ECLI:NL:RBAMS:2024:6029

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
23/4241
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen brief van het Zorgkantoor

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2024, zaaknummer 23/4241, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen een brief van het Zorgkantoor beoordeeld. De brief, gedateerd 10 februari 2023, bevatte een mededeling dat de door eiseres ingestuurde stukken niet correct waren. Eiseres betoogde dat deze brief een besluit was in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar de rechtbank oordeelde dat de brief slechts een informatieve mededeling was en niet gericht op enig rechtsgevolg. Eiseres stelde subsidiair dat de brief een bestuurlijk rechtsoordeel was dat gelijkgesteld moest worden met een besluit, maar ook dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onevenredige bezwaarlijkheid om een besluit over het persoonsgebonden budget (pgb) van eiseres af te wachten. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Weesp, eiseres

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., verweerder, hierna: het Zorgkantoor

(gemachtigde: mr. S. Gezer).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de brief van het Zorgkantoor van 10 februari 2023.
1.2.
Met het bestreden besluit van 1 juni 2023 heeft het Zorgkantoor het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Zorgkantoor heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door mr. R.V. Lie-A-Lien als waarnemer van haar gemachtigde en de gemachtigde van het Zorgkantoor.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het Zorgkantoor terecht het door eiseres ingediende bezwaar tegen de brief van 10 februari 2023 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
3.1.
Het Zorgkantoor heeft op 19 januari 2023 diverse stukken ontvangen die betrekking hebben op eiseres.
3.2.
Het Zorgkantoor heeft op 10 februari 2023 een brief aan eiseres verzonden met, voor zover relevant, de volgende inhoud: (…)
“U heeft voor uw persoonsgebonden budget (pgb) vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) documenten met betrekking tot de opting-in opgestuurd.

De stukken die u instuurt zijn niet correct


De zorgovereenkomst die u heeft meegestuurd is nooit door het zorgkantoor akkoord gegeven. De geldige zorgovereenkomst is de zorgovereenkomst opgestuurd op 13 augustus 2018. Deze is ondertekend op 1 augustus 2018. En heeft een ingangsdatum van 1 januari 2018.

De ondertekening door de gewaarborgde hulp komt niet overeen met de bij ons bekende handtekening van de gewaarborgde hulp.

Het formulier vragenlijst familieverhoudingen ontbreekt.

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met onze beslissing

Onze beslissing is gebaseerd op artikel 5.16, 5.17 en 5.18 van de Regeling langdurige zorg (Rlz). U kunt binnen 6 weken na dagtekening van deze brief bezwaar indienen tegen deze beslissing. Als wij uw bezwaarschrift buiten deze termijn ontvangen kan dit leiden tot niet ontvankelijkheid.

