ECLI:NL:RBAMS:2024:2030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
13/024538-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 27 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1996, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 13 maart 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, dat betrekking heeft op een vrijheidsstraf van drie jaar en zes maanden, opgelegd door het District Court in Koszalin. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd vanwege onduidelijkheden in het EAB en het feit dat de opgeëiste persoon ten tijde van de feiten minderjarig was. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, omdat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet zijn geschonden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel er twijfels zijn over de vertegenwoordiging van de opgeëiste persoon in hoger beroep, de omstandigheden zodanig zijn dat de overlevering niet in strijd is met de verdedigingsrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. Daarom heeft de rechtbank de overlevering toegestaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/024538-24
Datum uitspraak: 27 maart 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 1 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 september 2023 door
the District Court in Koszalin II Criminal Department,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 maart 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgment of the District Court in Koszalin of 17 December 2021 (II K 117/19) (amended by the judgment of the Court of Appeal in Szczecin of 14 July 2022 in case ref. no. II AKa 107/22).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd omdat de informatie in het EAB en de aanvullende informatie van 20 februari 2024 en 5 maart 2024 onduidelijk en onvolledig zijn. Er wordt geen antwoord gegeven op de vraag of de advocaat in hoger beroep gemachtigd was. Daarnaast betreft het oude feiten en de opgeëiste persoon was ten tijde van het plegen ervan minderjarig. Niet is duidelijk of hij door een kinderrechter is veroordeeld en of zijn rechten als minderjarige zijn gewaarborgd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen het proces in hoger beroep aan artikel 12 OLW moet worden getoetst. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is aan de orde, maar er kan worden afgezien van de toepassing van de weigeringsgrond omdat de opgeëiste persoon niet in zijn verdedigingsrechten is geschonden.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
In de aanvullende informatie van 20 februari 2024 staat dat er een proces in hoger beroep heeft plaatsgevonden en dat tegen de beslissing in hoger beroep geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. De rechtbank toetst daarom alleen het proces in hoger beroep aan artikel 12 OLW.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aanvullende informatie van 20 februari 2024 en
5 maart 2024 niet duidelijk blijkt of de advocaat ook daadwerkelijk gemachtigd was om de opgeëiste persoon in hoger beroep te verdedigen. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij wel een advocaat had, maar dat hij zelf naar de zitting had willen gaan. Daarom stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De overlevering kan daarom worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 20 februari 2024 en 5 maart 2024 volgt dat de opgeëiste persoon samen met een advocaat aanwezig was bij het proces in eerste aanleg. Daarna heeft de opgeëiste persoon door die advocaat hoger beroep in laten stellen. Deze advocaat, die hem in eerste aanleg heeft bijgestaan, heeft de opgeëiste persoon bij de zitting in hoger beroep vertegenwoordigd en zijn verdediging gevoerd. Daarbij is het vonnis in eerste aanleg van 17 december 2021 en was de zitting in hoger beroep op 14 juli 2022. Er zit dus niet veel tijd tussen het proces in eerste aanleg en de behandeling in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft zelf verklaard dat hij op enig moment na het vonnis in eerste aanleg het contact met zijn advocaat verloren heeft, mede omdat hij inmiddels in Nederland woonde.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het namens hem ingestelde proces in hoger beroep en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn contact met zijn advocaat. Het lag op zijn weg om zich (al dan niet via de advocaat) op de hoogte te houden van de voortgang van het proces in hoger beroep zeker nu hij dit zelf had laten instellen.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 245 en 247 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 maart 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (