ECLI:NL:RBAMS:2024:608

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
13-057883-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met ontslag van rechtsvervolging wegens ziekelijke stoornis en oplegging van TBS

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord op zijn vriend op 26 februari 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die in Brazilië is opgegroeid en in Nederland een leven als kickbokser probeerde op te bouwen, op de bewuste avond in een psychotische toestand verkeerde. Hij was ervan overtuigd dat zijn vriend een kannibaal was die hem wilde doden. De verdachte heeft zijn vriend met meerdere messteken om het leven gebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook forensisch bewijs, in overweging genomen. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van moord, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk met voorbedachte raad handelde, maar dat zijn geestelijke toestand op het moment van de daad zo ernstig was dat het feit hem niet kon worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege opgelegd. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de nabestaanden toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade voor de moeder van het slachtoffer vaststelde op €20.000,- en voor de vader op €17.500,-. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de zus van het slachtoffer niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-057883-23
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de ‘ [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen tot schadevergoeding van de nabestaanden [nabestaande 1] , [nabestaande 2] en [nabestaande 3] , die ter terechtzitting zijn toegelicht door mr. N.J. Hoogenboom. Mevrouw [nabestaande 1] heeft daarnaast het spreekrecht uitgeoefend.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 26 februari 2023 [slachtoffer] (al dan niet met voorbedachten rade) opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Verdachte [verdachte] is opgegroeid in Brazilië en is begin 2020 naar Nederland gekomen. Hij wilde hier een carrière als professioneel kickbokser beginnen en heeft in Amsterdam een sportschool gevonden waar hij vier tot vijf dagen per week trainde. Verdachte had verschillende baantjes maar verdiende weinig en had moeite om aan een slaapplek te komen. Slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en zijn moeder hebben verdachte enige tijd onderdak geboden omdat hij nergens anders terecht kon. Er was sprake van een Braziliaanse kennissenkring in Nederland, waarvan verdachte en [slachtoffer] onderdeel waren. Verdachte en [slachtoffer] hebben ook een tijd in een huis gewoond met andere jongens – [naam jongen 1] (hierna: [naam jongen 1] ) en [naam jongen 2] (hierna: [naam jongen 2] ) – uit deze kennissenkring. Verdachte had moeite om rond te komen en had ook problemen met zijn verblijfsvergunning, waardoor zijn bestaan in Nederland onzeker was. Hij belde vaak vrienden en kennissen om te vragen of hij ergens kon slapen. Ook [slachtoffer] heeft verdachte vaker geholpen bij het vinden van onderdak.
In de vroege avond van 26 februari 2023 circuleerden in de vrienden- en kennissenkring van verdachte en [slachtoffer] alarmerende berichten afkomstig van verdachte, dat hij [slachtoffer] had gedood. In deze berichten beweerde verdachte dat [slachtoffer] een kannibaal was en hem wilde vermoorden. De berichten zijn via de kennissenkring bij [naam jongen 2] terechtgekomen.
[naam jongen 2] is hierop direct met twee vrienden naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Omdat er niet werd opengedaan heeft [naam jongen 2] de hulpdiensten gebeld en deze vonden op de overloop van de eerste etage het levenloze lichaam van [slachtoffer] . Om hem heen lag een grote plas bloed en zijn lichaam was vol steek- en snijwonden. Ook op veel andere plekken in de woning waren bloedsporen aanwezig.
In het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] is onder andere uitgebreid forensisch onderzoek gedaan, heeft verdachte verklaringen afgelegd, is een groot aantal getuigen gehoord en zijn de door verdachte verzonden chat- en spraakberichten onderzocht. Daarnaast is door een psychiater, een psycholoog en een milieuonderzoeker een zogenaamde triple rapportage opgemaakt omtrent verdachte.
Er zijn geen directe getuigen die het incident hebben waargenomen. Wel heeft een buurvrouw op 26 februari 2023 rond 09:00 uur geluiden gehoord alsof er iemand van de trap viel, gevolgd door een schreeuw.
