ECLI:NL:RBAMS:2023:7289

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
13/149109-23 (was: 13/751132-18) (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en tenuitvoerlegging van Poolse vrijheidsstraffen in Nederland

Op 2 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland bevolen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd door de Poolse justitiële autoriteit. De opgeëiste persoon is geboren in Polen en heeft een strafblad met meerdere veroordelingen in Polen, waaronder voor georganiseerde diefstal en witwassen. Tijdens de zittingen is vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet altijd in persoon aanwezig was bij de processen die hebben geleid tot de veroordelingen, maar dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. De rechtbank heeft ook de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland rechtvaardig is. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft en niet zijn verblijfsrecht verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen, maar deze onmiddellijk geschorst, gezien de lange tijd dat de opgeëiste persoon al in Nederland verblijft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/149109-23 (was: 13/751132-18) (EAB I)
Datum uitspraak: 2 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 13 februari 2018 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 juni 2011 door
the Circuit court of Zielona Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 25 september 2018
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 september 2018, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst, in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de zaak C-573/17 (‘Poplawski II’).
Zitting 19 oktober 2023
De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare zitting van 19 oktober 2023 met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing van 25 september 2018. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. S. de Goede. De opgeëiste persoon is niet verschenen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
I. Een vonnis van
the District Court of Zielona Góra(Polen) van 13 juni 2005 (referentienummer: II K 1218/04) en een beslissing van
the District Court of Zielona Góra(Polen) van 23 februari 2010 (referentienummer: Ko 737/09)
, to enforce the custodial sentence. Deze laatste beslissing is vervolgens upheld by the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) bij beslissing van 20 april 2010 (referentienummer: III Kzw 179/10).
II. Een vonnis van
the District Court of Zielona Góra(Polen) van 18 november 2009 (referentienummer: II K 878/09).
III. Een verzamelvonnis van
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) van 27 april 2006 (referentienummer: II K 235/05). Aan dit verzamelvonnis liggen de volgende drie vonnissen ten grondslag:
1. Een vonnis van
the District Court of Zielona Góra(Polen)
,van 7 maart 2002 (referentienummer: II K 276/02)
, upheld by the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) bij het arrest van 11 juni 2002 (referentienummer: VII Ka 566/02).
2. Een vonnis van
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) van 23 mei 2002 (referentienummer: II K 266/01
) upheld by the Appeals Court of Póznan(Polen) bij arrest van 14 november 2002 (referentienummer: II Aka 529/02).
3. Een vonnis van
the District Court of Zielona Góra(Polen) van 25 november 2003 (referentienummer: II K 1366/03).
Ten aanzien van vonnis I met referentienummer II K 1218/04:
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze straf moet volgens het EAB nog volledig worden ondergaan.
Ten aanzien van vonnis II met referentienummer II K 878/09:
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 8 maanden en 9 dagen.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Ten aanzien van verzamelvonnis III met referentienummer II K 235/05:
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 10 maanden en 13 dagen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1.
Vonnis I en II met referentienummers II K 1218/04 en II K 878/09
Ten aanzien van vonnis I met referentienummer II K 1218/04:
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 maart 2018 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 13 juni 2005 (referentienummer: II K 1218/04) heeft geleid. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze informatie. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is voor dit vonnis niet van toepassing.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van 23 februari 2010 (referentienummer: Ko 737/09) is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen. Deze beslissing is in hoger beroep bij het arrest van 20 april 2010 (referentienummer: III Kzw 179/10) in stand gebleven.
Uit aanvullende informatie van 21 september 2023 blijkt dat de tenuitvoerlegging is bevolen naar aanleiding van nieuwe strafbare feiten. De opgeëiste persoon is hiervoor veroordeeld bij de beslissingen van
the District Court of Zielona Góravan 18 november 2009 (referentienummer II K 878/09) en 6 augustus 2009 (referentienummer: VII 718/08).