(…)”
3.3.
Eiseres heeft op 5 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen deze brief. Het Zorgkantoor heeft hierna telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van eiseres. In dit gesprek heeft de gemachtigde van eiseres naar voren bracht dat hij de stukken nog een keer door zal nemen alvorens hier contact over op te nemen met het Zorgkantoor. Dit heeft de gemachtigde van eiseres vervolgens niet gedaan. Het Zorgkantoor heeft in de brief van 6 april 2023 gevraagd om nadere bezwaargronden. Hierin staat ook dat het Zorgkantoor de herkomst van de ontvangen stukken niet kan herleiden en dat de stukken niet overeenkomen met de administratie van het Zorgkantoor. Daarom neemt het Zorgkantoor de stukken niet in behandeling. Ook staat in deze brief dat dit geen rechtsgevolgen heeft voor het persoonsgebonden budget (pgb) van eiseres. Het Zorgkantoor heeft op 25 april 2023 de nadere bezwaargronden ontvangen.
3.4.
Met het bestreden besluit heeft het Zorgkantoor het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De brief van 10 februari 2023 is namelijk niet gericht op een rechtsgevolg. In de brief staat enkel dat de ingestuurde stukken niet correct zijn. Hiermee vinden er dan ook geen wijzigingen plaats in het pgb van eiseres en verandert er niets in haar rechtspositie. Gelet op het voorgaande betreft de brief van 10 februari 2023 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen de inhoud van deze brief kan daarom geen bezwaar worden aangetekend.
Kan de brief van 10 februari 2023 worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb?
4.1.
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de brief van 10 februari 2023 wel een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De brief is namelijk wel gericht op rechtsgevolg.
4.2.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Volgens de wetsgeschiedenis is met het woord "rechtshandeling" in deze bepaling bedoeld aan te geven dat het moet gaan om een handeling die is gericht op rechtsgevolg. Daarvan is sprake indien is beoogd om een bevoegdheid, recht of verplichting voor één of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel om de juridische status van een persoon of zaak vast te stellen.
4.3.
De rechtbank kan eiseres niet in haar standpunt volgen. De brief van 10 februari 2023 is namelijk geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar openstaat. In de brief van 10 februari 2023 staat vermeld dat de ingestuurde stukken niet correct zijn. De gemachtigde van eiseres heeft desgevraagd op de zitting ook niet kunnen toelichten op welk rechtsgevolg de brief van 10 februari 2023 gericht is. Verder staat in de brief van 10 februari 2023 vermeld dat de geldige zorgovereenkomst is opgestuurd op 13 augustus 2018. Deze is ondertekend op 1 augustus 2018 en heeft een ingangsdatum van 1 januari 2018. Hieruit had eiseres kunnen afleiden dat de brief geen wijzigingen aanbracht in haar pgb en rechtspositie. Daarnaast heeft het Zorgkantoor met de brief van 6 april 2024 bevestigd dat er geen rechtsgevolgen waren voor het pgb van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de brief van 10 februari 2023 slechts een informatieve mededeling is en niet op enig rechtsgevolg is gericht. Dat onderaan de brief een bezwaarclausule is opgenomen en naar artikelen van de Regeling langdurige zorg wordt verwezen, is weliswaar ongelukkig, maar niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of een besluit als bedoeld in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is genomen.
Is de brief van 10 februari 2023 een bestuurlijk rechtsoordeel dat gelijkgesteld wordt met een besluit?
5.1.
Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat de brief van 10 februari 2023 een bestuurlijk rechtsoordeel is dat gelijk te stellen is met een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het is voor eiseres onevenredig bezwaarlijk om een besluit over haar pgb af te wachten of uit te lokken. De gemachtigde van eiseres heeft voor het eerst op de zitting verwezen naar vier rechterlijke uitspraken ter onderbouwing van dit standpunt. [1]
5.2.
In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 15 juni 2021 is de door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2019 vernietigd. Een brief waarbij de goedkeuring van de zorgovereenkomst is onthouden omdat de omschreven zorg in de overeenkomst niet overeenstemt met de zorg die feitelijk wordt geleverd, is namelijk niet aan te merken als een bestuurlijk rechtsoordeel dat met een besluit in de zin van de Awb wordt gelijkgesteld. De Raad verwijst hiervoor naar zijn eerdere uitspraak van 5 oktober 2016 en oordeelt dat een dergelijk besluit gewoon moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank kan de gemachtigde van eiseres niet volgen in het beroep op de genoemde uitspraken.
5.3.
Anders dan in de brieven genoemd in de uitspraken waar eiseres een beroep op doet, is in de brief van 10 februari 2023 geen sprake van een afkeuring van een zorgverlener of de onthouding van goedkeuring aan een zorgovereenkomst. In de voorliggende brief wordt juist geïnformeerd over de geldige zorgovereenkomst ondertekend op 1 augustus 2018 en opgestuurd op 13 augustus 2018. De brief informeert eiseres dat de ingestuurde stukken niet correct zijn. Dit leidt niet tot een bestuurlijk rechtsoordeel dat gelijkgesteld moet worden aan een besluit. Van enige onevenredige bezwaarlijkheid om een besluit over het pgb van eiseres af te wachten of uit te lokken is de rechtbank niet gebleken.
5.4.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog naar voren gebracht dat er inmiddels besluitvorming van het Zorgkantoor is die raakt aan de rechtmatigheid van het pgb van eiseres. Deze omstandigheid maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat de gestelde besluitvorming nu niet bij de rechtbank ter beoordeling voorligt en hiertegen gewoon afzonderlijk bezwaar en beroep openstaat.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
2 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 5 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3715; van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:521; van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:567 en van de Centrale Raad van Beroep van 15 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1424.