Verdachte heeft in de door hem verzonden berichten te kennen gegeven dat hij naar Brazilië wilde vluchten. Hij werd de volgende dag op de luchthaven van Lissabon, Portugal, aangehouden. Hij was in het bezit van een bakje met vlees dat door [slachtoffer] voor hun gezamenlijke maaltijd was bereid en waarvan verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het mensenvlees zou zijn. Dit vlees is onderzocht, maar bleek afkomstig te zijn van rund. Verdachte had zelf verwondingen aan met name zijn rechterhand. Op 17 maart 2023 is verdachte door Portugal aan de Nederlandse justitiële autoriteiten overgeleverd. Verdachte heeft in zijn bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting afgelegde verklaringen bekend dat hij [slachtoffer] met messteken om het leven heeft gebracht. Hij zou dit hebben gedaan ter verdediging, omdat [slachtoffer] hem in eerste instantie met een mes te lijf was gegaan. Verdachte leefde in de veronderstelling dat [slachtoffer] een kannibaal was, die verdachte die bewuste avond had uitgenodigd omdat hij hem wilde opeten.
Uit diverse getuigenverklaringen komt naar voren dat verdachte in de weken voorafgaande aan het tenlastegelegde vreemd gedrag vertoonde en merkwaardige dingen zei.
[naam jongen 2] heeft gezien dat verdachte ongeveer een week voor het incident, en dus midden in de winter, ’s nachts op het Centraal Station op slippers liep. Verdachte zei toen dat hij geen schoenen meer had omdat daar radioactieve aarde overheen was gegooid. Tegen [naam jongen 1] heeft verdachte iets soortgelijks verklaard.
De getuige [naam getuige 1] (hierna: [naam getuige 1] ) is manager van een restaurant bij de Foodhallen en is tevens psychologe. Zij heeft een paar weken voor 26 februari 2023 een sollicitatiegesprek gevoerd met verdachte. Tijdens dit gesprek sprak verdachte onsamenhangende zinnen en de getuige zag symptomen van schizofrenie dan wel achtervolgingswaanzin. Zij heeft na het sollicitatiegesprek vrienden van verdachte gesproken en tegen hen gezegd dat verdachte hulp nodig had.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van moord.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] door middel van messteken om het leven heeft gebracht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van moord, omdat verdachte geen vooropgezet plan had om [slachtoffer] te doden. Een bewezenverklaring van doodslag ligt daarom in de rede.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] is ten gevolge van het door verdachte uitgeoefende geweld overleden
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] werden aan zijn hoofd, hals, romp en ledematen in totaal 99 steek-, prik-, snij- en krasletsels vastgesteld. In de borstkas was een afgebroken lemmet van ongeveer 8,7 cm lengte aanwezig. Verder waren verspreid over het lichaam meerdere letsels aanwezig, mogelijk veroorzaakt door slaan, stoten of vallen. Het overlijden van [slachtoffer] kan volgens de forensisch patholoog zonder meer verklaard worden door verbloeding, met een bijdrage door hartfunctiestoornissen als ook long- en ademhalingsfunctiestoornissen, ten gevolge van meervoudig steekletsel.
Verdachte heeft in de op 26 februari 2023 door hem verzonden chat- en spraakberichten te kennen gegeven dat hij [slachtoffer] had gedood. In de later door hem afgelegde verklaringen bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting heeft hij dit bevestigd. Hij heeft [slachtoffer] meerdere keren en met twee messen gestoken.
Deze verklaring van verdachte vindt bevestiging in het forensisch onderzoek. Van één van de messen is het lemmet in de borstkas van [slachtoffer] achtergebleven. In de schuur is een tweede afgebroken lemmet aangetroffen. Op basis van DNA-onderzoek kan worden vastgesteld dat daarop zowel bloed van verdachte als van [slachtoffer] aanwezig was.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door meerdere keren met messen in zijn lichaam te steken en te snijden.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte ook met een schaar of een vork in het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken, omdat daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is.
Opzet
Verdachte heeft tientallen keren met messen in het lichaam van [slachtoffer] gestoken en gesneden, waaronder de hals en de borstkas van verdachte. Zoals uit het dossier en dit vonnis naar voren komt was bij verdachte op het moment van het tenlastegelegde sprake van een ernstige geestelijke stoornis. In dat kader moet de vraag of er onder die omstandigheden kan worden gesproken van opzettelijk handelen worden beantwoord. Een dergelijke stoornis kan slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staan indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. [1] Uit de handelingen en verklaringen van verdachte volgt naar het oordeel van de rechtbank dat hij zich bewust was van zijn handelingen en het gevolg daarvan. Zo heeft verdachte heel veel keren gestoken in het lichaam van [slachtoffer] , hem van de trap naar beneden geschopt toen [slachtoffer] weg wilde rennen van hem en is hij vervolgens op [slachtoffer] blijven insteken. Onmiddellijk na het feit heeft verdachte nagedacht over hoe hij de dood van [slachtoffer] kon verbergen. Hij heeft namelijk overwogen om [slachtoffer] te begraven, daadwerkelijk bloedsporen schoongemaakt en de heften van beide messen weggegooid. Na dit alles heeft hij geprobeerd om naar Brazilië te vluchten om niet opgepakt te worden. Ook uit de chat- en spraakberichten die hij die middag heeft verzonden blijkt dat de ernst en strafbaarheid van zijn handelen voor hem volledig duidelijk waren. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte bij zijn handelen vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voorbedachte raad
De vervolgvraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of [slachtoffer] ook het plan had om [slachtoffer] te doden (‘voorbedachte raad’), dan wel of hij handelde in een opwelling.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank heeft in dit kader acht geslagen op de volgende onderzoeksbevindingen.
De getuige [naam getuige 2] (hierna: [naam getuige 2] ) heeft op 21 februari 2023 met verdachte gesproken. Verdachte zei toen tegen hem dat hij iemand moest vermoorden.
Op 22 februari 2023 heeft verdachte op zijn mobiele telefoon op het internet informatie gezocht onder de zoekterm
pena de morte na holanda(doodstraf in Nederland). Ook op 26 februari 2023 om 16:19 uur, aldus nadat hij [slachtoffer] had omgebracht, heeft hij deze zoekterm op het internet ingevoerd.
De getuige [naam getuige 3] (hierna: [naam getuige 3] ) was bevriend met [slachtoffer] . In de avond van 25 februari 2023 rond 20:30 uur heeft [slachtoffer] haar opgehaald en meegenomen naar zijn huis. Zijn moeder, de partner van zijn moeder en zijn zusje waren op dat moment niet thuis, want zij waren een weekend in Parijs. Later die avond kwam verdachte langs. [slachtoffer] vroeg [naam getuige 3] in eerste instantie om in zijn slaapkamer te blijven omdat hij niet wilde dat verdachte haar zou zien, maar na ongeveer veertig minuten zei [slachtoffer] dat ze naar beneden kon komen. Ze zaten met zijn drieën aan tafel en [slachtoffer] en verdachte hadden iets gegeten. Verdachte zei op een gegeven moment: "Ik ben gek, ik ben schizofreen en er gaat iets gebeuren wat niemand gaat geloven." Verdachte pakte een mes en bedreigde [slachtoffer] . Hij zei dat hij het in zijn hoofd had dat hij [slachtoffer] ging vermoorden en dat hij dit ook echt ging doen. Ongeveer twintig minuten later kwam verdachte weer met een mes op hem af. Hij hield het mes boven zijn hoofd en draaide het mes in zijn handen boven zijn hoofd en sprak een soort gebed. [naam getuige 3] is vervolgens op 26 februari 2023 rond 02:40 uur uit de woning vertrokken, zo verklaart zij.
Nadat verdachte [slachtoffer] had gedood heeft hij chat- en spraakberichten verstuurd, waarin hij zei dat [slachtoffer] een kannibaal was die hem wilde doden en opeten. In een spraakbericht aan [naam] (hierna: [naam] ) heeft hij gezegd dat [slachtoffer] een Marokkaan te pakken had gekregen en hem als een varken in stukken heeft gesneden. [slachtoffer] heeft verdachte naar zijn huis laten komen om een stuk vlees van die Marokkaan te eten. Verdachte was door anderen gewaarschuwd dat het een valstrik was zodat [slachtoffer] verdachte kon pakken. Op het moment dat [slachtoffer] hem probeerde te pakken had verdachte een mes in zijn hand en heeft hij [slachtoffer] dood gemaakt.
[naam jongen 1] verbleef op 26 februari 2023 in Brazilië. Toen hij hoorde van de berichten die verdachte had verzonden, heeft hij verdachte gebeld. Verdachte zei volgens [naam jongen 1] toen: “Ja, ik heb stomme dingen gedaan, ik heb hem vermoord, omdat hij kannibaal was.”
Tegen een politieinwinner heeft verdachte gezegd dat hij wist dat [slachtoffer] hem die dag had uitgenodigd omdat hij verdachte wilde opeten. Verdachte zei dat hij erheen is gegaan om dit op te lossen en toen hij daar was de zaak ook heeft opgelost.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte, onder invloed van de bij hem ontstane waan dat [slachtoffer] een kannibaal was, al enkele dagen voor het tenlastegelegde het plan had opgevat om [slachtoffer] te doden. Zes dagen voor het tenlastegelegde heeft verdachte tegen [naam getuige 2] gezegd dat hij iemand moest vermoorden. Een dag later heeft verdachte op het internet gezocht naar ‘doodstraf in Nederland’, kennelijk omdat het voornemen om [slachtoffer] te doden bij hem had postgevat en hij wilde weten welke straf hem dan eventueel te wachten stond. Enkele uren voor het tenlastegelegde heeft hij expliciet tegen [slachtoffer] en [naam getuige 3] gezegd dat hij [slachtoffer] zou doden, waarbij hij tot twee keer toe dreigend een mes in zijn hand heeft genomen. Hoewel verdachte meende dat die avond door [slachtoffer] een valstrik voor verdachte was gezet om hem te overmeesteren en op te eten, is verdachte toch naar de woning van [slachtoffer] gegaan om, zoals hij tegen de politieinwinner heeft gezegd, ‘het op te lossen’. De volgende ochtend is verdachte met een mes in zijn hand naar de slaapkamer van [slachtoffer] op zolder gegaan en heeft hem vervolgens daadwerkelijk met een groot aantal messteken om het leven gebracht.
Bij verdachte bestond aldus gedurende enige tijd een consistent plan om verdachte te doden. Hij heeft aan dit plan ook uiting gegeven naar [slachtoffer] en anderen toe en heeft zich beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen.
Uit wat hierboven is beschreven blijkt dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte heeft afwegingen en keuzes gemaakt over of, hoe en wanneer hij zijn plan om [slachtoffer] te doden ten uitvoer zou brengen.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verdachte onder invloed heeft gehandeld van een psychische stoornis geen contra-indicatie om voorbedachte raad aan te nemen. Zelfs wanneer de keuzevrijheid van een verdachte ten tijde van het feit zodanig was aangetast dat het bewezenverklaarde niet kan worden toegerekend, sluit dit niet uit dat sprake is van voorbedachte raad. [2] Ook iemand die lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan immers planmatig te werk gaan, zij het dat dat plan bijvoorbeeld kan zijn gebaseerd op een bij de verdachte levende voorstelling van zaken die geheel of ten dele tot stand is gekomen onder invloed van die stoornis of die gebrekkige ontwikkeling. [3] Verdachte heeft, zoals hiervoor overwogen, ook in de toestand waarin hij verkeerde doelbewust en doordacht gehandeld. Hij heeft zich beraden en is zich bewust geweest van de reële gevolgen van zijn handelen, namelijk de dood van [slachtoffer] .
Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Zij acht dus moord bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 26 februari 2023 te Amsterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met messen in het hoofd en de hals en het oog en de borstkas en de buik en de armen en de handen van die [slachtoffer] gestoken en gesneden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door verbloeding, al dan niet in combinatie met hartfunctiestoornissen en/of long- en ademhalingsfunctiestoornissen, is overleden.

5.Strafbaarheid van het feit

5.1.
Beroep op noodweer
Uit de eerder besproken bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft gezegd dat [slachtoffer] hem aanviel omdat hij een kannibaal was en hij verdachte wilde opeten. Verdachte stelt daarom dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld. Ook in zijn later afgelegde verklaringen heeft verdachte consequent gezegd dat hij zichzelf tegen [slachtoffer] heeft verdedigd. De verschillende door verdachte afgelegde verklaringen zijn niet geheel gelijkluidend, maar afgaande op de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 25 januari 2024 heeft afgelegd komt zijn verhaal in de kern op het volgende neer.
Verklaring verdachte
In de nacht van 26 februari 2023 zei [slachtoffer] dat hij ging slapen, waarna hij naar zijn zolderkamer is gegaan. Verdachte mocht van [slachtoffer] in de woonkamer slapen. Eerder waren er twee messen in de keuken aanwezig, een blauw en een zwart mes. Verdachte zag dat het blauwe mes uit de keuken ontbrak. Ook hoorde hij rare geluiden boven. Hij was bang en wilde [slachtoffer] in de gaten houden om te zien of hij echt aan het slapen was. Hij heeft een mes gepakt en is met dat mes langzaam de trap opgelopen naar de slaapkamer van [slachtoffer] . De deur van de slaapkamer stond half open. Verdachte zag dat [slachtoffer] in een onnatuurlijke positie lag. Zijn ogen waren een beetje open en hij deed alsof hij aan het slapen was. Verdachte is ongeveer 20 minuten voor de half open deur blijven staan, met het mes achter zijn rug. Dat mes was vanuit de slaapkamer niet zichtbaar voor [slachtoffer] . [slachtoffer] deed opeens de deken omhoog en rende naar hem toe, met een mes in zijn rechterhand. Hij zei dat hij verdachte ging vermoorden en probeerde verdachte een paar keer te steken. Verdachte heeft het mes geblokkeerd, waarbij de punt van het mes in de handpalm van zijn rechterhand terecht kwam. Daarna heeft hij het mes bij het snijgedeelte gepakt, maar het lemmet schoot uit zijn hand. Verdachte heeft daarop met zijn mes in de nek van [slachtoffer] gestoken en heeft [slachtoffer] daarna in een houdgreep onder zijn oksels vastgehouden. Daarbij viel het mes dat verdachte bij zich had op de grond. Er ontstond een worsteling op het bed, waarbij [slachtoffer] hem tevergeefs met zijn mes probeerde te raken. Verdachte hield [slachtoffer] vast en [slachtoffer] liet het mes los. [slachtoffer] probeerde het mes van verdachte dat op grond lag te pakken maar dat lukte niet. [slachtoffer] wilde de trap af rennen, naar verdachte vermoedde om een ander mes uit de keuken te halen. [slachtoffer] bleef roepen dat hij verdachte zou vermoorden. Verdachte gaf [slachtoffer] een schop waardoor [slachtoffer] de trap afviel en op de overloop van de eerste verdieping terecht kwam. Verdachte heeft [slachtoffer] toen vastgehouden bij zijn borst en heeft hem in de keel gestoken. Verdachte was buiten zichzelf en vol adrenaline. Hij denkt dat hij [slachtoffer] daarna 20 keer heeft gestoken. Dat was met het blauwe mes dat [slachtoffer] uit zijn handen had laten vallen en door verdachte was opgepakt.