ECLI:NL:RBAMS:2023:4978

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
13/123048-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 12 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen, is uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Pools recht. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 28 juni 2023 behandeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat hij in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, evenals de weigeringsgronden op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en dat hij niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van een opgelegde straf.

De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat er nog vragen zijn over de procedure in hoger beroep in Polen en dat aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit nodig is. De rechtbank heeft daarom het onderzoek heropend en de officier van justitie opgedragen om een terugkeergarantie op te vragen en de nodige informatie te verkrijgen over de procedure in hoger beroep. De rechtbank heeft besloten dat de zaak uiterlijk twee weken voor het einde van de beslistermijn opnieuw moet worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/123048-23
Datum uitspraak: 12 juli 2023
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 17 mei 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 maart 2023 door
the Regional Court in Bydgoszcz III Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 juni 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.B.M. Nohl, advocaat in ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
  • een aanhoudingsbevel van
  • een verzamelvonnis van
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Het gaat om een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, acht maanden en vier dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Het aanhoudingsbevel en het verzamelvonnis betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
Uit de informatie in onderdeel (e) van het EAB en aanvullende informatie blijkt dat aan het verzamelvonnis de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
vonnis van
the Local Court in Bydgoszczvan 17 augustus 2004 (III K 1165/03), in stand gebleven bij arrest van
the Regional Court in Bydgoszcz IV Criminal Appeals Divisionvan 16 december 2004 (IV Ka 1167/04)
vonnis van
the Local Court in Bydgoszczvan 14 september 2004 (IV K 290/04)
vonnis van
the Local Court in Wejherowovan 3 juli 2006 (IX K 118/05)
vonnis van
the Local Court in Bydgoszczvan 19 oktober 2006 (XI K 92/06)
vonnis van
the Local Court in Bydgoszczvan 4 december 2006 (III K 509/05), aangepast bij arrest van
the Regional Court in Bydgoszczvan 10 mei 2007 (IV Ka 328/07)
4.2
Standpunten van de raadsvrouw en officier van justitie
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat deze weigeringsgrond niet van toepassing is ten aanzien van het verzamelvonnis en de onderliggende vonnissen b, c en d, maar wel ten aanzien van de onderliggende vonnissen a en e.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verzamelvonnis en de onderliggende vonnissen b, c en d
De rechtbank stelt vast dat uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot het verzamelvonnis van 21 april 2008 en de onderliggende vonnissen b, c en d hebben geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing op deze vonnissen.
Ten aanzien van onderliggend vonnis a
Uit de aanvullende informatie van 22 juni 2023 en 27 juni 2023 blijkt dat tegen het vonnis van
the Local Court in Bydgoszczvan 17 augustus 2004 (III K 1165/03) hoger beroep is ingesteld en dat
the Regional Court in Bydgoszcz IV Criminal Appeals Divisionop
16 december 2004 heeft beslist op het hoger beroep (IV Ka 1167/04).
De rechtbank begrijpt uit de verstrekte informatie dat de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Verder is ten aanzien van de procedure in eerste aanleg voldoende informatie beschikbaar om die procedure te kunnen toetsen aan artikel 12 OLW.
De officier van justitie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd of in hoger beroep door
the Regional Court in Bydgoszcz IV Criminal Appeals Divisiondefinitief is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon en de opgelegde straf, na een onderzoek in feite en in rechte als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628. Die vraag is niet beantwoord. Ook het verzoek van de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om onderdeel d) van het EAB in te vullen voor het proces in hoger beroep is niet beantwoord. De rechtbank vindt het van belang dat die vragen alsnog worden beantwoord. Voor het geval het proces in hoger beroep onder de toetsing van artikel 12 OLW valt, is ook informatie vereist over de oproeping van de opgeëiste persoon voor het proces in hoger beroep, in het bijzonder of de oproeping op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres is uitgereikt dan wel naar dat adres is verzonden, en of de adresinstructie zich ook uitstrekte over het proces in hoger beroep.
De rechtbank zal het onderzoek heropenen om de hiervoor bedoelde informatie door de officier van justitie op te laten vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Ten aanzien van onderliggend vonnis e
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie is gebleken dat tegen het vonnis van
the Local Court in Bydgoszczvan 4 december 2006 (III K 509/05) hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie en dat
the Regional Court in Bydgoszczop
10 mei 2007 heeft beslist op dit hoger beroep (IV Ka 328/07). Uit de aanvullende informatie volgt dat in hoger beroep definitief is beslist over de schuld van de opgeëiste persoon en de opgelegde straf, na een onderzoek in feite en in rechte. De rechtbank hoeft derhalve alleen het proces in hoger beroep te toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank kan op basis van de beschikbare informatie ten aanzien van het hoger beroep vaststellen dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, maar dat hij is vertegenwoordigd door een advocaat. Verder is gebleken dat de oproeping voor de zitting in hoger beroep is uitgereikt aan de vader van de opgeëiste persoon op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. De officier van justitie heeft gevraagd of de opgeëiste persoon de advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en of die advocaat tijdens het proces daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. Verder heeft de officier van justitie gevraagd of de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen. Deze vragen zijn nog niet beantwoord. De rechtbank vindt het van belang dat die vragen alsnog worden beantwoord met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW. Voorts dient gevraagd te worden of de adresinstructie zich uitstrekte over het proces in hoger beroep. De rechtbank zal het onderzoek daarom eveneens heropenen om deze vragen alsnog – door tussenkomst van de officier van justitie – te laten beantwoorden door de uitvaardigende justitiële autoriteit.

