ECLI:NL:RBAMS:2024:4837

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
AMS 23/4080
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van een omgevingsvergunning door de Rechtbank Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 30 juli 2024, wordt het beroep van Lotus Cars Europe B.V. tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning behandeld. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam niet in staat is geweest om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit op te heffen, ondanks de mogelijkheid die hen is geboden na een tussenuitspraak. De rechtbank stelt vast dat het college onvoldoende heeft gereageerd op de vragen die in de tussenuitspraak zijn gesteld en dat het welstandsadvies dat aan de afwijzing ten grondslag ligt, niet deugdelijk is onderbouwd. De rechtbank concludeert dat het college de omgevingsvergunning alsnog moet verlenen conform de aanvraag van eiseres, omdat er een concludent deskundig tegenadvies voorligt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij het college wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering in bestuursrechtelijke besluiten, vooral in het kader van omgevingsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

Lotus Cars Europe B.V., uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. F. van der Heijden),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder (het college),
(gemachtigde: mr. H.D. Hosper).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 5 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [de persoon 1] en [de persoon 2] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.4.
In de tussenuitspraak van 18 april 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.5.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd en een reactie van haar deskundige
ir. Van Brederode van 21 juni 2024 overgelegd.
1.6.
Daarna heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat partijen van mening verschillen over de vraag hoe de van toepassing zijnde criteria uit de Welstandsnota moeten worden uitgelegd. De CRK en de deskundige van eiseres ir. Van Brederode zijn het daarover niet eens. In rechtsoverwegingen 5.6 tot en met 5.15 heeft de rechtbank daarom diverse vragen gesteld aan het college en de CRK (thans genaamd: COK [2] ) en daarbij verzocht om op een aantal specifieke punten in te gaan op hetgeen ir. Van Brederode in zijn tegenrapport van 28 juli 2023 heeft gesteld.
2.2.
Ook heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] het college zich mag baseren op een welstandsadvies van de welstandscommissie en dat dit alleen anders is als dat advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of een deskundig tegenadvies is ingebracht dat reden geeft voor twijfel.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het tegenadvies van ir. Van Brederode in deze zaak reden voor twijfel en had het college, ook na de poging om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, het advies van de CRK en het aanvullend advies van de COK niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De rechtbank licht dit onderstaand toe.
2.4.
De rechtbank constateert allereerst dat de COK niet op alle vragen is ingegaan dan wel bepaalde vragen onvoldoende heeft beantwoord. Een reactie op het standpunt van
ir. Van Brederode over de relatie van het project tot de omgeving is uitgebleven, terwijl dit wel een criterium is waaraan het project volgens de Welstandsnota moet worden getoetst. Dat vindt de rechtbank onzorgvuldig (zie ook hierna onder 2.9).
2.5.
Daarnaast heeft de COK naar het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk gereageerd op de vraag onder rechtsoverweging 5.15 van de tussenuitspraak, namelijk waarom het eerder door de CRK voorgestelde alternatieve plan wel aanvaardbaar is en het door eiseres aangevraagde project niet. De COK geeft aan:
“De laatste alinea uit het advies van 7 december jl. was bedoeld als suggestie voor een mogelijke oplossingsrichting. Een minder overheersend element, ondergeschikt aan de hoofdvormgeving van de gevel, was zeker mogelijk geweest. Ook ingrijpender aanpassingen zijn niet uitgesloten, mits
deze aanpassingen in combinatie met de te behouden delen van het gebouw (ook
wanneer men dat als postmodern of ironisch wil aanduiden) een overtuigend en logisch
geheel vormen en vanuit de openbare ruimte gezien een positief effect hebben op het
totaalbeeld.”
2.6.