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
Vonnis vanthe District Court of Zielona Góramet referentienummer II K 878/09 (vonnis II)
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 maart 2018 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 18 november 2009 met referentienummer II K 878/09 heeft geleid, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor dit vonnis niet van toepassing is.
Vonnis vanthe District Court of Zielona Góravan 6 augustus 2009 met referentienummer VII 718/08:
In de aanvullende informatie van de justitiële autoriteit van 20 maart 2018 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 6 augustus 2009 met referentienummer VII 718/08 heeft geleid, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor dit vonnis ook niet van toepassing is.
Vonnis vanthe District Court of Zielonavan 23 februari 2010 met referentienummer: Ko 737/09:
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 23 februari 2010 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5]
De slotsom is dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
3.1.2.
Verzamelvonnis II K 235/05
Het EAB strekt daarnaast tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis, waarin drie eerdere veroordelingen zijn samengevoegd tot één straf. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende uitspraken, waarin onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, dienen te worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW. [6]
Ten aanzien van het verzamelvonnis III met referentienummer II K 235/05:
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 maart 2018 staat dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis met referentienummer II K 235/05 heeft geleid. Uit deze aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 28 maart 2006, toen hij in detentie zat, in persoon is gedagvaard voor het proces. Daarbij is hij geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Ten aanzien van het vonnis van 7 maart 2002 en arrest van 11 juni 2002 (referentienummers: II K 276/02 en VII Ka 566/02:
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank kan uit het EAB en de aanvullende informatie niet afleiden dat aan die voorwaarde is voldaan. De rechtbank zal daarom zowel de beslissing in eerste aanleg als de beslissing in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. [7]
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 april 2018 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 7 maart 2002 met referentienummer II K 276/02 en het arrest van 11 juni 2002 met referentienummer VII Ka 566/02 heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom voor dit vonnis en arrest niet van toepassing.
Ten aanzien van het vonnis van 23 mei 2002 en arrest van 14 november 2002 (referentienummers: II K 266/01en II Aka 529/02:
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank kan uit het EAB en de aanvullende informatie niet afleiden dat aan die voorwaarde is voldaan. De rechtbank zal daarom zowel de beslissing in eerste aanleg als de beslissing in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. [8]
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 april 2018 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 23 mei 2002 met referentienummer II K 266/01 heeft geleid, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW op dit vonnis niet van toepassing is.
Uit de aanvullende informatie van 3 april 2018 blijkt daarnaast dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat heeft geleid tot het arrest van 14 november 2002 met referentienummer II Aka 529/02. De opgeëiste persoon is volgens de aanvullende informatie op 29 oktober 2002 in persoon gedagvaard en daarbij geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. De opgeëiste persoon heeft een ontvangstbevestiging van de dagvaarding getekend. Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Ten aanzien van het vonnis van 25 november 2003 (referentienummer: II K 1366/03):
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 april 2018 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 25 november 2003 met referentienummer II K 1366/03 heeft geleid, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor dit vonnis ook niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst ten aanzien van vonnis II (referentienummer: II K 878/09) het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten die vallen onder arrest I (referentienummer: II K 1218/04) en verzamelvonnis III (referentienummer: II K 235/05) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, meermalen gepleegd
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
medeplegen van witwassen
diefstal
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
witwassen
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering kan worden geweigerd voor het verzamelvonnis met referentienummer II K 235/05, omdat sprake is van verjaring naar Nederlands recht. Het is niet duidelijk welke datum als startdatum van de verjaringstermijn moet worden gebruikt. Zowel in het geval dat de startdatum 27 april 2006 of 2010 is, is de tenuitvoerleggingstermijn verstreken.
