ECLI:NL:RBAMS:2024:3304

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
13/076633-24 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; weigeringsgronden en eerlijke procesgarantie

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Lublin op 20 februari 2024, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar is ingeschreven. De rechtbank heeft de zaak behandeld na eerdere zittingen, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan en het onderzoek geschorst in afwachting van een verzamelvonnis in Polen, maar op de zitting van 22 mei 2024 bleek dat er geen nieuw vonnis was gewezen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij eerdere processen, maar de officier van justitie betwistte dit en stelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon wel degelijk aanwezig was bij de relevante processen en dat de weigeringsgrond niet in de weg stond aan de overlevering.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering konden blokkeren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij ook rekening hield met de waarborgen voor een eerlijk proces in Polen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/076633-24 (EAB III)
Datum uitspraak: 5 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 7 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 februari 2024 door
the Regional Court in Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft – na eerdere behandelingen op de zitting van 28 maart 2024 – plaatsgevonden op de zitting van 22 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. S.J. Römer, beiden advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 11 april 2024 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitkomst van de behandeling van het verzoek tot een verzamelvonnis in Polen. [2]
Op de zitting van 22 mei 2024 heeft de opgeëiste persoon niet met stukken onderbouwd dat in Polen inmiddels een verzamelvonnis is gewezen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB, aangevuld met de informatie van 8 maart 2024, vermeldt een
I.
Judgment of the District Court (Sąd Rejonowy) in Chelm of the date 3rd August 2021, met referentie VII K 912/20 en de
judgment of the District Court in Lublin of 3rd December 2021met referentie V Ka 1094/21;
II.
judgment of the District Court (Sąd Rejonowy) in Chelm of the date 8th November 2021, met referentie VII K 7/21;
III.
judgment of the District Court (Sąd Rejonowy) in Chelm of the date 28th December 2021, met referentie VII K 772/20.
Het EAB en voormelde aanvullende informatie vermelden dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven maanden (VII K 912/20), acht maanden (VII K 7/21) en nogmaals acht maanden (VII K 772/20), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen II en III en het arrest van 3 december 2021.
Deze vonnissen en het arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op de zitting van 28 maart 2024 betoogd dat de opgeëiste persoon niet bij de processen aanwezig is geweest en hij niet op de hoogte was van de zittingen. De opgeëiste persoon betwist de informatie in het EAB en in de verstrekte aanvullende informatie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het processen van vonnis II en III en bij het proces in hoger beroep van vonnis I.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen II en III hebben geleid. De enkele betwisting van de opgeëiste persoon is onvoldoende om niet van deze informatie uit te gaan.
Ten aanzien van vonnis I en het daaropvolgende arrest overweegt de rechtbank als volgt. Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5] Uit het EAB en de aanvullende informatie van 8 maart 2024 volgt dat blijkt dat de zaak in hoger beroep is behandeld en dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit voornoemde aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. De enkele betwisting van de opgeëiste persoon is onvoldoende om niet van deze informatie uit te gaan. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg kan staan.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [6]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
-het betreft feiten van een Poolse onderdaan tegen een Poolse onderdaan;
- het onderzoek in Polen is aangevangen;
- de opgeëiste persoon daar is veroordeeld;
- het Nederlandse openbaar ministerie niet voornemens is om de opgeëiste persoon te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Lublin, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
7.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
8.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (