4.2Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten die vallen onder arrest I (referentienummer: II K 1218/04) en verzamelvonnis III (referentienummer: II K 235/05) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, meermalen gepleegd
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
witwassen
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering kan worden geweigerd voor het verzamelvonnis met referentienummer II K 235/05, omdat sprake is van verjaring naar Nederlands recht. Het is niet duidelijk welke datum als startdatum van de verjaringstermijn moet worden gebruikt. Zowel in het geval dat de startdatum 27 april 2006 of 2010 is, is de tenuitvoerleggingstermijn verstreken.
De raadsman merkt daarnaast op dat bij één van de onderliggende vonnissen van het verzamelvonnis, vonnis van 23 mei 2002 met referentienummer II K 266/01 en het daaruit volgende arrest van 14 november 2002 met referentienummer II Aka 529/02, niet duidelijk is om welk strafbaar feit het gaat, waardoor de tenuitvoerleggingstermijn niet kan worden berekend.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat deze weigeringsgrond mogelijk van toepassing is ten aanzien van het vonnis van 23 mei 2002 met referentienummer II K 266/01 en het daaruit volgende arrest van 14 november 2002 met referentienummer II Aka 529/02, maar dat dit niet relevant is. Uit een eerdere uitspraak van deze rechtbank is namelijk gebleken dat alleen het verzamelvonnis hoeft te worden getoetst aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW.De onderliggende vonnissen van het verzamelvonnis kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank stelt vast dat ook ten aanzien van de feiten die aan het verzamelvonnis met referentienummer II K 276/02 ten grondslag liggen, naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend.
Aan het verzamelvonnis liggen drie vonnissen ten grondslag. De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag wanneer de tenuitvoerleggingstermijn is aangevangen.
De Nederlandse, strafvorderlijke, wetgeving biedt geen aanknopingspunten voor deze kwestie omdat het Nederlandse strafrecht geen ‘verzamelvonnis’ – zoals in deze zaak aan de orde – kent.
Tot aan het verzamelvonnis waren de onderliggende vonnissen voor tenuitvoerlegging vatbaar. Na het wijzen van het verzamelvonnis is dit echter niet meer het geval. Het verzamelvonnis van 27 april 2006 ligt aan het EAB ten grondslag en overlevering wordt daarom verzocht ten behoeve van de executie van de in het verzamelvonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerleggingstermijn van dit (verzamel)vonnis in het kader van de beoordeling van de weigeringsgrond op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW, aan de rechtbank ter toetsing voorligt.Nu in artikel 6:1:23, eerste lid, Sv is bepaald, dat de tenuitvoerleggingstermijn ingaat op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerleggingstermijn op 28 april 2006 is gestart.
De feiten waarvoor de straf in het verzamelvonnis is opgelegd, betreffen onder meer (poging tot) diefstal (in vereniging) al dan niet met geweld, medeplegen van witwassen, en het aanwezig hebben van verdovende middelen.
Dat betekent, uitgaande van het feit waarop de hoogste maximumstraf staat (in dit geval een straf van 12 jaren met betrekking tot diefstal met geweld in vereniging), dat geen sprake is van verjaring naar Nederlands recht.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW is daarom ook ten aanzien van het verzamelvonnis niet van toepassing.