Jaarlijks wordt 10% van de omzet “Dutch” (ongeveer 400k) aan royalty betaald. Via een trustfonds krijgt de heer [eiser] hieruit geld uitgekeerd.”
4.13.
[eiser] stelt dat Nauta daarmee verborgen hield dat het accountantscontroleteam wetenschap had van precies die zaken die de truststructuur ontoelaatbaar maakten en dat Nauta met het hiervoor genoemde citaat ten onrechte Baker Tilly uit de wind hield en [eiser] verdacht maakte.
4.14.
Uit het pre-auditverslag zelf volgt inderdaad dat de accountants van Baker Tilly wisten hoe de truststructuur in elkaar zat, het zogenoemde kasrondje over Cyprus. [eiser] heeft bovendien toegelicht (zie productie 30 van [eiser] ) dat de accountants in de controledossiers handgeschreven berekeningen hadden gemaakt waarop precies stond uitgerekend tot welk bedrag Spits een licentievergoeding aan Solandra moest afdragen op basis van de omzet. Uit de onder 4.12 aangehaalde zin blijkt ten onrechte niet dat de accountants van Baker Tilly wisten hoe de structuur in elkaar zat. Hierdoor wekt het Nauta rapport de indruk dat de rol van Baker Tilly bij de truststructuur van [eiser] geringer was dan in werkelijkheid het geval was.
4.15.
Nauta erkent dat dit ongelukkig is geformuleerd in het Nauta rapport, maar betwist dat zij, al dan niet samen met Baker Tilly, de schuld op [eiser] probeerde te schuiven. De rol van Baker Tilly is door deze passage echter wel degelijk kleiner gemaakt en daardoor automatisch die van [eiser] groter, door af te schermen hoeveel haar accountants in feite wisten van de truststructuur.
-
Totstandkoming truststructuur en rol [eiser] daarbij
4.16.
In het Nauta rapport is over de rol van [eiser] bij oprichting van de trust (pagina 15 Nauta rapport) vermeld:
“Op 1 december 2016 – dus enkele dagen voor de opdrachtbevestiging van 6 december 2006 – is Royal Dutch Trust Ltd. (“
Royal Dutch Trust”) ingesteld naar Cypriotisch recht. Insteller van Royal Dutch Trust is [eiser] . Hij is daartoe op diezelfde dag in Cyprus geweest.”
Volgens [eiser] klopt dit niet en wist Nauta dit ook zoals blijkt dat uit een e-mail van een medewerkster van Baker Tilly van 8 december 2006. Die e-mail van enkele dagen na de opdrachtbevestiging van 6 december 2006 is van een medewerkster van Baker Tilly aan een medewerker van Baker Tilly op Cyprus met een vraag over beschikbare vennootschappen, waarbij zij schreef:
“(…) We have another client for whom we have to set up the structure on very short notice. (…)”
Vervolgens vroeg dezelfde medewerkster van Baker Tilly pas bij e-mail van 15 december 2006 aan [eiser] om een naam voor de trust te bedenken. Op 18 december 2006 heeft [eiser] op deze e-mail gereageerd. Uit zijn reactie blijkt dat hij pas in januari 2007 naar Cyprus zal vliegen:
“(…) Hierbij de gevraagde gegevens voor het instellen van de trust.
(…)
2. Naam trust; Royal Dutch… als deze niet kan Brand New.
(…)
Voorts ontvang ik graag een overeenkomst door Berk opgesteld tussen Spits Wallcoverings B.V. en Solandra inzake de licentierechten.
17 en 18 januari heb ik reeds geblokkeerd voor het bezoek aan Cyprus. (…)”
4.17.
De advocaten van Nauta moeten deze e-mailcorrespondentie ook hebben ingezien tijdens hun onderzoek naar de oprichting van de trust van [eiser] . Zij zeggen dat ze hebben opgeschreven dat [eiser] op 1 december 2006 op Cyprus moet zijn geweest, omdat die datum op de documenten staat, maar op basis van bovenstaande e-mailcorrespondentie moet duidelijk zijn geweest dat [eiser] de trust niet op 1 december 2006 kan hebben opgericht en pas later naar Cyprus is gegaan, pas na het tekenen van de opdrachtbevestiging. Mocht dit niet duidelijk zijn geweest, dan had het in ieder geval op de weg van Nauta gelegen om navraag te doen bij [eiser] in het kader van hoor en wederhoor. Door echter in het Nauta rapport op te nemen dat de trust is opgericht vóór het tekenen van de opdrachtbevestiging is de suggestie gewekt dat het initiatief bij [eiser] lag. Hierdoor is in het Nauta rapport niet goed opgenomen wanneer [eiser] naar Cyprus is gegaan en met name van wie het initiatief kwam. Dit heeft, net zoals bij het voorgaande punt, ten onrechte de indruk gewekt dat de rol van [eiser] groter was en die van Baker Tilly kleiner.
