ECLI:NL:RBAMS:2023:8348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
AMS 20/2418
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep gegrond op Woo-verzoek tot openbaarmaking van informatie over politie-interceptiesoftware

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 28 november 2023, in de zaak tussen een eiser uit Amsterdam en de korpschef van politie als verweerder, werd het beroep van de eiser gegrond verklaard. De eiser had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten openbaar te maken die verband houden met de interceptiesoftware en -systemen die door de politie worden gebruikt. Het verzoek was aanvankelijk afgewezen door de korpschef, maar na bezwaar werd het verzoek alsnog gegrond verklaard en werden 665 documenten openbaar gemaakt, met uitzondering van bepaalde passages. De rechtbank oordeelde dat de weigering van openbaarmaking op basis van verschillende weigeringsgronden, waaronder de veiligheid van de Staat en vertrouwelijke bedrijfsgegevens, niet altijd correct was toegepast. De rechtbank heeft de korpschef opgedragen om de documenten opnieuw te beoordelen en heeft de rechtsgevolgen van de eerdere besluiten vernietigd. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding voor de eiser. De rechtbank heeft de korpschef en de Staat veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de eiser en heeft de proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2418

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[…] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigden] ).
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder op zijn verzoek om documenten openbaar te maken.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 19 februari 2019 afgewezen. Met het bestreden besluit 1 van 19 maart 2020 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Met het bestreden besluit 2 van 15 november 2022 heeft verweerder het bestreden besluit 1 vervangen en een herziene beslissing op het bezwaar van eiser genomen. Verweerder heeft het bezwaar alsnog gegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van verweerder en
[naam] , die bij verweerder werkzaam is als operationeel specialist.

Procesverloop

2.1.
De politie heeft de bevoegdheid om ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten onder meer e-mail-, telefoon- en internetverkeer te onderscheppen. Daarbij maakt de politie gebruik van interceptiesoftware en -systemen die door private partijen aan de politie worden geleverd.
2.2.
Eiser heeft met twee brieven van 27 augustus 2018 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek ingediend tot openbaarmaking van verschillende documenten die verband houden met Fox-Replay en/of Replay-Netscout Systems Inc. en/of Netscout Systems Inc. en bedrijven of instellingen met vergelijkbare namen. Het verzoek van eiser ziet aldus onder meer op de informatie over de private partijen die hun interceptiesoftware en -systemen aan de politie hebben geleverd.
2.3.
Verweerder heeft dit verzoek met het primaire besluit afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is later ook in beroep gegaan. Hangende het beroep heeft verweerder met het bestreden besluit 2 een herziene beslissing genomen op het bezwaar van eiser. Omdat op 1 mei 2022 de Wet open overheid (Woo) in werking is getreden en omdat deze wet onmiddellijke werking heeft, heeft verweerder deze beslissing genomen met toepassing van de Woo. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en 665 onder het verzoek vallende documenten openbaar gemaakt, met uitzondering van de passages waarop een uitzonderingsgrond van de Woo van toepassing is.
2.4.
Omdat verweerder hangende het beroep het bestreden besluit 2 heeft genomen, wordt het beroep van eiser geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit. [1] Het bestreden besluit 2 komt in de plaats van het bestreden besluit 1. Gesteld noch gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit 1. Eiser zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat beroep.
2.5.
Met een brief van 1 september 2023 heeft eiser te kennen gegeven zich ook niet te kunnen vinden in het bestreden besluit 2 en daartoe gronden aangevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder op de juiste wijze heeft beslist op het
verzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Meerdere weigeringsgronden
4.1.
Verweerder heeft de weigeringsgronden van artikel 5.1 en 5.2, eerste lid, van de Woo vertaald naar cijfercodes. Zo is de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo vertaald naar cijfercode 2, en de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo vertaald naar cijfercode 3, en zo verder.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op gelakte passages in de documenten meerdere weigeringsgronden heeft toegepast. Verweerder heeft enerzijds de cijfercodes 2, 7, 11 en 12 en anderzijds de cijfercodes 3 en 10 vaak samen gebruikt voor kleinere of grotere passages. Verweerder heeft de cijfercode 9 los toegepast. Verweerder heeft absolute weigeringsgronden en relatieve weigeringsgronden naast elkaar gebruikt.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de Woo zich niet verzet tegen de toepassing van meerdere weigeringsgronden ten aanzien van dezelfde informatie. De rechtbank mist echter wel een nadere duiding van hoe de vermelde verschillende weigeringsgronden zich ten opzichte van elkaar verhouden en heeft op de zitting een nadere toelichting gevraagd.
