ECLI:NL:RBAMS:2023:543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
AMS 22/1749
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag wegens laattijdigheid en gebrek aan verzekering op arbeidsongeschiktheidsdag

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2023, met zaaknummer AMS 22/1749, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering ongegrond verklaard. Eiser, woonachtig in Spanje, had zijn aanvraag laattijdig ingediend en was niet verzekerd op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen terecht was. Eiser had zijn aanvraag pas op 7 april 2021 ingediend, terwijl zijn klachten aan zijn been op 4 juli 2019 waren toegenomen. De rechtbank stelde vast dat eiser op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 26 augustus 2020, geen dienstverband had of een WW-uitkering ontving, waardoor hij niet verzekerd was voor de WIA. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 26 augustus 2020 was vastgesteld. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat zijn klachten eerder waren ontstaan. De rechtbank erkende de teleurstelling van eiser, maar benadrukte dat zijn persoonlijke klachtbeleving juridisch niet doorslaggevend was. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] (Spanje), eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
( [gem. verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA [1] -uitkering.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 februari 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. De gemachtigde van verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser om een
WIA-uitkering terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
Eiser voert aan dat verweerder zijn tromboseklachten niet serieus neemt. Doktoren hebben gezegd dat zijn onderbeen een bom is, terwijl verweerder aangeeft dat zijn onderbeen er niet slechter op is geworden. Eiser verzoekt verweerder om eens serieus naar zijn been te kijken. Volgens eiser kijkt verweerder alleen naar cijfertjes en heeft verweerder geen interesse in het welzijn van mensen.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat een persoon die aanspraak wil maken op een
WIA-uitkering volgens de wet aan een aantal eisen moet voldoen. Eén van deze eisen is dat deze persoon verzekerd moet zijn op het moment dat hij ziek wordt. Volgens de wet is een betrokkene verzekerd voor de WIA als sprake is van een dienstverband of een
WW [2] -uitkering. [3]
2.4.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering afgewezen, omdat eiser op het moment dat hij ziek werd geen dienstverband had of een WW-uitkering ontving. Eiser was daarom niet verzekerd voor de WIA. Verweerder baseert zich voor dit standpunt op een rapport van een primaire verzekeringsarts en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Beide verzekeringsartsen zijn tot de conclusie gekomen dat op basis van de door eiser overgelegde informatie de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiser niet eerder kan worden vastgesteld dan op 26 augustus 2020.
2.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn aanvraag heeft aangegeven dat de klachten aan zijn been op 4 juli 2019 zijn toegenomen. Hij heeft echter pas op 7 april 2021 een
WIA-uitkering aangevraagd. De aanvraag is daarom laattijdig. Bij een laattijdige aanvraag moet een beoordeling plaatsvinden over een tijdstip in het verleden. De omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer met zekerheid is vast te stellen, komt voor risico van degene die de aanvraag doet. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [4] Eiser had dus aannemelijk moeten maken dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag 4 juli 2019 is.
2.6.
Eiser heeft bij zijn aanvraag twee echoverslagen overgelegd van september 2020 en van oktober 2020. Verder heeft eiser een huisartsenjournaal overgelegd over de periode
11 februari 2021 tot en met 8 oktober 2021 en een brief van zijn vasculair chirurg van
7 juli 2021. Uit de informatie van de vasculair chirurg, die eiser op 16 september 2020 voor het eerst zag, kan worden afgeleid dat er sinds eind augustus 2020 sprake was van een niet genezende wond. De rechtbank is met verweerder dan ook van oordeel dat in deze stukken geen medisch objectiveerbare aanwijzingen zijn te vinden dat de klachten van eiser aan zijn been op 4 juli 2019 erger zijn geworden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen dan ook toereikend gemotiveerd waarom de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 26 augustus 2020 is vastgesteld.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat eiser op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag,
26 augustus 2020, geen dienstverband had of een WW-uitkering ontving. Verweerder is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat eiser op die datum niet verzekerd was voor de WIA en daarmee geen recht had op een WIA-uitkering.
2.8.
De rechtbank begrijpt dat dit onbevredigend en teleurstellend is voor eiser. De rechtbank wil voorts niet afdoen aan de persoonlijke klachtbeleving van eiser, maar die klachtbeleving is juridisch niet doorslaggevend.

Conclusie en gevolgen

3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
3.2.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
8 februari 2023.
griffier
De rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkloosheidswet.
3.Dit volgt uit artikelen 7 en 8 van de Wet WIA.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 9 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2157 en 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4200