De rechtbank kan die toelichting niet volgen, omdat het juist de CRK is geweest die het alternatieve plan heeft voorgesteld. De COK maakt hier niet duidelijk hoe het alternatieve plan verschilt ten opzichte van het aangevraagde plan. Eiseres zelf heeft daarom ook terecht gesteld dat onvoldoende is ingegaan op de reactie van ir. Van Brederode over het alternatieve plan. Temeer nu in het nadere advies van de COK juist erkend wordt dat ingrijpendere aanpassingen mogelijk zijn.
2.7.
Over de wijze waarop het project wordt getoetst aan de Welstandsnota, heeft de COK aangegeven:
“De welstandsnota stelt over gevelwijzigingen: De opbouw en indeling van de gevel zijn
belangrijk voor het straatbeeld en van grote invloed op de architectuur van de gevel.
Een gevelwijziging aan een voorkant vraagt om een zorgvuldige vormgeving, die past
bij het karakter van het hoofdgebouw en in de omgeving. In de criteria voor het
Schinkelkwartier staat daarover: Nieuwe gevelelementen inpassen in de ritmiek en
samenhang van de gevels van het pand en het ensemble, en elementen in de gevel zoals
deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen.
Deze formulering impliceert een zekere mate van subjectiviteit. Niet met betrekking tot
de vraag of iets mooi of lelijk is, maar wel of een compositie voldoende evenwichtig,
consistent en coherent is.”
Om die vraag te beantwoorden heeft het gemeentebestuur een commissie van onafhankelijke deskundigen aangesteld. Die commissie heeft het gevelbeeld, dat na het toevoegen van de zwarte omlijsting rond de entree is ontstaan, beoordeeld en geconstateerd dat de resulterende compositie onvoldoende evenwichtig, consistent en coherent is. Dat komt onder meer doordat de nieuwe omlijsting van de entreepui als element aan de gevel is toegevoegd zonder voldoende rekening te houden met de compositie van de bestaande gevelopeningen. De maatvoering van het portaal is
weliswaar afgestemd op de maten van de gevelpanelen, maar door de afmetingen en de
positie ten opzichte van de bestaande gevelopeningen raken de onderlinge
verhoudingen en daardoor de compositie van de gevel verminkt zonder dat daar een
nieuw overtuigend beeld voor in de plaats wordt gesteld.
2.8.
Ir. Van Brederode stelt in zijn reactie van 21 juni 2024 daar tegenover:
“De ontwerper van het entreeportaal heeft overeenkomstig de wens van de opdrachtgever de
entree benadrukt met een donker portaal, zodanig krachtig dat een sterk contrast wordt bereikt
met de iets terugliggende gevel: de lichte getinte panelen en de glasvlakken worden hiermee
meer ‘achtergrond’.
Vastgesteld kan daarbij worden, dat de maatvoering en vorm van het portaal overeenkomen
met die van de hoofdvorm van de gevel en dat sprake is van een aanvaardbare onderlinge
verhouding.
Het niet stroken van de raampartij boven het entreeportaal aan de linkerzijde is, gezien het
duidelijke, allesomvattende maatraster van de gevel en het krachtige gebaar van het
entreeportaal, niet te beschouwen als een onevenredig storend element in de nieuwe
compositie van de gevel.
Om dit enkele gegeven als reden te gebruiken om te spreken van ‘onvoldoende evenwichtig,
consistent en coherent’ is volstrekt overtrokken (en subjectief) en getuigt van weinig respect
voor de inspanningen van een collega-ontwerper.
Dit negatieve oordeel wordt kennelijk mede ingegeven door het feit, dat het betreffende gebouw gezien wordt als een heel bijzonder gebouw met ‘zorgvuldig afgewogen gevelindelingen’ en een zeer prominente positie in de openbare ruimte. Dat het gebouw een opvallende en te waarderen verschijningsvorm heeft, staat buiten kijf, maar dat de gevelindelingen zo bijzonder zijn, dat geen andere interpretaties mogelijk zijn, is geen uitgemaakte zaak.”
2.9.
