ECLI:NL:RBAMS:2023:7292

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
13/070522-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Litouwen met betrekking tot opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Litouwen is uitgevaardigd. Het EAB, dat dateert van 8 april 2019, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Litouwen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren voor verschillende strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de opgeëiste persoon op 26 oktober 2023 is gehoord, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Litouwse nationaliteit heeft en dat zijn identiteit is bevestigd.

De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waaronder de artikelen 6a en 11 OLW. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat hij niet kan aantonen dat hij vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de raadsman over de detentieomstandigheden in Litouwen en de effectiviteit van rechtsbijstand verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering en heeft deze toegestaan, waarbij het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/070522-22
Datum uitspraak: 9 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 7 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 april 2019 door
the Vilnius Regional Court,Litouwen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978
alias:
[alias opgeëiste persoon]
geboren in [alias geboorteplaats] op [alias geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. S. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. van Stratum, advocaat in Den Haag en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de eerstgenoemde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen en een arrest:
  • Een vonnis van
  • een vonnis van
  • Een arrest van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twaalf jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf van twaalf jaren is blijkens het EAB een optelsom van de vrijheidsstraffen die aan de opgeëiste persoon zijn opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen en arrest, met aftrek van voorarrest.
Deze vonnissen/dit arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Vonnis van 11 november 2013 (referentienummer: 1-70-269/2013)
Op 11 oktober 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“In response to your previous request regarding the judgement of the District Court of Vilnius Region of 11 November 2013 (no. 1-70-269/2013) should be noted additionally that Mr [opgeëiste persoon] indeed appeared in person at the trial resulting in the decision in that case and section D of the EAW refers to this judgement of the District Court of Vilnius Region of 11 November 2013 (no. 1-70-269/2013) as well.”
Uit deze informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in vonnis met referentienummer 1-70-269/2013 heeft geleid.
Vonnis van 11 oktober 2017 en arrest van 13 november 2018 (referentienummers: 1-45-195/2017 en 1A-163-177/2018)
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 10 oktober 2023 blijkt niet eenduidig of de zaak ook in hoger beroep ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom zekerheidshalve zowel het proces in eerste aanleg als in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 10 oktober 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 11 oktober 2017 heeft geleid en bij het proces dat tot het arrest van 13 november 2018 heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich in deze procedures dus niet voor.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten II, III en IV aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit I, waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld bij het vonnis van 11 november 2013, niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij geworteld is in Nederland. De raadsman verwijst ter onderbouwing naar het Nederlandse strafblad van de opgeëiste persoon. Ook beschikt de opgeëiste persoon over voldoende bestaansmiddelen en heeft hij een partner in Nederland.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW doet zich dan ook niet voor. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Artikel 11 OLW

6.1.
Detentieomstandigheden Litouwen
Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat sprake is van een reëel gevaar van onmenselijke behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en dat daarom de overlevering dient te worden geweigerd. Uit een rapport van 27 juni 2022 van Amnesty International blijkt dat de detentieomstandigheden onder de maat zijn en door de Litouwse autoriteiten onvoldoende is gehandeld om de menselijke waarden te kunnen waarborgen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de rechtbank geen algemeen gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentiecentra heeft aangenomen en verwijst hierbij naar een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam. [5] Bovendien heeft de verdediging geen feiten of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat dat gevaar wel bestaat ten aanzien van de opgeëiste persoon. De officier van justitie merkt daarnaast op dat het rapport van Amnesty International waar de raadsman naar verwijst expliciet ziet op vluchtelingen. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW is dan ook niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 2 juni 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet langer een algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest ten aanzien van gedetineerden in Litouwse gevangenissen. [6]
De rechtbank is van oordeel dat er op dit moment geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden zijn, op grond waarvan kan worden aangenomen dat personen die na hun overlevering aan Litouwen worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Het rapport van Amnesty International waar de raadsman naar verwijst, maakt dit niet anders, want dat ziet alleen op vluchtelingen in detentie. De rechtbank verwerpt het verweer.
6.2.
Effectieve rechtsbijstand in Litouwen
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon geen effectieve rechtsbijstand heeft gehad en niet vast staat dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Advocaten zijn niet onafhankelijk in Litouwen en laten het consequent afweten. De raadsman heeft verzocht om aanvullende vragen hierover te stellen aan de Litouwse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsman hiermee heeft willen betogen dat de opgeëiste persoon na overlevering wordt blootgesteld aan een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 47 Handvest, geldt het volgende. De raadsman heeft niet aan de hand van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens aannemelijk gemaakt dat in het algemeen geen sprake zou zijn van effectieve rechtsbijstand voor verdachten die in Litouwen worden vervolgd en berecht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon]aan
the Vilnius Regional Court(Litouwen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. L. Sanders en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
5.Rb. Amsterdam, 14 juni 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:5372).
6.Rb. Amsterdam, 2 juni 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2756).