5.Strafbaarheid

5.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst één van de strafbare feiten die ten grondslag liggen aan onderliggend vonnis a – kort samengevat: de verkoop van een gestolen auto op 1 april 2003 – aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal;
  • poging tot diefstal;
  • in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift aan een verklaring onder ede rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
  • diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
  • opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. Voor zover het EAB ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen strekt dit verzoek ertoe om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij sinds april 2018 in Nederland verblijft. Hij heeft via zijn advocaat over de periode vanaf die datum tot heden stukken overgelegd waaruit zijn economische activiteiten in Nederland en ononderbroken verblijf voldoende zijn gebleken. Dat hij niet al die tijd ingeschreven heeft gestaan in de Basisregistratie Personen (BRP), zoals de officier van justitie naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij aanvankelijk via uitzendbureaus heeft gewerkt en is gehuisvest. De rechtbank is ambtshalve bekend dat inschrijving op die adressen in de BRP niet altijd mogelijk is. Verder bieden de overige stukken, in het bijzonder de hoogte van het inkomen dat daaruit blijkt, voldoende grond om voortdurende economische activiteiten van de opgeëiste persoon in Nederland en daarmee een ononderbroken verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland aan te nemen.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND).
Uit de brief van de IND van 22 juni 2023 volgt dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf. Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De opgeëiste persoon kan gelet op het voorgaande op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering ten behoeve van de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan. Een dergelijke garantie is nog niet verstrekt. De rechtbank zal ook daarom het onderzoek heropenen en de officier van justitie opdragen deze garantie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op te vragen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Gelet op wat de rechtbank in rubriek 6 heeft overwogen is aan deze twee vereisten voldaan.
De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Nu de rechtbank het onderzoek zal heropenen met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW zal de rechtbank hierover later oordelen met inachtneming van de verkregen informatie.

8.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
De raadsvrouw heeft in verband met het verzoek om overlevering van de opgeëiste persoon om hem in Polen te vervolgen betoogd dat er een reëel gevaar is dat hij geen eerlijk proces krijgt. Daarbij heeft zij verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 10 februari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:420). Verder heeft zij opgemerkt dat de verdenking drugsgerelateerd is en dat de Poolse regering wil dat harder wordt opgetreden tegen drugsdelicten. Ook is er door de wijze van benoeming van Poolse rechters een risico dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt. De rechters staan onder politieke druk, aldus de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft geen elementen aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – de structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Voor zover het EAB ziet op de tenuitvoerlegging van straffen heeft de raadsvrouw niets aangevoerd. Daarom is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [5]

9.Slotsom

De rechtbank zal het onderzoek heropenen.
Terugkeergarantie
De rechtbank draagt de officier van justitie op een terugkeergarantie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Informatie in verband met toetsing artikel 12 OLW
De rechtbank draagt de officier van justitie op de volgende vragen ter beantwoording voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Ten aanzien van het arrest van the Regional Court in Bydgoszcz IV Criminal Appeals Division van 16 december 2004 (IV Ka 1167/04)
  • Heeft
  • Zo ja, wilt u onderdeel d) van het EAB invullen voor het proces in hoger beroep?
  • Is de oproeping van de opgeëiste persoon voor het proces in hoger beroep op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres uitgereikt dan wel naar dat adres verzonden?
  • Strekt de aan de opgeëiste persoon gegeven adresinstructie zich uit over het proces in hoger beroep?
Ten aanzien van het arrest van the Regional Court in Bydgoszcz van 10 mei 2007 (IV Ka 328/07)
  • Heeft de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van het voorgenomen proces, zijn advocaat gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en heeft die advocaat tijdens het proces in hoger beroep daadwerkelijk de verdediging gevoerd?
  • Heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie gekregen die zich uitstrekte over het proces in hoger beroep?

10.Beslissing

HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit en de onder 9 geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEPAALTdat de zaak uiterlijk twee weken voor het einde van de beslistermijn (die verstrijkt op
13 augustus 2023)weer op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (