Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 september 2023;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 november 2023.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man, die met elkaar gehuwd zijn geweest. De vrouw vorderde de overdracht van 500 Bahar-e Azadi gouden munten, die volgens de huwelijksakte als bruidsgave aan haar zijn toegekend. De partijen zijn op 20 september 2007 in Teheran, Iran, gehuwd en hebben de Iraanse nationaliteit. De rechtbank had eerder op 14 november 2023 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De vrouw stelde dat de man de bruidsgave, zoals vastgelegd in de huwelijksakte, niet aan haar ter beschikking heeft gesteld, ondanks haar verzoek. De man betwistte de verplichting tot betaling van de bruidsgave en voerde aan dat de vrouw afstand had gedaan van haar recht hierop.
De rechtbank oordeelde dat de bruidsgave een rechtsfiguur is die niet valt onder het huwelijksvermogensrecht, maar een sui generis rechtsverhouding vormt. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, en dat de vordering van de vrouw tot betaling van de bruidsgave moet worden beoordeeld naar Iraans recht. De rechtbank oordeelde dat de vrouw recht heeft op de overeengekomen bruidsgave en dat de man gehouden is deze te betalen. De rechtbank ging voorbij aan het verweer van de man dat de vrouw afstand had gedaan van haar recht op de bruidsgave, omdat er onvoldoende bewijs was dat dit daadwerkelijk het geval was.
De rechtbank heeft de man veroordeeld tot de overdracht van de 500 gouden munten of, indien dat niet mogelijk is, tot betaling van een bedrag van € 242.650,- aan de vrouw. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.