ECLI:NL:RBAMS:2024:4844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
24/3860
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor beschermd verblijf en opvang van verzoeker met instabiliteit in woonomgeving

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 augustus 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die is toegelaten tot beschermd verblijf op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, is op de wachtlijst geplaatst voor woonvoorzieningen en begeleiding. Door de lange wachtlijsten heeft verzoeker momenteel geen stabiele woonomgeving en is hij afhankelijk van tijdelijke opvang. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van spoedeisend belang en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, waarbij het college wordt opgedragen om verzoeker binnen een week toegang te bieden tot (nood)opvang. De voorzieningenrechter benadrukt dat de maatwerkvoorziening gericht moet zijn op de zelfredzaamheid van verzoeker en dat het college moet onderzoeken of er tijdelijke voorzieningen beschikbaar zijn tijdens de wachttijd. De voorzieningenrechter wijst ook op de noodzaak van begeleiding voor verzoeker, die momenteel geen hulp ontvangt door zijn instabiele woonomstandigheden. De uitspraak concludeert dat het college het griffierecht en proceskosten aan verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/3860

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. J. Marhabi).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker om toegang tot opvang te krijgen.
1.2.
Met het besluit van 29 januari 2024 is verzoeker toegelaten tot beschermd verblijf op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (de Verordening). Het college heeft in het besluit aangegeven dat verzoeker op een wachtlijst wordt geplaatst, omdat hij nog niet in deze (woon)voorziening terecht kan. Verder houdt het besluit in dat verzoekster in aanmerking komt voor wachtlijstbegeleiding, zodat verzoeker reeds tijdens de wachttijd met een medewerker van een zorgaanbieder van start kan gaan met het werken aan zijn herstel. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Het college heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De gemachtigde van het college is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker verzoekt om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat aan hem een budget wordt toegekend om zelf te voorzien in leefruimte, zoals een vergoeding om een hotelkamer o.i.d. af te nemen of verblijf op een daartoe geschikt vakantiepark met ook het oog op het kind van verzoeker en dat daarnaast een indicatie voor ambulante begeleiding wordt verstrekt dan wel dat het college wordt opgedragen om binnen een korte periode alsnog de verstrekte voorziening te realiseren, op straffe van een dwangsom.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Spoedeisend belang
4. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Verzoeker heeft volgens het besluit van 29 januari 2024 recht op beschermd verblijf. Deze maatwerkvoorziening richt zich op intensieve specialistische begeleiding die plaatsvindt vanuit de 24-uursvoorziening waar de client verblijft en wordt ingezet op diverse levensgebieden. [1] Deze woonvoorziening en begeleiding is nog niet beschikbaar. Verzoeker heeft nu geen stabiele woonomgeving. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening hiermee gegeven.
Bevoegdheid van de voorzieningenrechter
5.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat ondanks dat het besluit van 29 januari 2024 een toewijzende beslissing is, hij tegen dit besluit moet kunnen opkomen. Hij meent dat de voorzieningenrechter de zaak niet kan afdoen onder de noemer dat het gaat om uitvoering en niet om besluitvorming. De voorzieningenrechter vat dit op als een vraag naar de bevoegdheid van de bestuursrechter.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (de Raad) in de uitspraak van 27 januari 2021 heeft overwogen dat de adequaatheid van de maatwerkvoorziening ter beoordeling aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd. [2] Verzoeker meent dat plaatsing op de wachtlijst voor een woonplek geen bijdrage levert aan de verbetering van de zelfredzaamheid van verzoeker zoals bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wet maatschappelijke opvang 2015 (Wmo 2015). De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker hiermee opkomt tegen de adequaatheid van de getroffen maatwerkvoorziening en dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en het besluit ter beoordeling aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd. [3]
5.3.
De voorzieningenrechter acht zich op grond van het voorgaande bevoegd om kennis te nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Rechtmatigheid van het besluit
6.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening kan worden getroffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6.2.
Verzoeker heeft erop gewezen, dat hoewel hij is toegelaten tot beschermd verblijf, hij nu geen opvang heeft en ook geen begeleiding krijgt. Verzoeker is het oneens met de plaatsing op de wachtlijst, omdat verzoeker direct hulp nodig heeft. Een voorziening die praktisch twee tot drie jaar niet gebruikt kan worden, is geen passende voorziening zoals bedoeld in artikel 2.3.5, eerste, derde en vierde lid, van de Wmo 2015. Daarnaast is verzoeker het oneens met het feit dat er geen anderen, al dan niet tijdelijke voorzieningen zijn verstrekt hangende de periode dat de wachtlijst actief is. Verzoeker is verder van mening dat het besluit onjuist is omdat er geen pakket of tarief noch aanbieder wordt genoemd, waardoor het volstrekt onduidelijk is waar verzoeker recht op heeft. Bovendien is de eindtijd die wordt genoemd onjuist, gelet op de lange wachttijden. De voorziening loopt nu af op het moment dat verzoeker eventueel en eindelijk in aanmerking komt voor een plaats bij een aanbieder.
6.3.
Met verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het plaatsen van verzoeker op een wachtlijst voor de verstrekte maatwerkvoorziening beschermd verblijf geen bijdrage levert aan de verbetering van de zelfredzaamheid en participatie van verzoeker. Door de plaatsing op de wachtlijst heeft verzoeker geen dak boven zijn hoofd en krijgt hij ook geen begeleiding. Dit terwijl de maatwerkvoorziening beschermd verblijf, zoals hiervoor ook reeds aangehaald, juist is bedoeld voor kwetsbare personen en zich richt op intensieve specialistische begeleiding die plaatsvindt vanuit de 24-uursvoorziening. De voorzieningenrechter begrijpt dat het college de procedure niet kan versnellen of verzoeker hoger op de wachtlijst bij HVO-Querido kan plaatsen. Echter, dit neemt niet weg dat het college, zoals verzoeker ook stelt, had moeten onderzoeken of er andere, al dan niet tijdelijke, voorzieningen konden worden verstrekt gedurende de wachttijd, zoals een tegemoetkoming in de kosten voor verblijf elders, ambulante begeleiding of verblijf bij een zorgaanbieder elders in het land. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat hoewel in het besluit staat vermeld dat binnen twee weken contact met verzoeker zal worden opgenomen om hem te begeleiden tijdens de wachttijd, uit het verweerschrift blijkt dat verzoeker ook op de wachtlijst voor wachtlijstbegeleiding staat. Deze tijdelijke voorziening levert dus evenmin een bijdrage aan de verbetering van de zelfredzaamheid en participatie van verzoeker. Gelet op voorgaande, heeft het bezwaar van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen.
6.4
De voorzieningenrechter merkt ten aanzien van de overige bezwaargronden nog als volgt op. Op grond van artikel 2.6 van de Verordening wordt bij het treffen van een maatwerkvoorziening in natura of als financiële tegemoetkoming in de beschikking in elk geval vastgelegd welke de te treffen voorziening is en hoe de voorziening wordt verstrekt. In het bestreden besluit is slechts in algemene zin overwogen dat verzoeker beschermd verblijf krijgt. Niet is duidelijk geworden welke concrete voorziening in het geval van verzoeker nu is getroffen en of deze maatwerkvoorziening op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van verzoeker is afgestemd zoals bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo 2015. De gemachtigde van verzoeker merkt dan ook terecht op dat uit het bestreden besluit niet volgt waar verzoeker nu recht op heeft. In de bezwaarprocedure dient het college ook in te gaan op dit standpunt.
Belangenafweging
7.1.
Voor de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Het belang van verzoeker is erin gelegen dat hij een kwetsbaar persoon is en hij recht heeft op een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd verblijf. Uit het intakeformulier van de GGD volgt dat verzoeker in behandeling was voor zijn trauma’s, PTSS en persoonlijkheidsproblematiek. Deze behandeling is gestopt, omdat verzoeker geen stabiele huisvesting heeft. Hij slaapt op dit moment bij vrienden en kennissen. Alle partijen erkennen het belang van een stabiele woonomgeving met begeleiding voor verzoeker, er is immers ook een toewijzende beschikking voor beschermd verblijf toegewezen. Bovendien heeft het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om een voorziening te treffen.
