ECLI:NL:RBAMS:2023:5693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
10284243 CV EXPL 23-851
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over de nietigheid van oneerlijke bedingen in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen ASR Dutch Core Residential Custodian B.V. (eiseres) en een gedaagde huurder. De eiseres had een vordering ingesteld, maar de kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. De zaak betreft de beoordeling van verschillende bedingen in de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden, die door de kantonrechter als oneerlijk zijn aangemerkt.

In een eerder tussenvonnis van 4 juli 2023 was al overwogen dat bepaalde bedingen, waaronder het huurprijswijzigingsbeding en de bepalingen over buitengerechtelijke incassokosten, mogelijk nietig verklaard zouden worden. De kantonrechter heeft in deze uitspraak bevestigd dat de bedingen nietig zijn vanwege hun oneerlijke karakter. De kantonrechter oordeelde dat het niet relevant is of de gedaagde huurder heeft ingestemd met deze bedingen of niet.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bedingen in kwestie, zoals de huurverhoging en de rente, de consument onevenredig benadelen en niet voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. De vordering tot betaling van huurachterstand is afgewezen, omdat de gedaagde huurder niet meer verschuldigd was dan het bedrag dat hij al had betaald. ASR is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde huurder.

Deze uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten tegen oneerlijke contractuele bedingen en de noodzaak voor verhuurders om zich aan de wettelijke regels te houden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10284243 CV EXPL 23-851
vonnis van: 7 september 2023
fno.: 58984

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap ASR Dutch Core Residential Custodian B.V.

gevestigd te Utrecht
nader te noemen: ASR
eiseres
gemachtigde: DKV Deurwaarderskantoor Visser
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [plaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.W. van Dalen

Verdere verloop van de procedure.

Op 4 juli 2023 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis hebben partijen een akte ingediend. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Beoordeling

Ambtshalve toetsing oneerlijke bedingen
1. In voornoemd tussenvonnis is overwogen dat de kantonrechter voornemens is om de in rov. 1.2 en 1.3 van voornoemd tussenvonnis geciteerde bedingen (het huurprijswijzigingsbeding en de bedingen over de buitengerechtelijke incassokosten en rente) nietig te verklaren vanwege hun oneerlijke karakter.
Het huurprijswijzigingsbeding
2. ASR heeft bij akte het standpunt ingenomen dat zij de huur conform de wettelijke regels heeft verhoogd en dat zij van de mogelijkheid om daarboven nog ieder jaar 3% verhoging aan te zeggen geen gebruik heeft gemaakt. Verder heeft [gedaagde] nimmer geprotesteerd tegen de huurverhogingen en heeft hij door ondertekening van de overeenkomst ingestemd met de indexering.
3. De kantonrechter overweegt dat voor de beoordeling of een beding oneerlijk is, niet uitmaakt hoe in de praktijk uitvoering wordt gegeven aan het beding. Dat [gedaagde] heeft ingestemd met het oneerlijke beding en niet heeft geprotesteerd is evenmin relevant. De kantonrechter gaat dan ook aan hetgeen ASR bij akte heeft aangevoerd voorbij en verklaart artikel 10.2 van de huurovereenkomst op grond van de in het tussenvonnis omschreven gronden nietig vanwege zijn oneerlijke karakter.
Buitengerechtelijke incassokosten
4. ASR heeft gesteld dat artikel 20.3 en 20.4 van de algemene voorwaarden dateren van vóór de inwerkingtreding van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Deze bepalingen dienen daarom aan de hand van de huidige wet- en regelgeving worden uitgelegd. Verder heeft ASR de wettelijke regeling gevolgd door een aanmaningsbrief conform artikel 6:96 lid 6 BW te verzenden.
5. Daaromtrent overweegt de kantonrechter als volgt. Het standpunt van ASR dat de bedingen 20.3 en 20.4 niet oneerlijk zijn omdat de algemene voorwaarden zijn opgesteld voordat het Besluit in werking trad, passeert de kantonrechter. Het toetsingskader voor buitengerechtelijke kosten vóór de inwerkingtreding van het Besluit in 2012 werd bepaald door artikel 6:96 lid 2 onder c BW. De toets voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten was of de kosten qua omvang binnen redelijke grenzen zijn gebleven en of het redelijk is geweest om in de gegeven omstandigheden de betreffende kosten te maken (de dubbele redelijkheidstoets). Om de beoordeling van de buitengerechtelijke incassokosten zo uniform mogelijk te maken, is in 2000 het Rapport Voorwerk II opgemaakt. Op basis van de aanbevelingen in dit Rapport zijn de buitengerechtelijke kosten forfaitair vastgesteld op c.q. gematigd tot twee punten van het toepasselijke liquidatietarief met een maximum van 15% van de hoofdsom. Aldus was de consument ook voor 2012 in de wettelijke regeling uitsluitend buitengerechtelijke kosten verschuldigd, als die kosten qua omvang binnen redelijke grenzen waren gebleven en als het redelijk was geweest om in de gegeven omstandigheden de betreffende kosten te maken, waarbij het Rapport Voorwerk II redelijke aanbevelingen gaf ten aanzien van de maximale tarieven. Op grond van de huidige regelgeving (en dus na de inwerkingtreding van het Besluit in 2012) is de consument uitsluitend buitengerechtelijke kosten verschuldigd, mits voldaan is aan het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW, waarbij de aanmaning als bedoeld in dat artikellid ook nog moet voldoen aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) gestelde eisen. In het Besluit is de hoogte van de vergoeding tot een bepaald bedrag 15%, maar loopt dit percentage af naarmate de vordering oploopt.
6. Daartegenover staat dat op grond van artikel 20.3 van de algemene voorwaarden
alle daaruit voortvloeiendekosten, in en buiten rechte, op de consument kunnen worden verhaald indien er als gevolg van een niet-nakomen door de consument maatregelen moeten worden genomen. Dat zou dus tot gevolg kunnen hebben dat de consument op grond van het beding belast wordt met hoge kosten, die normaal gesproken niet ten laste van de consument behoren te komen. Verder is in artikel 20.4 algemene voorwaarden weliswaar vermeld hoeveel de kosten bedragen, namelijk 15% van de vordering met een minimum van € 125,00, maar ook dat is of kan meer zijn dan de consument op grond van de wet verschuldigd zou zijn omdat geen maximumbedrag is opgenomen.
7. Het beding heeft aldus een aanzienlijk bredere strekking dan wat aan de consument op grond van de destijds geldende en de huidige regelgeving in rekening mag worden gebracht. Hiermee wordt het evenwicht ten nadele van [gedaagde] als consument onevenredig verstoord. Het beding is daarom oneerlijk. Voor de beoordeling of een beding oneerlijk is maakt het niet uit hoe in de praktijk uitvoering wordt gegeven aan de bedingen, zodat niet relevant is of ASR een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 BW heeft gezonden. De kantonrechter verklaart artikel 20.3 en 20.4 dan ook nietig.
Rente
8. Het beding in art. 20.2 van de algemene voorwaarden wordt eveneens door de kantonrechter als oneerlijk aangemerkt. De contractuele rente volgens het beding in de algemene voorwaarden bedraagt 1% per maand. Jaarlijks is dat een contractuele rente van 12%, terwijl de wettelijke rente lager is. Het beding is niet opgenomen in de huurovereenkomst zelf, maar in de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden waarover door partijen niet is onderhandeld. Het rentebeding heeft alleen betrekking op overtredingen van [gedaagde] en niet op die van ASR. Voor het rentebeding wordt nergens in de overeenkomst of de algemene voorwaarden een voordeel ter compensatie van het nadeel dat dit voor [gedaagde] meebrengt geboden. Gelet hierop wordt het evenwicht tussen de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van [gedaagde] aanzienlijk verstoord. Ook hierbij geldt dat voor de beoordeling of een beding oneerlijk is niet uitmaakt hoe in de praktijk uitvoering wordt gegeven aan het beding. Ook dit beding verklaart de kantonrechter nietig.
Overige bedingen
9. Ten aanzien van artikel 20.6 overweegt de kantonrechter dat dit beding niet ten grondslag aan de vordering ligt, zodat dit beding verder buiten de beoordeling wordt gehouden.
Nietig
10. Dit betekent dat artikel 10.2 (huurverhoging) van de huurovereenkomst en artikel 20.2 (rente) en 20.3 en 20.4 (buitengerechtelijke incassokosten) van de algemene voorwaarden nietig worden verklaard vanwege het oneerlijke karakter op de hierboven en in voornoemd tussenvonnis aangegeven gronden.
11. Gevolg van de oneerlijkheid is dat de hiervoor aangehaalde bedingen, gelet op de vaste
jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, volledig buiten toepassing moeten worden gelaten. Partiële vernietiging of herziening is niet mogelijk. Op de bedingen kan dus geen beroep worden gedaan. Evenmin kan ingevolge de Dexia arresten van het Europese Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2021:68) aanspraak worden gemaakt op een wettelijke regeling van aanvullend recht dat van toepassing zou zijn geweest als de bedingen niet in de overeenkomst stonden.
Vorderingen
12. Met betrekking tot de vordering tot betaling van de huurachterstand overweegt de kantonrechter als volgt. ASR heeft bij akte een specificatie van de vordering overgelegd die ziet op de periode augustus 2022 tot en met juli 2023 (12 maanden). Daarbij heeft ASR ten onrechte gerekend met de verhoogde huurprijs. [gedaagde] is slechts gehouden de aanvangshuur te voldoen, te weten € 829,69 per maand zodat hij in die periode in totaal € 9.956,28 verschuldigd was, vermeerderd met € 115,61 aan afrekening servicekosten. Uit hetzelfde overzicht volgt dat [gedaagde] in die periode in totaal € 10.829,67 heeft voldaan, zodat geen huurachterstand bestaat. De vorderingen van ASR worden dan ook afgewezen.
Proceskosten
13. ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 132,00 (te weten een half punt à € 264,00)

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt ASR in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot worden op € 132,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt ASR in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00, voor zover van toepassing, inclusief btw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T. Beuving, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.