De rechtbank stelt vast dat de wijze waarop het project wordt getoetst aan de Welstandnota subjectief is. Juist daarom dient die toets, in deze zaak de afwijzing van de aanvraag, deugdelijk te zijn onderbouwd. De reactie van de COK lijkt erop neer te komen dat een commissie van onafhankelijke deskundigen heeft beoordeeld dat het project niet voldoende evenwichtig, consistent en coherent is, en omdat deskundigen dit vinden, wordt het project negatief beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze deskundigen, in dit geval de COK, de afwijzing onvoldoende onderbouwd. Zo maakt de COK niet duidelijk waarom er sprake is van een “verminking van het gebouw”. Daarnaast gaat de COK niet in op een aantal essentiële vragen van de rechtbank, waaronder de relatie van het project tot de omgeving. Op dit punt is het advies van de CRK/COK nog steeds niet zorgvuldig te noemen. Temeer niet nu de rechtbank de motivering uit het advies van ir. Van Brederode op dit punt goed kan volgen. In zijn reactie van 21 juni 2024 staat daarover:
“Qua stedenbouwkundige importantie heeft ondergetekende eerder m.b.t. het betreffende gebouw vastgesteld, dat de belangrijkste presentatie naar de aldaar aanwezige betekenisvolle openbare ruimte met een vrijwel gesloten zijgevel geschiedt, dat een interessante ‘open’ kopgevel is gericht op de snelweg, maar dat de entreegevel in een zijdelingse’ positie gericht is op een parkeerterrein.”
2.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van ir. Van Brederode al met al meer concludent dan dat van de COK. Het college heeft er andermaal blijk van gegeven niet in staat te zijn om deugdelijk te motiveren waarom het aangevraagde project niet voldoet aan de eisen uit de Welstandsnota. Na de tussenuitspraak heeft het college via de COK de kans gehad om dat aan te geven, maar daar is het college niet in geslaagd. De COK heeft de twijfels die de rechtbank heeft bij het welstandsadvies van de CRK niet weggenomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het welstandsadvies nog steeds zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft kunnen leggen. Het bestreden besluit is daarom (nog steeds) in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
2.11
Omdat middels de tussenuitspraak aan het college de gelegenheid is geboden de motivering van het bestreden besluit aan te passen en dit niet heeft geleid tot opheffing van het gebrek, is niet te verwachten dat dit anders zal zijn bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres. Omdat bovendien een concludent deskundig tegenadvies voorligt, zal de rechtbank zelf voorzien en bepalen dat het college de omgevingsvergunning zoals die is aangevraagd, alsnog moet verlenen.

Conclusie en gevolgen

3. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak in die zin dat het college de omgevingsvergunning alsnog moet verlenen zoals door eiseres is aangevraagd. Daarom herroept de rechtbank ook het primaire besluit. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiseres geen bespreking meer.
3.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
3.2.
Verder krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt, omdat het beroep gegrond is. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.187,50.
3.3.
Een vergoeding van de kosten van bezwaar wijst de rechtbank af. Een dergelijk verzoekt dient te worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. In dit geval heeft eiseres haar verzoek pas in beroep ingediend. Dat is te laat. Reeds om die reden kan het verzoek niet worden ingewilligd.
3.4.
Tot slot heeft eiseres gevraagd om een vergoeding van de kosten voor het inschakelen van deskundige ir. Van Brederode. Daartoe heeft eiseres een factuur overgelegd van € 953,48. Volgens vaste rechtspraak komen deskundigenkosten voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. [4] Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake. De rechtbank wijst deze vergoeding daarom toe.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het college de omgevingsvergunning die door eiseres is aangevraagd alsnog verleent;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.140,98.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en
2.Per 1 januari 2024 is de CRK veranderd in de Commissie Omgevingskwaliteit Amsterdam (COK), zie artikel 1 van de Verordening op de Commissie Omgevingskwaliteit Amsterdam (2023).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:107 en van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:263.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380.