7.2.
De voorzieningenrechter zal echter afwijken van de door verzoeker verzochte voorzieningen en overweegt daartoe als volgt. Verzoeker vraagt ten eerste om een budget om zelf in leefruimte te kunnen voorzien. De voorzieningenrechter heeft van het college echter vernomen dat zij druk bezig zijn met het regelen van een tijdelijke woonplek voor verzoeker. Het college heeft verzoeker op de wachtlijst gezet voor het Leger des Heils, en er is een verzoek verstuurd naar het Mobiel Team van HVO-Querido om verzoeker op de lijst te zetten voor de Dag- en Nacht Opvang (DNO). Gelet op deze inspanningen, zal de voorzieningenrechter een voorziening treffen die inhoudt dat het college gehouden is om een geschikte opvangplek voor verzoeker te regelen binnen één week na de uitspraak. In het verzoek is nog opgemerkt dat de plek ook geschikt moet zijn voor het kind van verzoeker. Uit het dossier maakt de voorzieningenrechter op dat de kinderen van verzoeker niet meer minderjarig zijn. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker zijn kinderen wil ontvangen in zijn huis, kan gelet op de leeftijd van de kinderen en het feit dat nergens uit blijkt dat de kinderen bij hem woonden, worden volstaan met een plek voor alleen verzoeker.
7.3.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek verder af ten aanzien van het afgeven van een indicatie voor ambulante begeleiding. Niet duidelijk is wat hiermee precies is bedoeld en of de begeleiding die verzoeker wenst, een maatwerkvoorziening is die het college op grond van de Wmo 2015 kan treffen. Verder blijkt uit de intake van de GGD dat de behandelingen van verzoeker zijn gestopt doordat hij geen stabiele huisvesting heeft. De voorzieningenrechter maakt daaruit op dat zijn behandelingen weer kunnen worden voortgezet als er een woonplek wordt gevonden en dat dus de nadruk op dit moment op de woonplek ligt. Daarbij acht de voorzieningenrechter tevens van belang dat uit het dossier blijkt dat de wachtlijst voor wachtlijstbegeleiding ongeveer vier tot zes maanden bedraagt, en verzoeker hiervoor dus bijna aan de beurt zal zijn.
7.4.
Ten slotte heeft verzoeker verzocht om een voorziening te treffen die inhoudt dat het college alsnog het toegekende beschermd verblijf moet realiseren op straffe van een dwangsom. Gelet op de inspanningen van het college om in ieder geval met spoed een stabiele woonplek voor verzoeker te vinden, wijst de voorzieningenrechter dit verzoek op dit moment af. Echter, mocht het vinden van een woonplek lang duren en zit er geen schot in de zaak, dan staat de weg naar de voorzieningenrechter alsnog open om nogmaals het verzoek te doen een voorziening te treffen inhoudende het realiseren van beschermd verblijf op straffe van een dwangsom.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in deze specifieke situatie de voorziening te treffen dat het college verzoeker opvang biedt, zoals in de DNO, bij het Leger des Heils of een andere vorm van (nood)opvang, in ieder geval binnen een week na de dag van verzending van de uitspraak. Hoe het college hier invulling aan gaat geven is haar verantwoordelijkheid. De voorzieningenrechter geeft nog mee dat zij het van belang acht dat zo snel mogelijk contact wordt opgezet tussen verzoeker en een medewerker van een zorgaanbieder, zodat verzoeker, overeenkomstig het bestreden besluit, ook daadwerkelijk begeleiding krijgt tijdens de wachttijd.
8.2.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875,-.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verzoeker binnen een week wordt toegelaten tot (nood)opvang, tot aan de toelating van verzoeker tot beschermd verblijf wonen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 4.6.1, onder a, Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam, januari 2024.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 27 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:236.
3.Zie tevens de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10339.