De raadsman merkt daarnaast op dat bij één van de onderliggende vonnissen van het verzamelvonnis, vonnis van 23 mei 2002 met referentienummer II K 266/01 en het daaruit volgende arrest van 14 november 2002 met referentienummer II Aka 529/02, niet duidelijk is om welk strafbaar feit het gaat, waardoor de tenuitvoerleggingstermijn niet kan worden berekend.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat deze weigeringsgrond mogelijk van toepassing is ten aanzien van het vonnis van 23 mei 2002 met referentienummer II K 266/01 en het daaruit volgende arrest van 14 november 2002 met referentienummer II Aka 529/02, maar dat dit niet relevant is. Uit een eerdere uitspraak van deze rechtbank is namelijk gebleken dat alleen het verzamelvonnis hoeft te worden getoetst aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW. [9] De onderliggende vonnissen van het verzamelvonnis kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat ook ten aanzien van de feiten die aan het verzamelvonnis met referentienummer II K 276/02 ten grondslag liggen, naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend.
Aan het verzamelvonnis liggen drie vonnissen ten grondslag. De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag wanneer de tenuitvoerleggingstermijn is aangevangen.
De Nederlandse, strafvorderlijke, wetgeving biedt geen aanknopingspunten voor deze kwestie omdat het Nederlandse strafrecht geen ‘verzamelvonnis’ – zoals in deze zaak aan de orde – kent.
Tot aan het verzamelvonnis waren de onderliggende vonnissen voor tenuitvoerlegging vatbaar. Na het wijzen van het verzamelvonnis is dit echter niet meer het geval. Het verzamelvonnis van 27 april 2006 ligt aan het EAB ten grondslag en overlevering wordt daarom verzocht ten behoeve van de executie van de in het verzamelvonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerleggingstermijn van dit (verzamel)vonnis in het kader van de beoordeling van de weigeringsgrond op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW, aan de rechtbank ter toetsing voorligt. [10] Nu in artikel 6:1:23, eerste lid, Sv is bepaald, dat de tenuitvoerleggingstermijn ingaat op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerleggingstermijn op 28 april 2006 is gestart.
De feiten waarvoor de straf in het verzamelvonnis is opgelegd, betreffen onder meer (poging tot) diefstal (in vereniging) al dan niet met geweld, medeplegen van witwassen, en het aanwezig hebben van verdovende middelen.
Dat betekent, uitgaande van het feit waarop de hoogste maximumstraf staat (in dit geval een straf van 12 jaren met betrekking tot diefstal met geweld in vereniging), dat geen sprake is van verjaring naar Nederlands recht.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW is daarom ook ten aanzien van het verzamelvonnis niet van toepassing.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Uit de brief van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) van 11 oktober 2023 volgt dat de opgeëiste persoon – die sinds 7 september 2017 in Nederland staat ingeschreven – sinds 28 augustus 2023 in het bezit is van een verblijfsdocument duurzaam verblijf EU-onderdanen.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 11 oktober 2023 volgt dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon eindigt.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
diefstal
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van witwassen
witwassen
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen en deze onmiddellijk schorsen. De reden voor schorsing is gelegen in het volgende. De opgeëiste persoon zit reeds geruime niet meer in (geschorste) overleveringsdetentie, te weten omstreeks vijf jaren. Zijn binding met Nederland is sinds de vorige zitting alleen maar toegenomen. Alhoewel in het algemeen moet worden aangenomen dat het vluchtgevaar toeneemt na een uitspraak waarin de overlevering wordt toegestaan of wordt geweigerd onder gelijktijdig bevel tot strafovername in Nederland, ziet de rechtbank de mogelijkheid om dat (in dit geval beperkte) vluchtgevaar voldoende in te perken met een schorsing van de gevangenhouding onder voorwaarden.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 207, 310, 312 en 420bis Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit court of Zielona Góra(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en schorst deze onmiddellijk tot dat moment van tenuitvoerlegging. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. L. Sanders en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 ( [naam] ).
7.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.
8.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.
9.Rb. Amsterdam, 2 november 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:6659).
10.Zie Rb. Amsterdam, 2 november 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:6659).