4.4.
Op de zitting is door verweerder aangegeven dat de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo (veiligheid van de Staat) steeds als logisch beginpunt kan worden gebruikt bij de beoordeling door de rechtbank. De rechtbank vindt dit ook een logische keuze, omdat dit een absolute weigeringsgrond betreft. Datzelfde geldt voor artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo (vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens). De rechtbank toetst bij de beoordeling dus steeds eerst of deze weigeringsgronden - voor zover aanwezig – juist zijn toegepast. Indien dat niet het geval is, zal de rechtbank vervolgens de overige toegepaste weigeringsgronden beoordelen.
Beoordeling van de stukken
5. Zoals op zitting met partijen is besproken, heeft de rechtbank bij de beoordeling gebruik gemaakt van een steekproef door uit elke ordner met gelakte stukken grofweg tien documenten te bekijken. De rechtbank heeft daarbij in ieder geval alle documenten gecontroleerd waar eiser beroepsgronden tegen heeft gericht.
Weigering op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo (cijfercode 2), (veiligheid van de Staat)
6.1.
Eiser voert aan dat verweerder de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo onjuist heeft toegepast. Eiser bestrijdt dat openbaarmaking van de informatie nu nog steeds de veiligheid van de Staat raakt, laat staan aantast. Volgens eiser gaat het om informatie die meer dan tien jaar oud is. Op dit terrein gaan de technische ontwikkelingen zo snel, dat de werking en de technische specificaties van deze software en systemen inmiddels achterhaald zijn, aldus eiser.
6.2.
Ten aanzien van de actualiteit van de stukken overweegt de rechtbank als volgt. De documenten bekeken hebbende, vindt de rechtbank het aannemelijk dat de gevraagde informatie vandaag de dag nog actueel is. Verweerder heeft overtuigend gesteld dat dezelfde leveranciers nog betrokken zijn bij de aanbesteding van deze software en systemen. Verweerder heeft ook op de zitting uitgelegd dat de werking van de interceptiesoftware in de basis nog steeds hetzelfde is en dat de oude software en systemen nog steeds gebruikt worden voor de behandeling van zogenoemde cold cases. In deze cold cases kan de informatie uitsluitend worden geanalyseerd met de oudere software waar het verzoek mede op ziet. Openbaarmaking van de documenten kan daarom nader inzicht geven in de opsporing en werkwijze ten aanzien van het voorkomen van strafbare feiten door de politie. Dit zou ten koste gaan van de effectiviteit en het goed functioneren van de politie en daarmee ten koste gaan van de nationale veiligheid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat openbaarmaking van deze documenten de veiligheid van de Staat kan aantasten.
6.3.
De rechtbank heeft steekproefsgewijs kennisgenomen van de ongelakte documenten en gecontroleerd of verweerder de absolute weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo juist heeft toegepast. In de documenten 1, 25, 53, 98, 107, 128, 141, 158, 175, 183, 190, 221, 228, 258, 300, 313, 323, 330, 379, 428, 454, 465, 499, 502, 608, 632 uit de steekproef heeft verweerder passages gelakt met toepassing van deze weigeringsgrond. De rechtbank vindt de weigering van de passages in die documenten gerechtvaardigd. De rechtbank heeft in die stukken onder andere gezien dat afdelingsnamen, productnamen, strategische doelen, tabellen, specificaties van de systemen, functionaliteiten en functionaliteitseisen zijn gelakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de toepassing van de weigeringsgrond veiligheid van de Staat in deze documenten voldoende heeft gemotiveerd.
6.4.
In document 6 heeft verweerder een longlist gelakt met toepassing van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo
.De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van deze longlist de weigeringsgrond juist heeft toegepast. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de longlist inzicht kan geven in welke eisen de politie aan interceptiesystemen stelt.
6.5.
In document 6 heeft verweerder eveneens op bladzijde 43 bovenaan een passage gelakt omdat openbaarmaking de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden. In document 7 heeft verweerder op pagina 58 twee woorden gelakt met toepassing van deze weigeringsgrond. De rechtbank vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom die passages met toepassing van die weigeringsgrond zijn gelakt. Dat geldt ook ten aanzien van de andere weigeringsgronden die voor deze passages zijn gebruikt. Verweerder zal ten aanzien van die passages de weigering nader moeten motiveren, dan wel openbaar moeten maken wat gelakt is.
