ECLI:NL:RBAMS:2024:1262

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
13/123608-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de overlevering van een opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met aandacht voor het belang van het kind en detentieomstandigheden in Polen

Op 7 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft het onderzoek heropend om nader onderzoek te doen naar het belang van het kind van de opgeëiste persoon, die alleenstaande vader is van een vijfjarige dochter die in Nederland is geboren. De rechtbank wil meer informatie over de situatie van het kind en de gevolgen van de overlevering voor haar. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een recent rapport van het Committee for the Prevention of Torture (CPT) over de detentieomstandigheden in Polen, wat aanleiding geeft tot heropening van het onderzoek. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en een nieuwe zitting gepland voor 5 april 2024, waarbij de raadsvrouw en de officier van justitie de gelegenheid krijgen om zich uit te laten over het CPT-rapport. De rechtbank benadrukt dat de belangen van het kind een essentiële overweging zijn in deze zaak, in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/123608-23
Datum uitspraak: 7 maart 2024
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 8 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2023 door
the Regional Court in Cracow, 3rd Criminal Division(Polen, hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 februari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D. Abd Rabou, advocaat in ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 15 maart 2022 van
the Krakow-Srodmiescie District Court in Cracow, 2nd Criminal Division(dossiernummer: II Kp 92/22/S).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit. Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank stelt – in overeenstemming met de standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie – op basis van de tijdig door de raadsvrouw overgelegde stukken en de verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 12 februari 2024 vast dat de opgeëiste persoon voldoet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander. Verder stelt de rechtbank aan de hand van het dossier en de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon verblijft sinds 2017 in Nederland, werkt sindsdien hier en woont hier met zijn in Nederland geboren dochter. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Namens de officier van justitie is bij e-mail van 8 februari 2024 een dergelijke garantie gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“With regard to the European Arrest Warrant (EAW) issued on 18.01.2023 for the requested person [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag] .1982 in [geboorteplaats] ), with the abovementioned reference number, I would kindly like to ask you to provide us with a guarantee of return.
Mr. [opgeëiste persoon] can possibly be considered equivalent to a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the EAW (2002/584/JHA) and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorized after it can be guaranteed that, in case the person concerned after his surrender is sentenced to an unconditional and final custodial sentence in Poland, he will be allowed to serve this sentence in the Netherlands (pursuant to the European Framework decision 209/909/JBZ)(de rechtbank begrijpt: 2008/909/JBZ)
.”
In antwoord op deze e-mail heeft de
National Public Prosecutor’s Office in Cracowbij e-mail van 12 februari 2024 de volgende garantie gegeven:
“In reply to your e-mail dated 8 february 2024, sent to this Division through the Regional Court in Cracow, 3rd Criminal Division (…) in the case bearing file no. III Kop 188/22, I kindly inform that, on the basis of Article 611t tot Article 611tf of the Code of Penal Procedure (…) the suspect [opgeëiste persoon] will be allowed to serve his sentence of deprivation of liberty , [if and when] imposed/adjudicated by a court of law of the Republic of Poland, in the territory of another [Member]State of the European Union.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie, bezien in samenhang met het verzoek zoals geformuleerd in de e-mail van 8 februari 2024, voldoende.
Verwerping verweer van de raadsvrouw
De raadsvrouw vindt dat de terugkeergarantie onvoldoende is en dat de overlevering daarom moet worden geweigerd. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. De terugkeergarantie heeft in feite geen waarde. De Poolse advocaat van de opgeëiste persoon heeft vastgesteld dat een reëel risico bestaat dat de opgeëiste persoon zijn volledige straf in voorarrest zal uitzitten. Om te kunnen beoordelen of toch sprake is van een effectieve terugkeergarantie is de officier van justitie gehouden nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. Er moet informatie worden verstrekt over de duur van de voorlopige hechtenis, de datum van de inhoudelijke behandeling, de mogelijke strafeis en de uiteindelijke straf bij een bewezenverklaring.
De officier van justitie vindt de terugkeergarantie voldoende. Het ontbreken van de door de raadsvrouw gewenste informatie maakt dat niet anders.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Het is niet aan de rechtbank om de terugkeergarantie te beoordelen op de wijze zoals voorgesteld door de raadsvrouw. Mocht de opgeëiste persoon worden overgeleverd, dan is het aan hem dan wel zijn Poolse advocaat om in de Poolse strafzaak de duur van het voorarrest aan de orde te stellen.

6.Evenredigheid

Verweer van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon onevenredig zou zijn. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Overlevering van de opgeëiste persoon zou verstrekkende gevolgen hebben voor zijn persoonlijke levenssfeer. Hij verblijft al geruime tijd – vanaf begin 2018 – in Nederland en heeft hier een stabiele woon- en werkplek opgebouwd. Hij is een alleenstaande vader van een vijfjarige dochter die op [geboortedatum] geboren is in Nederland. De moeder van het kind is volledig afwezig. De opgeëiste persoon heeft als enige ouder het ouderlijk gezag [4] . Overlevering van de opgeëiste persoon zou niet alleen resulteren in het verlies van alles wat hij in Nederland heeft opgebouwd. Het zou ook tot gevolg hebben dat een minderjarig kind zonder ouder in Nederland achterblijft. Ook voor haar zullen de gevolgen buitengewoon ingrijpend zijn.
Van belang is dat er minder ingrijpende alternatieven zijn voor overlevering via het EAB. De opgeëiste persoon zal meewerken aan een verhoor in Nederland ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (EOB). Verder heeft hij een Poolse advocaat gemachtigd om namens hem het proces in Polen te voeren. Het is dan ook niet noodzakelijk dat hij op Pools grondgebied aanwezig is, laat staan dat hij daar in voorlopige hechtenis moet worden genomen. De Poolse advocaat heeft een afspraak met het Openbaar Ministerie in Polen om de mogelijkheid van het uitvaardigen van een EOB te bespreken.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren vanwege de door haar gestelde onevenredigheid dan wel de zaak aan te houden om het door de raadsvrouw voorgestelde alternatief te onderzoeken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de door de raadsvrouw gestelde onevenredigheid betwist. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Het is aan de Poolse justitiële autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB te beoordelen. Verder ziet de verdenking op ernstige strafbare feiten. Het uitvaardigen van een EOB is geen alternatief voor het nationale aanhoudingsbevel en het EAB. Het nationale aanhoudingsbevel en het EAB strekken er immers toe dat de opgeëiste persoon in Polen wordt vervolgd en hij daartoe in hechtenis wordt genomen.
Oordeel van de rechtbank
Stelselevenredigheid
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. De Poolse rechter heeft in deze zaak de afweging gemaakt om op 18 januari 2023 een EAB uit te vaardigen. Dit EAB is nog steeds actueel, wat blijkt uit de recentelijk – op
14 februari 2024 – verstrekte terugkeergarantie. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd maakt dat niet anders. De keuze voor het uitvaardigen van een EAB op 18 januari 2023 en tot (indirecte) handhaving daarvan door de verstrekking van een terugkeergarantie op 14 februari 2024 gaat niet verder dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit – het voorkomen van straffeloosheid – te verwezenlijken.
Evenredigheid in een concreet geval
De tenuitvoerlegging van het EAB kan daarnaast onder uitzonderlijke omstandigheden onevenredig worden geacht ten opzichte van de opgeëiste persoon. [5]
De rechtbank komt op dit punt nog niet tot een oordeel gelet op hetgeen de rechtbank hierna zal bespreken ten aanzien van de toetsing van het belang van het kind. Mogelijk zal dit ook een rol spelen bij de beoordeling van de evenredigheid van de tenuitvoerlegging van het EAB in dit concrete geval.

