ECLI:NL:RBAMS:2023:6558

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
AMS 22/2499
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en kleurenblindheid in WIA-zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2023, met zaaknummer AMS 22/2499, is het beroep van eiser tegen de verlaging van zijn WIA-uitkering per 17 november 2020 gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het UWV zich voor de derde keer moet buigen over de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser, die lijdt aan totale kleurenblindheid. De rechtbank volgt de conclusie van een onafhankelijke deskundige die de kleurenblindheid heeft vastgesteld, ondanks dat de Isihara-test vals-positieve uitslagen kan geven. Het UWV heeft geen eigen onderzoek gedaan naar de kleurenblindheid van eiser, wat de rechtbank als onzorgvuldig beschouwt. De rechtbank oordeelt dat de functie van assemblagemedewerker elektrotechnische producten niet geschikt is voor eiser vanwege zijn kleurenblindheid, en dat deze functie moet komen te vervallen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, en kent eiser een schadevergoeding van € 1.000,- toe. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoed en de proceskosten tot een bedrag van € 2.092,50.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam , eiser

(gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlaging van zijn WIA [1] -uitkering per 17 november 2020 (de datum in geding).
1.2.
Voor het procesverloop verwijst de rechtbank ook naar de uitspraak van deze rechtbank van 16 maart 2022 in de zaak van eiser met zaaknummer 21/2140. Die uitspraak is aan deze uitspraak gehecht en maakt deel uit van deze uitspraak.
1.3.
Het bestreden besluit in deze zaak is het besluit van 6 mei 2022. Eiser heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek met een beslissing van 21 februari 2023 heropend en een onafhankelijke deskundige, [deskundige] , benoemd. De deskundige heeft op 15 mei 2023 een rapport uitgebracht.
1.6.
Verweerder heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juni 2023 gereageerd op het rapport van de deskundige. Eiser heeft met een brief van
22 juni 2023 gereageerd op het rapport van de deskundige.
1.7.
Naar aanleiding van de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank op 3 juli 2023 nadere vragen gesteld aan de deskundige. Met een brief van 11 juli 2023 heeft de deskundige daarop gereageerd.
1.8.
Met een brief van 17 augustus 2023 heeft de rechtbank aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting, tenzij één van partijen binnen vier weken meedeelt mondeling op een nadere zitting te willen worden gehoord. Geen van partijen heeft laten weten een nadere zitting te willen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de WIA-uitkering van eiser per
17 november 2020 terecht heeft verlaagd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest?
3.1.
In de vorige uitspraak (AMS 21/2140) heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet fysiek is onderzocht door de primaire verzekeringsarts dan wel de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft gewezen op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), waaruit volgt dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep in beginsel gehouden is om een belanghebbende fysiek te onderzoeken als de medische grondslag gemotiveerd wordt betwist en hij niet door de primaire verzekeringsarts fysiek is onderzocht. Van een spreekuurcontact kan dan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank heeft in de vorige uitspraak vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank heeft verweerder daarom opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en eiser alsnog fysiek te laten onderzoeken door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, dan wel alsnog een motivering te laten geven waarom een spreekuurcontact in dit geval geen toegevoegde waarde heeft.
3.2.
Op 6 mei 2022 heeft verweerder deze nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft hieraan een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
5 april 2022 ten grondslag gelegd, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat in de primaire beoordeling een spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met een verzekeringsarts. Dit spreekuur is niet fysiek geweest, maar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt uit de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 [2] niet dat een spreekuurcontact fysiek hoeft te zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst verder op de Standaard Onderzoeksmethoden; hieruit volgt dat de verzekeringsarts de uitgebreidheid van het onderzoek indiceert. Dit onderzoek kan dan zowel schriftelijk, telefonisch als in een persoonlijk gesprek plaatsvinden. De Standaard Onderzoeksmethoden schrijft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voor dat een onderzoek alleen zorgvuldig is als deze fysiek wordt verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt verder dat bij eiser sprake is van subjectieve pijnklachten en dat er geen aanwijzingen zijn geweest voor een objectieve afname van de belastbaarheid.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de nader door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven toelichting nog steeds geen sprake van een zorgvuldig onderzoek. Dat eiser door de verzekeringsarts telefonisch is gehoord, is hiervoor onvoldoende. De gegeven toelichting miskent daarbij de geldende rechtspraak ten aanzien van de zorgvuldigheid van onderzoeken door verzekeringsartsen van verweerder.
3.4.
Omdat het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet zorgvuldig is, heeft de rechtbank de onafhankelijke deskundige benoemd. De rechtbank heeft het niet opportuun geacht om het onderzoek te laten uitvoeren door een verzekeringsarts van verweerder. Enerzijds omdat verweerder op de zitting heeft aangegeven geen garantie te kunnen geven dat de zaak kan worden overgenomen door een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep, anderzijds vanwege het gebrek aan vertrouwen aan de kant van eiser richting verweerder en de invloed die dat mogelijk heeft op de mate van acceptatie van een nader onderzoek door een verzekeringsarts van verweerder.
3.5.
Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek (wederom) onzorgvuldig is geweest, is het beroep reeds daarom al gegrond. De rechtbank zal hieronder ingaan op de vraag of de medische beoordeling juist is.
Is de medische beoordeling juist?
De kleurenblindheid
4.1.
De rechtbank heeft de deskundige gevraagd antwoord te geven op (onder andere) de vraag welke beperkingen eiser had op 17 november 2020 en of zij kan instemmen met de op die datum door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid.
4.2.
De deskundige heeft in haar rapport geconcludeerd dat op 17 november 2020 sprake was van beperkingen zoals beschreven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
22 februari 2021. In aanvulling op die FML heeft de deskundige eiser totaal kleurenblind geacht. Om de kleurenblindheid vast te stellen heeft de deskundige de Isihara’s Tests for Colour Deficiency gebruikt.
4.3.
Verweerder heeft in het rapport van de deskundige geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er namelijk onvoldoende argumenten om vast te stellen dat sprake is van kleurenblindheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt daartoe dat eiser nooit melding heeft gemaakt van klachten bij het zien van kleuren en dat dit ook nooit is benoemd in informatie van de behandelend sector. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de Isihara’s Tests for Colour Deficiency niet betrouwbaar om vast te stellen dat sprake is van totale kleurenblindheid. Uit een JGZ-richtlijn ‘Opsporing visuele stoornissen 0-19 jaar’ blijkt namelijk dat deze test bij onderzoek te veel fout-positieve uitslagen oplevert; dat betekent dat er ten onrechte een positief resultaat is. Volgens deze richtlijn kan met de test geen uitspraak worden gedaan over de soort en ernst van de aandoening en is hiervoor meer specifiek onderzoek nodig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt het onduidelijk welke Isihara’s test de deskundige heeft gebruikt en wat de deskundige met totale kleurenblindheid bedoelt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt verder dat de aandoening van totale kleurenblindheid extreem zeldzaam is. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat eiser sinds kindertijd problemen heeft met onderscheiden van kleuren, maar niet dat eiser geen enkele kleur kan zien. Daar komt bij dat aangeboren kleurenzienstoornissen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep vrijwel altijd ‘rood-groen’-stoornissen zijn.
4.4.
De rechtbank heeft de deskundige gevraagd te reageren op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat betreft de kleurenblindheidstest. De deskundige heeft op 11 juli 2023 gereageerd. De deskundige heeft toegelicht dat zij bij de test de platen 1 tot en met 15 aan eiser heeft voorgelegd. Alleen bij plaat 1 gaf eiser het juiste antwoord, bij de overige platen gaf eiser aan geen cijfers te zien. De deskundige stelt dat volgens het bijbehorende boekje dan sprake is van totale kleurenblindheid. De deskundige stelt verder dat niet is uitgesloten dat sprake zou kunnen zijn van een vals positieve uitslag, maar dat dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet aannemelijk is gemaakt, nu zij een dergelijke test zelf niet heeft uitgevoerd. Bovendien geldt voor bijna alle testen in de gezondheidszorg dat een vals positieve uitslag niet is uit te sluiten. Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat volledige kleurenblindheid een extreem zeldzame aandoening is, stelt de deskundige dat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat dit bij eiser dus niet aan de orde zou kunnen zijn. Ook het feit dat in het dossier nooit eerder melding is gemaakt van kleurenblindheid, betekent volgens de deskundige niet dat daar geen sprake van is.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak [3] van de Raad volgt de bestuursrechter in beginsel het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige, als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt.
4.6.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om het oordeel van de deskundige niet te volgen. De rechtbank volgt dus de conclusie van de deskundige dat sprake is van totale kleurenblindheid. Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat de verzekeringsarts de Isihara’s test minder betrouwbaar acht omdat de test vals-positieve uitslagen kan geven, staat daar tegenover dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zelf geen enkel onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke kleurenblindheid van eiser. Dit terwijl eiser in zijn beroepschrift van 12 april 2021 heeft aangegeven dat hij sinds hij kind is problemen ervaart met het juist kunnen onderscheiden van kleuren. De (overtuigende) uitslag van een test, al dan niet potentieel vals positief, is daarmee voor de rechtbank overtuigender dan de enkele blote ontkenning van de kleurenblindheid. De rechtbank volgt daarbij ook de stelling van de deskundige dat bij bijna geen enkele test in de gezondheidszorg een vals positieve uitslag is uit te sluiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitkomst van de test in dit geval wel moet worden gevolgd. Voorgaande betekent dat in de FML een aanvullende beperking moet worden aangenomen onder item 2.1. (zien), ten aanzien van de totale kleurenblindheid.
De handklachten
5.1.
De deskundige heeft met betrekking tot de handklachten van eiser vastgesteld dat in de FML geen aanvullende beperkingen hoeven te worden aangenomen. De deskundige heeft daartoe gemotiveerd dat uit het onderzoeksverslag van 10 november 2020 of uit de bezwaarrapportage van 22 februari 2021 niet volgt dat de klachten van eiser aan de rechterhand/pols op de datum in geding al aanwezig waren. De deskundige overweegt verder dat in de FML van 2 februari 2021 rekening is gehouden met beperkte belastbaarheid aan de linker schouder, hand en arm. Ook is vermeld dat de rechterzijde ontziend dient te worden bij de items frequent reiken, duwen of trekken, tillen tijdens het werk en dragen tijdens het werk. Naar het oordeel van de deskundige is daarmee voldoende tegemoet gekomen aan de beperkingen aan de rechterzijde, die in ieder geval op preventieve gronden ten tijde van de datum in geding van toepassing geacht kunnen worden. Uit de informatie van de huisarts van 6 april 2021 blijkt dat op 19 februari 2021 voor de eerste keer melding wordt gemaakt van enkele weken bestaande klachten aan de rechter arm. Dit was drie maanden na de datum in geding. De deskundige overweegt dat ook de handtherapie pas een half jaar ná de datum in geding is gestart, zodat daarmee bij de huidige beoordeling geen rekening kan worden gehouden. De deskundige ziet voor verdergaande beperkingen geen aanleiding.
5.2.
In zijn reactie van 22 juni 2023 op het rapport van de deskundige heeft eiser ten aanzien van de handklachten het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat sprake is van een onderzoek in retrospectie, omdat verweerder verzuimd heeft een zorgvuldig medisch onderzoek te doen. Eiser betoogt dat de negatieve gevolgen daarvan, te weten dat nu niet meer exact vastgesteld kan worden wat de medische situatie rond de handen was op datum in geding, niet voor zijn rekening behoren te komen. Eiser heeft zich niet voor niets met handklachten toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld.
5.3.
De rechtbank ziet ten aanzien van de handklachten geen aanleiding om de conclusie van de deskundige niet te volgen. De rechtbank vindt het standpunt van de deskundige voldoende gemotiveerd. De rechtbank ziet in het dossier ook geen aanwijzingen voor het standpunt van eiser dat de klachten tot meer beperkingen hadden moeten leiden dan in de FML zijn aangenomen. Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd waaruit volgt dat het medisch oordeel verder onvolledig of onjuist is.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
6.1.
Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat in de FML een aanvullende beperking moet worden aangenomen ten aanzien van de kleurenblindheid, dient opnieuw te worden bezien of de geduide functies nog steeds geschikt zijn voor eiser.
6.2.
De rechtbank stelt wel vast dat, gezien de kleurenblindheid van eiser, de functie Assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041) niet geschikt lijkt te zijn. In de functiebeoordeling staat namelijk dat bij deze functie kleuren moeten kunnen worden waargenomen in verband met de elektrische bedrading. De functie dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te komen vervallen.