4.18.
Door bovenstaande feiten niet goed te vermelden in het Nauta rapport, heeft de indruk kunnen ontstaan dat de rol van [eiser] groter was en die van Baker Tilly kleiner. Of sprake was van opzet is minder relevant, omdat het weglaten van relevante informatie in een als “onafhankelijk” gepresenteerd rapport onrechtmatig is jegens [eiser] , indien hij daar nadeel van ondervindt, bijvoorbeeld doordat zijn verantwoordelijkheid groter wordt gemaakt dan deze in werkelijkheid was.
Tussenconclusie: Nauta heeft onrechtmatig gehandeld
4.19.
Nauta heeft aldus onrechtmatig gehandeld. Kort samengevat heeft Nauta onzorgvuldig gehandeld met name door schending van het recht op hoor en wederhoor, nu zij er rekening mee moest houden dat het rapport in de openbaarheid zou komen. Nauta heeft voorts ten onrechte de onafhankelijkheid van haar onderzoek op de voorgrond geplaatst terwijl het onderzoek niet onafhankelijk was, omdat Baker Tilly invloed had op de omvang van het onderzoek en zij tevens als partij-advocaat van Baker Tilly op bleef treden. Tot slot heeft Nauta relevante feiten niet, onjuist of onvolledig weergegeven in het rapport waardoor de rol van Baker Tilly kleiner is gemaakt en die van [eiser] groter.
4.20.
De rechtbank acht de onder I door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat Nauta onrechtmatig heeft gehandeld dan ook toewijsbaar, ook al is de schadevordering niet toewijsbaar, zoals hierna wordt overwogen onder 4.24 en verder.
4.21.
Uitgangspunt is artikel 3:303 BW: zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe. Voldoende belang wordt gewoonlijk aangenomen, maar moet – volgens de wetsgeschiedenis – aangetoond worden indien de vordering strekt tot een “kale” verklaring voor recht. Uit de recente conclusie van Procureur-Generaal mr. Hartlief van 15 november 2019 (ECLI:NL:PHR:2019:1174, zie met name r.o. 3.7-3.9 en 3.13, conclusie bij HR 6 maart 2020 ECLI:NL:HR:2020:383) volgt dat de laatste jaren de drempel voor een enkele verklaring voor recht minder hoog geworden is, bijvoorbeeld als de enkele verklaring voor recht al (enige) genoegdoening geeft.
4.22.
De rechtbank overweegt dat in dit geval voldoende belang bestaat bij een verklaring voor recht als vorm van genoegdoening. Nauta heeft onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld, zij het dat de gevorderde schade door de bijzonderheden van deze zaak niet toewijsbaar zal blijken te zijn.
4.23.
[eiser] heeft gevorderd dat de verklaring voor recht wordt uitgesproken ten gunste van hem en zijn vennootschappen, [eisers] [eiser] heeft hiertoe aangevoerd dat deze vennootschapen hem een lastgeving hebben verstrekt. Deze verklaring voor recht zal daarom op deze manier worden uitgesproken.
Schade
4.24.
De rechtbank en Nauta hebben de schadevorderingen van [eiser] aldus begrepen dat alleen aanspraak werd gemaakt op de schade die [eiser] niet op Baker Tilly kon verhalen vanwege de eigen schuld die rechtbank en hof hadden vastgesteld (zie 2.20, hierna: de eigen schuld schade) en dat vordering II en III (verklaring voor recht dat Nauta aan [eiser] moet vergoeden die helft van de schade die ingevolge het arrest van het gerechtshof Den Bosch van 25 januari 2022 niet door Baker Tilly hoeft te worden vergoed) dus overlappend waren.
4.25.
Pas op de zitting heeft [eiser] desgevraagd aangevoerd dat vordering II naast de eigen schuld schade ook de schade omvat die hij uitsluitend van Nauta kan vorderen, oftewel schade die is geleden bovenop de eigen schuld schade, die het gevolg is van zelfstandig handelen van Nauta waarvoor Baker Tilly niet aansprakelijk zou zijn (hierna: de zelfstandige schade).
4.26.
Vervolgens heeft [eiser] ter zitting zijn oorspronkelijke vordering III geschrapt. Er is daarop discussie ontstaan over de vraag of dit moest worden opgevat als eisvermindering of -vermeerdering, aangezien vorderingen II en III als overlappend en als cumulerend konden worden opgevat.
4.27.
[eiser] op de zitting toegelichte vordering ter zake van de zelfstandige schade, ziet de rechtbank als een eisvermeerdering, omdat de oorspronkelijke invulling van vordering II niet meer behelsde dan de eigen schuld schade waarop vordering III betrekking had. In de dagvaarding is immers alleen gesteld dat [eiser] aanspraak maakt op ‘
in ieder gevalde helft van de schade die [eiser] nu niet op Baker Tilly kan verhalen’, maar daarin is niet toegelicht welke schade buiten dat ‘
in ieder geval’ valt. Daarom is die eisvermeerdering niet toegestaan.
De rechtbank heeft uiteindelijk na partijen te hebben gehoord en met hun instemming in het proces-verbaal opgenomen: de rechtbank vat het schrappen van vordering III op als een eisvermindering en niet als eisvermeerdering en daarmee wordt de schrapping van vordering III dus toegestaan.
4.28.
Vordering II behelst dus alleen de eigen schuld schade, die [eiser] in de dagvaarding heeft toegelicht. Welke schadeposten onderdeel zijn van deze schadevordering is onbekend, omdat [eiser] niet heeft toegelicht voor welke schadeposten hij Baker Tilly aansprakelijk houdt. Aan de vordering tegen Nauta ter zake van de eigen schuld schade, ligt de gedachte ten grondslag dat zonder het Nauta rapport het Hof niet tot het oordeel was gekomen dat een gedeelte van de schade voor [eiser] rekening moet blijven. Die gedachte vindt echter geen steun in de feiten. Het Hof heeft zijn oordeel omtrent [eiser] eigen schuld gebaseerd op door het Hof vastgestelde feiten. Daar komt het Nauta rapport niet in voor. Het betreft ook geen feiten waarover het Nauta rapport een onjuist beeld heeft gegeven, voor zover dat al relevant had kunnen zijn gezien de eigen feitenvaststelling door het Hof. Gesteld noch gebleken is dat de feitenvaststelling door het Hof beïnvloed is geweest door het Nauta rapport. Deze grondslag levert dan ook geen aansprakelijkheid van Nauta voor de eigen schuld schade op.
4.29.
Indien de rechtbank ten overvloede de zelfstandige schadevordering beoordeelt als ware de eisvermeerdering toegestaan en in ogenschouw neemt wat [eiser] ter onderbouwing van de zelfstandige schadevordering ter zitting heeft aangevoerd, dan leidt dit evenmin tot een toewijsbare vordering. [eiser] heeft ter zitting aangevoerd dat deze schade is veroorzaakt doordat Nauta buiten de opdracht om en zonder medeweten van Baker Tilly heeft gehandeld. Niet valt in te zien hoe Nauta andere schade zou hebben veroorzaakt dan van Baker Tilly kan worden gevorderd nu de centrale stelling van [eiser] is dat Nauta en Baker Tilly hebben samengespannen. Dat Nauta zelfstandig, buiten medeweten van Baker Tilly een onzorgvuldig rapport heeft uitgebracht is niet uit de stellingen van [eiser] gebleken. Met andere woorden: [eiser] heeft niet onderbouwd op welke (buiten de eigen schuld schade vallende) schade hij het oog heeft.
4.30.
Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat Nauta schade moet vergoeden aan [eisers] wegens haar onrechtmatig handelen. Vordering II wordt afgewezen.
Slotsom en proceskosten
4.31.
Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen; de verklaring voor recht dat Nauta onrechtmatig heeft gehandeld is toewijsbaar, maar de verklaring voor recht dat Nauta hiervoor schade dient te vergoeden aan [eisers] wordt afgewezen. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat dat Nauta onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters, mr. N.C.H. Blankevoort en mr. T.H. van Voorst Vader, rechters, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.