6.6.
In de documenten 71, 110, 291 en 428 heeft verweerder een aantal passages gelakt met toepassing van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo. De rechtbank begrijpt niet waarom de passages in deze documenten zijn gelakt met toepassing van deze weigeringsgrond. Het gaat namelijk om algemene termen. De motivering is dan ook onvoldoende en dat geldt ook ten aanzien van de andere weigeringsgronden die voor deze passages zijn gebruikt. Verweerder zal de weigeringen nader moeten motiveren, dan wel openbaar moeten maken wat gelakt is.
6.7.
In document 296 en 407 heeft verweerder passages gelakt met toepassing van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woo. De rechtbank vindt dat verweerder deze passages niet kon weigeren met toepassing van die weigeringsgrond, ook niet met toepassing van de andere gebruikte weigeringsgronden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor deze passages wel een andere, niet toegepaste weigeringsgrond had kunnen toepassen, bijvoorbeeld artikel 5.2, eerste lid, van de Woo (intern beraad). De passages in deze documenten hoeven daarom niet openbaar te worden gemaakt. Het besluit moet in zoverre worden vernietigd, met instandhouding van de rechtsgevolgen.
Weigering op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo (cijfercode 3) (vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens)
7.1.
In de documenten 25, 53, 128, 175, 258, 323, 336, 383 en 648 van de steekproef heeft verweerder passages gelakt met toepassing van de absolute weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo (vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens). Het is de rechtbank gebleken dat het documenten betreft die vertrouwelijk aan verweerder zijn toegezonden en dat daarin gegevens zijn opgenomen die inzicht geven in de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven of organisaties. De rechtbank vindt de weigering van de passages in die documenten daarom op deze grond gerechtvaardigd.
7.2.
In de documenten 14, 23 en 459 heeft verweerder eveneens passages gelakt met toepassing van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo. Dit betreft (onder meer) een inhoudsopgave, algemeen verwoorde definities van wat in de overeenkomst wordt verstaan onder bijvoorbeeld opdrachtgever en opdrachtnemer en standaardbedingen in een geheimhoudingsovereenkomst. De rechtbank vindt de enkele omstandigheid dat op deze documenten het woord ‘vertrouwelijk’ staat en/of dat deze vertrouwelijk aan verweerder zijn toegezonden op zichzelf niet voldoende voor het weigeren van de gehele documenten. Het moet, naast vertrouwelijkheid, namelijk ook gaan om bedrijfs- of fabricagegegevens. Bij de betreffende passages in deze documenten is dat de rechtbank niet gebleken.
7.3.
De rechtbank heeft de indruk dat verweerder in de documenten waar hij passages op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo heeft gelakt, consequent alles heeft gelakt zonder per passage te beoordelen of deze bedrijfs- of fabricagegegevens bevat. Zoals de rechtbank onder 7.2 reeds heeft overwogen, is de enkele omstandigheid dat een document vertrouwelijk aan verweerder is toegezonden niet voldoende voor het weigeren van het gehele document met toepassing van de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo. Verweerder dient per passage te beoordelen of deze bedrijfs- of fabricagegegevens bevat indien deze weigeringsgrond daarop wordt toegepast.
7.4.
Daarnaast begrijpt de rechtbank niet waarom de passages in deze documenten zijn gelakt met toepassing van de andere weigeringsgronden zoals vermeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f (concurrentiegevoelige bedrijfs-/fabricagegegevens) en in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo (goed functioneren van de Staat) (cijfercodes 10 en 12).
7.5.
De rechtbank draagt verweerder daarom op om alle documenten waarin gelakt is met toepassing van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo opnieuw te beoordelen, met uitzondering van de documenten die de rechtbank reeds heeft getoetst en akkoord heeft bevonden, genoemd in overweging 7.1.
Weigering op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Woo (cijfercode 6) (economische of financiële belangen van de Staat)
8. In document 330 heeft verweerder een passage gelakt met toepassing van de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Woo. Dit betreft een geldbedrag dat ziet op het beschikbare budget voor een project dat betrekking heeft op het onderhoud van interceptiesoftware en -systemen. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de financiële belangen van verweerder worden geschaad als bekend wordt welke prijs verweerder bereid is te betalen bij de inkoop en bij aanbestedingsprojecten. Verweerder heeft uitgelegd dat de producten (en aanbieders) in de kern niet zijn veranderd en de oude budgetten dus nog relevant zijn bij nieuwe aanbestedingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de economische of financiële belangen van de Staat in dit geval zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking.