7.Toetsing van het belang van het kind; aanleiding voor heropening

De rechtbank stelt op grond van de verklaring van de opgeëiste persoon en hetgeen de raadsvrouw, onderbouwd met stukken, heeft aangevoerd vast dat de opgeëiste persoon alleenstaande vader is van een vijfjarige dochter, die in Nederland is geboren en opgegroeid. De moeder is uit hun leven verdwenen. De opgeëiste persoon heeft het eenhoofdig gezag. De opgeëiste persoon heeft – naar zijn eigen verklaring – geen familieleden in Nederland.
Het is goed voorstelbaar dat overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen grote impact zal hebben op het leven van zijn dochter. Zij is immers volgens de opgeëiste persoon op dit moment afhankelijk van zijn zorg. De rechtbank heeft hierover nog onvoldoende informatie en ziet daarom reden voor heropening van het onderzoek. De rechtbank wil nadere informatie over wat de concrete situatie van de dochter van de opgeëiste persoon op dit moment is en over hoe die waarschijnlijk zou zijn in geval van overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen.
De rechtbank vindt dit nadere onderzoek noodzakelijk met het oog op het toetsen van de gevolgen van een eventuele overlevering van de opgeëiste persoon voor zijn dochter, gelet op artikel 24 lid 2 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Hierbij verwijst de rechtbank naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 december 2023 in de zaak C-261/20 (ECLI:EU:C:2023:1017), in het bijzonder naar rechtsoverwegingen 40 en 41:
“40. In dit verband zij eraan herinnerd dat, ten eerste, in artikel 7 van het Handvest het recht van eenieder op eerbiediging van zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven is verankerd en, ten tweede, in artikel 24, lid 2, van het Handvest is bepaald dat bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, de belangen van het kind een essentiële overweging vormen.
41. Zoals blijkt uit artikel 3, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind, waarnaar de toelichtingen bij artikel 24 van het Handvest uitdrukkelijk verwijzen, is lid 2 van dit laatste artikel ook van toepassing op besluiten die – zoals een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen de moeder van jonge kinderen – niet gericht zijn tegen deze kinderen, maar voor hen wel aanzienlijke gevolgen met zich meebrengen [zie in die zin arrest van 11 maart 2021, Belgische Staat (Terugkeer van de ouder van een minderjarige), C112/20, EU:C:2021:197, punten 36 en 37].”
Gelet op het voorgaande verzoekt de rechtbank de
raadsvrouwnadere informatie te verstrekken, voor zover mogelijk met stukken onderbouwd, over wat de concrete situatie van de dochter van de opgeëiste persoon op dit moment is en over hoe die waarschijnlijk zou zijn in geval van overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen.

8.Artikel 11 OLW, detentieomstandigheden; aanleiding voor heropening

Op 22 februari 2024 heeft de
Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) een rapport gepubliceerd over de detentieomstandigheden in Poolse detentie-instellingen naar aanleiding van een bezoek aan Polen in de periode van 21 maart 2022 tot 1 april 2022. Daarbij is ook de reactie van de Poolse regering gepubliceerd.
De rechtbank heeft van dit rapport en de reactie van de Poolse regering kennis genomen in raadkamer, in het bijzonder van wat is vermeld over de detentie-omstandigheden voor voorlopig gedetineerden in Polen. Aan het verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon ligt immers een aanhoudingsbevel ten grondslag op basis waarvan de opgeëiste persoon tijdens zijn vervolging in Polen voorlopig zou worden gedetineerd. Nu het rapport niet op zitting is besproken ziet de rechtbank ook aanleiding het onderzoek te heropenen om de raadsvrouw en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het rapport in relatie tot het verzoek om overlevering van de opgeëiste persoon.

9.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd, teneinde de raadsvrouw in de gelegenheid te stellen de hiervoor geformuleerde verzoeken van de rechtbank uit te voeren;
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland
uiterlijk 14 dagen voor 5 april 2024, het einde van de verlengde beslistermijn;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw tegen het hiervoor bedoelde tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen het hiervoor bedoelde tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.De raadsvrouw heeft een uittreksel uit het gezagsregister overgelegd om dit te onderbouwen.
5.Rechtbank Amsterdam 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.