6.3.
Eiser voert in zijn reactie van 22 juni 2023 verder aan dat de functie Machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) niet geschikt is, omdat deze functie een kenmerkende belasting heeft op hand- en vingergebruik. Volgens eiser heeft hij dit al verschillende malen naar voren gebracht. Hier is echter nog geen reactie op gekomen door verweerder en de rechtbank is in de eerdere uitspraak ook niet aan bespreking van dat punt toegekomen.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten aanzien van de functie Machinaal metaalbewerker voldoende gemotiveerd dat de belasting in de functie de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Voor deze functie is de kleurenblindheid van eiser niet van belang. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapportage van 8 maart 2021 naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd waarom de functie geschikt is voor eiser. Eisers standpunt dat hij niet in staat is om de functie te verrichten, is met name gebaseerd op het standpunt dat zijn beperkingen met betrekking tot zijn handklachten zijn onderschat. Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 februari 2021, met de aanvulling van de deskundige op het item ‘zien’, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van die functie.
6.5.
Dit betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Verweerder zal de reeds geduide functies van eiser nogmaals tegen het licht moeten houden en eventueel nieuwe functies moeten duiden.
Is de redelijke termijn overschreden?
7.1.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om een schadevergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.2.
De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepstermijn sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. [4] De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
7.3.
Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank moet beoordelen op welke manier de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van het bestuursorgaan of, als de overschrijding van de termijn heeft plaatsgevonden in beroep, ten laste van de Staat.
7.4.
Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend op 7 december 2020. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, had in deze procedure uiterlijk op 7 december 2022 uitspraak moeten worden gedaan. Gelet op de datum van deze uitspraak (23 oktober 2023) doet zich een overschrijding van de redelijke termijn voor met een periode van een jaar, min ongeveer een maand. Een rechtvaardiging van de overschrijding van deze termijn is de rechtbank niet gebleken. [5] Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank eiser een schadevergoeding van € 1.000,- toekennen.
7.5.
Vervolgens moet beoordeeld worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat in een geval waarin een vernietiging van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en - eventueel - een hernieuwde behandeling door de rechter, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. Als echter in de loop van de hele procedure een of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden, niet voor rekening van het bestuursorgaan maar van de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid). [6]
7.6.
In de eerste rechterlijke fase is de behandeling van het beroep binnen de termijn van anderhalf jaar gebleven. Het beroepschrift is ingediend op 9 maart 2021 en de rechtbank heeft uitspraak gedaan op 16 maart 2022. Ook in de tweede rechterlijke fase is de behandeling van het beroep binnen de termijn van anderhalf jaar gebleven. Het beroepschrift is ingediend op 12 mei 2022 en de uitspraak is gedaan op 23 oktober 2023. Dit betekent dat de termijn van anderhalf jaar niet is overschreden. De overschrijding wordt dus volledig aan verweerder toegerekend. Verweerder dient een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiser te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
8.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiser gemaakte proceskosten. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser verzocht om een vergoeding van de totaal door haar gemaakte kosten. De gemachtigde heeft daartoe aangevoerd dat zij langer dan twee jaar bezig is geweest met de bezwaarprocedure en dat zij bovengemiddeld veel uren aan de zaak heeft besteed.
8.4.
De rechtbank volgt de gemachtigde van eiser niet op dit punt. Hoewel de rechtbank erkent dat de behandeling van de zaak van eiser al lang duurt, maakt dit niet dat in het geval van eiser sprake is van een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 2 lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Ook is niet gebleken dat dit daadwerkelijk heeft geleid tot extra kosten en/of proceshandelingen van de gemachtigde. Volgens genoemd artikel moet het voor een volledige proceskostenvergoeding om uitzonderlijke gevallen gaan waar strikte toepassing van het forfaitaire vergoedingsstelsel onrechtvaardig uitpakt. Daarvan is in het geval van eiser niet gebleken.
8.5.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten conform het forfaitaire vergoedingsstelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50;
  • wijst het verzoek om schadevergoding toe en veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.000,- aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.
griffier
De rechter is verhinderd te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.De uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.
4.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI2044 r.o.v. 11.3.