Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. De werkneemster heeft vanaf 1 juni 2021 in loondienst bij eiseres gewerkt. In eerste instantie heeft zij één dag per week voor eiseres gewerkt. Naast deze werkzaamheden werkte zij ook voor 36 uur per week bij een andere werkgever. Vanaf 1 september 2021 zijn de werkzaamheden bij de andere werkgever gestopt en werkt zij 34 uur per week voor eiseres. De werkneemster is op 20 januari 2022 gedeeltelijk arbeidsongeschikt geworden, samenhangend met haar zwangerschap. Aan de werkneemster is door verweerder met ingang van 20 januari 2022 een ZW-uitkering toegekend. Deze ZW-uitkering ontvangt de werkneemster – behoudens de periode dat zij recht had op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) – tot heden. Ook is de werkneemster nog bij eiseres werkzaam.
2. Omdat verweerder nog niet beschikte over alle inkomstengegevens is de
ZW-uitkering in eerste instantie gekort. Nadat verweerder deze gegevens tot haar beschikking heeft gekregen, heeft zij met het primaire besluit het dagloon van de werkneemster vastgesteld op € 100,59 bruto. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is het dagloon conform de geldende wet- en regelgeving vastgesteld en kan hiervan niet worden afgeweken. Verder merkt verweerder op dat zij geen bevoegdheid heeft om de geldende wet- en regelgeving te toetsen aan de Europese richtlijn die eiseres in haar bezwaarschrift heeft genoemd.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat het dagloon alleen vastgesteld dient te worden op basis van het aantal dagloondagen over de periode vanaf 1 september 2021. Volgens eiseres vloeien uit de arbeidsovereenkomst twee verschillende dienstbetrekkingen voort; namelijk een vanaf 1 juni 2021 en de andere vanaf van 1 september 2021. Indien zij had gekozen voor het sluiten van een nieuwe arbeidsovereenkomst – in plaats van zonder nieuwe arbeidsovereenkomst het aantal werkuren en werkzaamheden uit te breiden – zou de referteperiode op 1 september 2021 zijn aangevangen. Feitelijk is in dit geval ook sprake van een nieuwe arbeidsovereenkomst, omdat de omvang en werkzaamheden wezenlijk zijn veranderd. Volgens eiseres heeft verweerder een verkeerde invulling gegeven aan het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit) nu enkel op basis van een formaliteit (het niet vastleggen van een nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst) wordt geconcludeerd dat sprake is van één dienstbetrekking vanaf 1 juni 2021. Daarbij benadrukt eiseres dat gekeken moet worden naar de verschillende dienstbetrekkingen en deze kunnen immers ook ontstaan uit één arbeidsovereenkomst.
4. Subsidiair voert eiseres aan dat verweerder in dit geval had moeten afwijken van het Dagloonbesluit. Eiseres betoogt dat de strikte toepassing van het Dagloonbesluit in dit geval in strijd is met de bedoeling van de regelgeving, althans de redelijkheid en billijkheid, dan wel de algemene beginselen van bestuur. Daarbij wijst eiseres ook op de Richtlijn 92/85 EEG(de Zwangerschapsrichtlijn). Volgens eiseres is van een adequate uitkering – zoals in de Zwangerschapsrichtlijn is bedoeld – in dit geval geen sprake. Een juiste toepassing van de Zwangerschapsrichtlijn zou – naar de stelling van eiseres – zijn dat wordt uitgegaan van 1 september 2021 als startdatum van de referteperiode.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het dagloon op de juiste wijze is vastgesteld.
6. De rechtbank stelt voorop dat eiseres op grond van het Burgerlijk Wetboek een loondoorbetalingsverplichting jegens werkneemster heeft en dat daarop de ZW-uitkering in mindering wordt gebracht. Eiseres heeft dus rechtstreeks belang bij de onderhavige besluiten en is ontvankelijk in haar beroep. De rechtbank zal daarom de zaak inhoudelijk beoordelen.
7. De manier waarop het dagloon wordt bepaald is wettelijk vastgelegd in het Dagloonbesluit. Wat een aangiftetijdvak is staat in artikel 1, eerste lid, onder a, van het Dagloonbesluit. Dit is, voor zover hier van belang, het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft. In artikel 12b, eerste lid, van het Dagloonbesluit staat wat onder referteperiode wordt verstaan waarover het dagloon wordt berekend. Dat is het jaar dat eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de werkneemster arbeidsongeschikt werd. Volgens de hoofdregel is de referteperiode een jaar. De referteperiode eindigt twee tijdvakken voor de ziekmelding, dit is in de situatie van de werkneemster op 30 november 2021. De rechtbank stelt vast dat de referteperiode van een jaar dan loopt vanaf 1 december 2020 tot en met 30 november 2021.
8. Nu de werkneemster per 1 juni 2021 in dienst is gekomen bij eiseres is verweerder bij de vaststelling van het dagloon uitgegaan van het door eiseres in de polisadministratie opgegeven loon van de werkneemster over de periode van 1 juni 2021 tot en met
30 november 2021, dat neerkomt op een periode van 131 loondagen. Vervolgens is de rekenformule toegepast zoals bepaald in artikel 12e van het Dagloonbesluit. Het dagloon wordt normaliter berekend door het sociale verzekeringsloon van de referteperiode te delen door 261. Voor het berekenen van het dagloon bij een werknemer die na het begin van de referteperiode in dienst is gekomen, wordt het sociale verzekeringsloon gedeeld door het aantal dagloondagen met ingang van het begin van de dienstbetrekking tot en met de laatste dag van de referteperiode. De periode tot 1 juni 2021 blijft daardoor buiten beschouwing.
9. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verweerder het Dagloonbesluit verkeerd heeft toegepast door de gehele periode vanaf 1 juni 2021 te zien als een dienstbetrekking. Op zitting heeft eiseres daarbij gewezen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad)en de daarin genoemde nota van toelichting. Eiseres wijst in het bijzonder op (een gedeelte) van overweging 4.7.1. waaruit volgt dat in onder meer de zorg en het onderwijs het regelmatig voorkomt dat een werknemer gelijktijdig twee dienstbetrekkingen heeft bij dezelfde werkgever en uit een daarvan ziek of werkloos wordt.
10. De rechtbank stelt vast dat uit de nota van toelichting bij het Dagloonbesluit volgt dat het uitgangspunt van het vaststellen van het dagloon is dat dit op een eenvoudige wijze moet kunnen worden berekend aan de hand van de gegevens uit de polisadministratie. In wat eiseres voorstaat, te weten het rekening houden met meerdere dienstbetrekkingen die voortvloeien uit één arbeidsovereenkomst, ziet de rechtbank niet dat daarmee op een eenvoudige wijze het dagloon berekend kan worden door gegevens uit de polisadministratie. De door eiseres bepleite invulling van dit artikel brengt namelijk met zich dat bij elke wijziging (bijvoorbeeld van urenomvang) discussie kan ontstaan of hieruit een nieuwe dienstbetrekking voortvloeit, of een gehele of gedeeltelijke aanpassing van de bestaande overeenkomst.. Ter voorkoming van ingewikkelde berekeningen en voor discussie vatbare uitgangspunten, is gekozen voor de in het Dagloonbesluit bepaalde – niet voor meerderlei uitleg vatbare – wijze van berekening. Daarom dient naar het oordeel van de rechtbank niet uitgegaan te worden van meerdere opvolgende dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst.
11. Uit de uitspraak van de Raad van 11 maart 2021volgt dat als partijen middels afzonderlijke arbeidsovereenkomsten duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke, en in die arbeidsovereenkomsten uiteengezette, rechtsgevolgen hebben willen verbinden, moet worden gesproken van te onderscheiden dienstbetrekkingen, ook als de werkzaamheden in beide dienstverbanden niet van elkaar verschillen. Buiten deze specifieke situatie dient niet van twee naast elkaar bestaande dienstbetrekkingen bij één en dezelfde werkgever te worden uitgegaan als geen sprake is van wezenlijke verschillen in de afgesproken arbeid en er geen verschillende arbeidsvoorwaarden gelden. Niet in geschil is dat tussen eiseres en de werkneemster geen sprake is van afzonderlijke arbeidsovereenkomsten. Van als wezenlijk te beschouwen verschillen in arbeid of verschillende arbeidsvoorwaarden is de rechtbank ook niet gebleken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan het Dagloonbesluit en dat deze toepassing niet in strijd moet worden geacht met het loondervingskarakter van de Ziektewet.
12. Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat afgeweken moet worden van het Dagloonbesluit. Eiseres betoogt dat de strikte toepassing van het Dagloonbesluit in dit geval in strijd is met de bedoeling van de regelgeving, althans de redelijkheid en billijkheid, dan wel de algemene beginselen van bestuur. Op de zitting heeft eiseres in het bijzonder gesteld dat de bepalingen van het Dagloonbesluit discriminatoir zijn ten opzichte van vrouwen in een bepaalde leeftijdsgroep. Daarbij voert eiseres aan dat het systeem van het Dagloonbesluit calculerend gedrag bij werkgevers kan veroorzaken ten opzichte van deze groep vrouwen en dat dit in strijd is met de Zwangerschapsrichtlijn.
13. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat de Zwangerschapsrichtlijn ziet op een andere periode dan de periode waarover de werkneemster recht heeft op een ZW-uitkering, namelijk op de periode waarin de werkneemster recht heeft op een Wazo-uitkering. Het Dagloonbesluit is daarmee niet rechtstreeks in strijd met de Zwangerschapsrichtlijn. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat het Dagloonbesluit indirect in strijd is hiermee. De stellingname van eiseres op dit punt is niet onderbouwd, en een werkgever en een werknemer kunnen er ook voor kiezen om een afzonderlijke arbeidsovereenkomst te sluiten om eventuele ongewenste gevolgen ten aanzien van de hoogte van het dagloon te voorkomen.
14. Eiseres heeft op zitting gewezen op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 oktober 2021. Eiseres verzoekt daarbij de rechtbank om de berekeningsmethode uit het Dagloonbesluit – in overeenstemming met de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland – buiten toepassing te laten. Naar het oordeel van de rechtbank gaat deze stelling echter niet op. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland ziet op de Wet invoering extra geboorteverlof (Wieg) en op de Wazo, terwijl de situatie van eiseres betrekking heeft op een uitkering op grond van de ZW. Nu noch gesteld noch gebleken is dat bepalingen uit de Wieg van toepassing zijn in onderhavig geschil, treft alleen daarom al deze verwijzing geen doel.
15. De rechtbank komt gelet op bovenstaande tot de slotsom dat verweerder in overeenstemming met het Dagloonbesluit heeft gehandeld. Niet is gebleken van schending van een rechtsnorm of beginsel die het bestreden besluit alsnog onrechtmatig doet zijn. Het beroep is dan ook ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden het dagloon van de werkneemster heeft vastgesteld op € 100,59 bruto.
16. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.