ECLI:NL:RBAMS:2024:3938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
AMS 24/493 V, AMS 24/494 V en AMS 24/1021 V
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van beroep en procesbelang in bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een verzet tegen een eerdere uitspraak waarin de beroepen van de opposant tegen het niet tijdig nemen van besluiten door de Minister van Financiën niet-ontvankelijk zijn verklaard. De opposant had verzet ingesteld tegen deze uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de beroepen prematuur waren ingediend, omdat de dwangsomtermijnen ten tijde van de indiening nog niet waren verstreken. De rechtbank heeft overwogen dat de opposant niet om een zitting had gevraagd en dat de rechter de mogelijkheid heeft om zonder zitting uitspraak te doen, mits er geen twijfel bestaat over het eindoordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen zijn ingediend op momenten waarop de dwangsomtermijnen nog niet waren verlopen, en dat het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet ontvankelijk is als de dwangsomtermijn nog loopt. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 2 mei 2024 bevestigd en het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 24/493 V, AMS 24/494 V en AMS 24/1021 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[opposant] , te Amsterdam, opposant,

en

de Minister van Financiën, verweerder.

Procesverloop

Opposant heeft beroepen ingesteld tegen het niet op tijd nemen van een besluit door verweerder. [1]
In de uitspraak van 2 mei 2024 heeft de rechtbank die beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechter heeft de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen. Een voorwaarde is dat er niet getwijfeld kan worden aan het eindoordeel. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de beroepschriften te vroeg heeft ingediend. [2]
2. Als iemand tegen zo'n buiten-zittinguitspraak verzet instelt, moet de rechtbank beoordelen of zij in de beroepszaak terecht heeft geoordeeld dat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. Het gaat er in deze verzetzaak dus om of buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Reden van verzet
3. Opposant heeft in het verzetschrift geschreven dat de beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Opposant heeft daartoe aangevoerd dat de in de uitspraken van 27 januari 2023 en 17 januari 2024 opgenomen beslistermijnen waren verstreken en verweerder, zowel op het moment van het instellen van het beroep als ten tijde van de uitspraak op de beroepen, de gevraagde besluiten op de door opposant ingediende Woo-verzoeken nog niet had genomen. [3] Opposant heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie waaruit volgens hem de mogelijkheid van beroep blijkt als de dwangsomtermijn nog niet is verstreken. [4] Opposant maakt aanspraak op een dwangsomvergoeding van € 250,- in elk van de beroepen.
Wat heeft de bestuursrechter beslist
4. De bestuursrechter heeft in de uitspraak van 2 mei 2024 overwogen dat de beroepen zijn ingediend op een moment dat de dwangsomtermijnen, waartoe de rechtbank in de uitspraken van 27 januari 2023 en 17 januari 2024 heeft besloten, nog niet zijn verstreken. [5] De bestuursrechter heeft verder overwogen dat de dwangsomtermijnen ook op het moment dat uitspraak op de beroepen wordt gedaan, nog niet zijn verlopen.
Beoordeling
5.1
De verzetrechter moet de vraag beantwoorden of de beroepen prematuur zijn ingediend. De verzetrechter stelt daarbij het volgende vast.
AMS 24/493 V, AMS 24/494 V
5.2
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 27 januari 2023 de eerdere beroepen van opposant gegrond verklaard en verweerder opgedragen uiterlijk op (zondag) 31 december 2023 een besluit op de Woo-verzoeken over de notulen en afspraken te nemen. [6] De bestuursrechter heeft verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-. Dat betekent dat de eerste dag van de dwangsomtermijn 1 januari 2024 was. De laatste dag van de dwangsomtermijn van 150 dagen was 31 mei 2024.
AMS 24/1021 V
5.3
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 17 januari 2024 het eerdere beroep van opposant gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen twee weken een besluit op het Woo-verzoek te nemen. [7] De bestuursrechter heeft verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-. De uitspraak is verzonden op
17 januari 2024. Dat betekent dat de beslistermijn op 18 januari 2024 is aangevangen. De laatste dag van de beslistermijn van twee weken was 1 februari 2024. De eerste dag van de dwangsomtermijn was 2 februari 2024. De laatste dag van de dwangsomtermijn van 150 dagen was 2 juli 2024.
5.4
In de uitspraak van 2 mei 2024 staat overigens als laatste dag van de dwangsomtermijn 28 juni 2024 vermeld (“
tot 29 juni 2024”). De verzetrechter merkt deze omissie aan als een verschrijving, die geen gevolgen heeft gehad voor de uitspraak van 2 mei 2024.
Alle zaken
6. De beroepen zijn ingediend op 15 januari 2024 (AMS 24/493 V en AMS 24/494 V) en op 9 februari 2024 (AMS 24/1021 V). De bestuursrechter heeft in de uitspraak van 2 mei 2024 dus terecht vastgesteld dat de beroepen zijn ingediend terwijl de dwangsomtermijnen ten tijde van de indiening nog niet waren verstreken.
Ontvankelijkheid ten tijde van de beroepen
7.1
De verzetrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het indienen van een beroep tegen het niet op tijd nemen van een besluit ontvankelijk is wanneer de dwangsomtermijn nog niet is verstreken. De verzetrechter overweegt daarbij het volgende.
7.2
De Afdeling heeft in de door opposant aangehaalde uitspraak overwogen dat, de indiener van een (hoger) beroep, ook als de dwangsomtermijn ten tijde van het instellen van het beroep nog niet is verstreken, een procesbelang heeft.
7.3
De verzetrechter stelt vast dat de bestuursrechter in de uitspraak van 2 mei 2024 niet heeft geoordeeld dat opposant geen procesbelang heeft bij de herhaalde beroepen. De bestuursrechter heeft een standpunt ingenomen over de tijdigheid van de ingestelde beroepen. De bestuursrechter heeft daarbij terecht overwogen dat ten tijde van de uitspraak de dwangsomtermijnen nog niet waren verstreken.
7.4
Gelet op hetgeen bij punt 6 is overwogen komt de verzetrechter tot de conclusie dat de bestuursrechter terecht heeft geoordeeld dat de beroepen prematuur zijn ingediend. [8]
De uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022
8. In de door opposant aangehaalde uitspraak van de Afdeling heeft de Afdeling het herhaalde beroep, ondanks dat dit beroepschrift tijdens de op dat moment nog lopende dwangsomtermijn dwangsomtermijn was ingediend, ontvankelijk geacht en het bestuursorgaan een nieuwe beslistermijn en dwangsom opgelegd. De verzetrechter maakt daaruit op dat het bestuursorgaan in die zaak, ook na afloop van de opgelegde dwangsomtermijn én dat ten tijde van de uitspraak van de Afdeling, nog geen besluit had genomen. In dat geval wordt een aanvankelijk prematuur ingediend (hoger) beroepschrift alsnog ontvankelijk geacht en is een nieuwe dwangsomvergoeding gerechtvaardigd.
9. In de onderhavige zaken is echter sprake van een andere situatie, nu ten tijde van de uitspraak van 2 mei 2024 de dwangsomtermijnen nog niet waren verstreken. Naar het oordeel van de verzetrechter moet voorkomen worden dat een rechter zich tweemaal over hetzelfde geschil uitspreekt. Omdat verweerder nog dwangsommen verbeurde op het moment dat opposant de beroepen heeft ingesteld, kon opposant redelijkerwijs niet in een gunstiger positie komen. Opposant heeft ook in verzet geen gunstigere positie aangevoerd, anders dan zijn aanspraak op hogere dwangsomvergoedingen. Hiervoor ziet de verzetrechter geen grond. Het doel van paragraaf 4.1.3.2. uit de Awb en van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen is dat het bestuursorgaan een prikkel moet krijgen om alsnog zo snel mogelijk te beslissen. Het systeem van de dwangsommen per dag maakt die prikkel mogelijk. Uit de systematiek van voornoemde regelingen volgt niet dat het de bedoeling is om dwangsomvergoedingen te stapelen, of nog tijdens de looptijd van de dwangsomtermijn de vergoeding te verhogen.
10. De conclusie blijft daarom, dat de bestuursrechter de beroepen van eiser terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de beroepen prematuur waren en de dwangsomtermijnen ten tijde van de uitspraak van 2 mei 2024 nog niet waren verstreken.
11. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak niet verandert.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga Sanders, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 juli 2024
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Dit betekent dat de zaak tot een definitief einde is gekomen.
Coll: M.P.O.
D: B

Voetnoten

1.artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.de afkorting Woo staat voor de Wet open overheid
5.de uitspraak van 27 januari 2023 ligt ten grondslag aan het beroep dat is geregistreerd onder
6.het eerdere beroep is geregistreerd onder zaaknummer AMS 23/6459
7.het eerdere beroep is geregistreerd onder zaaknummer AMS 23/6459