Weigering op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Woo (cijfercode 7) (opsporing en vervolging strafbare feiten)
9. In document 343 heeft verweerder een passage gelakt met toepassing van de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Woo. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten in dit geval zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking.
Weigering op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo (cijfercode 14) (persoonlijke beleidsopvattingen)
10.1.
Verweerder heeft in document 336 een passage gelakt met toepassing van meerdere weigeringsgronden, namelijk artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i en artikel 5.2, eerste lid, van de Woo (cijfercodes 11, 12 en 14). De rechtbank is van oordeel dat verweerder de weigeringsgrond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo op deze passage op goede gronden heeft toegepast.
10.2.
Op grond van artikel 5.2, tweede lid, van de Woo heeft verweerder de bevoegdheid om persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm openbaar te maken. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat dit een discretionaire bevoegdheid is en heeft op de zitting toegelicht dat veel beleidsopvattingen betrekking hebben op de werkwijze van de politie of op technische specificaties van de interceptiesoftware en -systemen. Verweerder heeft op de zitting verder toegelicht dat het om zeer belangrijke en vertrouwelijke software gaat en dat het van belang is dat ambtenaren hierover in vrijheid kunnen beraadslagen, zonder de vrees dat dit later openbaar wordt. Daarbij heeft verweerder ook betrokken dat de persoonlijke beleidsopvattingen in de geweigerde informatie, ook van vijftien jaar geleden, nu nog hetzelfde kunnen zijn, omdat interceptie in de basis op dezelfde wijze plaatsvindt. Het intern beraad zoals dat destijds plaatsvond, zou ook nu weer plaats kunnen vinden, aldus verweerder.
10.3.
Eiser voert aan dat verweerder wel gebruik had moeten maken van de mogelijkheid om persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm openbaar te maken. Eiser stelt dat een groot deel van de informatie meer dan vijf jaar oud is en het oudste stuk van bijna meer dan twintig jaar terug dateert. Uit de wetsgeschiedenis volgt volgens eiser dat wanneer informatie niet openbaar wordt gemaakt ter bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen, slechts in een enkel geval na vijf jaar niet wordt overgegaan tot openbaarmaking. [2]
10.4.
In overweging 6.2 heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat zij het aannemelijk vindt dat de gevraagde informatie vandaag de dag nog actueel is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen besluiten niet van de discretionaire bevoegdheid gebruik te maken om de documenten openbaar te maken in niet tot personen herleidbare vorm.
Is de redelijke termijn overschreden?
11.1.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om een schadevergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.2.
De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepstermijn sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. [3] De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
11.3.
Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank moet beoordelen op welke manier de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van het bestuursorgaan of, als de overschrijding van de termijn heeft plaatsgevonden in beroep, ten laste van de Staat.
11.4.
Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend op 14 maart 2019. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, had in deze procedure uiterlijk op 14 maart 2021 uitspraak moeten worden gedaan. Gelet op de datum van deze uitspraak (28 november 2023) doet zich een overschrijding van de redelijke termijn voor van een periode van ongeveer twee jaar en acht maanden (dus totaal 32 maanden). Een rechtvaardiging van de overschrijding van deze termijn is de rechtbank niet gebleken. [4] Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank eiser een schadevergoeding van € 3.000,- toekennen.
11.5.
Vervolgens moet beoordeeld worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder, na een beroep niet tijdig beslissen van eiser, op 19 maart 2020 met het bestreden besluit 1 heeft beslist op het bezwaar van eiser. Dit was ruim een jaar na de aanvraag van eiser. Eiser heeft op 22 maart 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft verweerder met een brief van 24 april 2020 gevraagd de stukken toe te sturen die betrekking hebben op de zaak. Met een brief van 20 mei 2020 heeft de gemachtigde van verweerder een deel van de stukken aan de rechtbank toegezonden. De gemachtigde van verweerder heeft in de brief laten weten dat de vertrouwelijke stukken nog niet konden worden toegestuurd. Daarvoor was eerst overleg nodig met verweerder. Eiser heeft vervolgens op 1 november 2021 een brief gestuurd naar de rechtbank, omdat eiser niets meer had vernomen. De rechtbank heeft daarna een zitting gepland op 19 april 2022, ongeveer een jaar nadat verweerder had nagelaten de vertrouwelijke stukken aan de rechtbank toe te sturen. Deze zitting werd echter met een brief van 28 februari 2022 wegens organisatorische redenen verdaagd. De rechtbank heeft vervolgens een zitting gepland op 30 mei 2022, ongeveer zes weken later. Verweerder heeft de rechtbank met een brief van 6 mei 2022 laten weten dat de motivering van het bestreden besluit 1 het besluit niet kan dragen en dat de beslissing op bezwaar moet worden heroverwogen. De rechtbank heeft daarom besloten de zitting van 30 mei 2022 te verdagen. Op 15 november 2022 heeft verweerder de herziene beslissing op bezwaar genomen. Deze beslissing heeft verweerder op 31 januari 2023 (ongeveer negen maanden na de aankondiging van de heroverweging) aan de rechtbank doen toekomen. De zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2023, bijna negen maanden later.
11.6.
De rechtbank stelt vast dat de overschrijding in de bezwaarfase ongeveer zes maanden is geweest en in beroep ongeveer 26 maanden. De vertraging in bezwaar is geheel aan verweerder te wijten. Voor wat betreft de vertraging in beroep rekent de rechtbank verweerder een vertraging van twaalf maanden toe. Deze periode bestaat uit negen maanden wegens het te laat nemen en toezenden van het bestreden besluit 2 en een vertraging van drie maanden omdat het aan verweerder toe te rekenen is dat er pas zo kort voor de ingeplande zitting in 2022 goed is gekeken naar de houdbaarheid van het bestreden besluit 1. Dat had verweerder immers ook al eerder kunnen doen. De overige vertraging van veertien maanden is aan de rechtbank te wijten, omdat de rechtbank verweerder actiever had moeten benaderen met betrekking tot het indienen van de geheime stukken. De rechtbank zal de overschrijding daarom voor (14/32 deel, ofwel) 43,75% toerekenen aan de Staat en voor (18/32 deel, ofwel) 56,25% toerekenen aan verweerder. De Staat dient op grond hiervan € 1.312,50 aan eiser te vergoeden en verweerder € 1.687,50.
11.7.
Omdat ook de Staat wordt veroordeeld tot deze schadevergoeding wordt zij in deze zaak als partij aangemerkt. Omdat sprake is van een gering bedrag en naar het oordeel van de rechtbank geen belangrijke nieuwe rechtsvragen ten aanzien van de toekenning van immateriële schadevergoeding aan de orde zijn, heeft de rechtbank met inachtneming van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 [5] ervan afgezien de Staat gelegenheid te bieden verweer te voeren ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

12.1.
Uit het voorgaande volgt dat aan het bestreden besluit 2 meerdere gebreken kleven. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit 2 vernietigen, voor zover het de documenten 6 (pagina 43 bovenaan), 7 (pagina 58), 14, 23, 71, 110, 291, 296, 407, 428 en 459 betreft. De rechtbank draagt verweerder ook op om alle overige informatie die op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo (vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens) is geweigerd opnieuw te beoordelen, met uitzondering van de documenten genoemd in overweging 7.1.
12.2.
De rechtbank laat de rechtsgevolgen in stand voor zover het ziet op de weigering van de passages in de documenten 296 en 407. Voor het overige kan de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien. Verweerder zal daarom opgedragen worden om, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser.
12.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12.4.
De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift na de herziene beslissing op bezwaar en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
12.5.
Eiser heeft tevens gevraagd om een vergoeding voor de gemaakte proceskosten in bezwaar. Omdat de rechtbank het primaire besluit echter niet herroept en de zaak terugwijst naar verweerder, komen de proceskosten in bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking. [6] Verweerder dient daar weer over te beslissen in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar en zich daarbij af te vragen of het primaire besluit nog houdbaar is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2, voor zover openbaarmaking van de documenten 6, 7, 71, 110, 291, 296, 407 en 428 (deels) is geweigerd op grond van de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Woo en voor zover openbaarmaking van documenten (deels) is geweigerd op grond van de weigeringsgrond van artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Woo, met uitzondering van de documenten genoemd in rechtsoverweging 7.1;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt verweerder tot een bedrag van € 1.687,50 aan eiser;
  • veroordeelt de Staat om aan eiser een schadevergoeding van € 1.312,50 te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, voorzitter, mr. F.P. Lauwaars en mr. M.F. Zaagsma, leden, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Memorie van toelichting Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 328, nr. 9. Pag. 41.
3.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.
5.Zie de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (nr. 436935), Staatscourant 2014, 20210.
6.Zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY8044.