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat het verhaal van verdachte ondersteuning vindt in de verwonding aan de rechterhand van verdachte. De dag na het gebeurde, toen verdachte in Portugal was aangehouden, is een bloedende steekwond in de handpalm geconstateerd. Dit letsel past bij de lezing van verdachte dat hij het mes van [slachtoffer] met zijn rechterhand heeft afgeweerd. Mogelijk had [slachtoffer] het blauwe mes naar zijn slaapkamer meegenomen omdat hij zich door het gedrag van verdachte die avond niet veilig voelde. Hoewel het handelen van verdachte op veel punten het gevolg is van de psychotische toestand waarin hij verkeerde, heeft hij zich op het moment dat [slachtoffer] vanuit zijn bed met het mes op hem af rende, terecht bedreigd gevoeld. Op dat moment was er voor hem een noodweersituatie en mocht hij zich tegen [slachtoffer] verdedigen.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] uit het niets de aanval op verdachte heeft ingezet. Deze verklaring van verdachte is niet in lijn met een eerdere verklaring van hem waarin hij stelde dat hij met een mes in zijn handen voor de deur van de slaapkamer heeft gestaan, terwijl verdachte ook in een bericht aan [naam] heeft gezegd dat hij een mes in zijn hand had op het moment dat [slachtoffer] hem probeerde te pakken. Er is bovendien niet gebleken van een reden waarom [slachtoffer] het op verdachte gemunt zou hebben. Er moet dan ook vanuit worden gegaan dat [slachtoffer] nietsvermoedend lag te slapen terwijl verdachte daar stond en zonder enige reden al minutenlang met een mes in zijn hand stond te kijken naar het slachtoffer. Het was daarom [slachtoffer] die - nadat hij ontwaakte uit zijn slaap - zich moest verdedigen tegen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding door verdachte. Dit dreigende gevaar heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt, waarbij [slachtoffer] zich mocht verdedigen tegen de aanval van verdachte. Dat [slachtoffer] , nadat hij was aangevallen, verdachte in zijn hand heeft gestoken, is goed mogelijk. [slachtoffer] heeft gevochten voor zijn leven, maar dat heeft niet mogen baten. Van een noodweersituatie waarin verdachte zich mocht verdedigen tegen [slachtoffer] is geen sprake geweest, zodat het verweer moet worden verworpen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor bewezen geacht dat verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven, welk plan hij ook ten uitvoer heeft gebracht. Hierboven zijn de feiten en omstandigheden waarvan de rechtbank uitgaat uitgebreid beschreven. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank daarin geen enkele ondersteuning voor de lezing van verdachte dat hij in de slaapkamer van [slachtoffer] door [slachtoffer] met een mes zou zijn aangevallen. Er is ook geen aanwijzing in het dossier dat [slachtoffer] verdachte iets aan wilde doen, terwijl wel duidelijk is dat verdachte [slachtoffer] wilde doden. De verwondingen aan de rechterhand van verdachte maken dat niet anders, omdat – ook na het horen van de forensisch arts als deskundige ter terechtzitting – niet kan worden vastgesteld of dit afweerletsel is. Bovendien is aannemelijk dat er op enig moment sprake is geweest van een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] . Dat maakt dat de verwonding op zichzelf onvoldoende steun geeft voor het geschetste verdedigingsscenario.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat er sprake was van een noodweersituatie – een aanval van [slachtoffer] waartegen verdachte zich mocht verdedigen – en verwerpt het verweer.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Bij het beantwoorden van de vraag of verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde heeft de rechtbank acht geslagen op de over verdachte opgemaakte triple rapportage van 9 augustus 2023, opgemaakt door M.M. Sprock (psychiater), G.A. van den Nagel (klinisch psycholoog) en L. van Esch (forensisch milieuonderzoeker). In deze rapportage is door de deskundigen onder andere het volgende over verdachte vermeld:
Een kantelpunt in zijn leven blijkt het overlijden van zijn oudste broer, als betrokkene 21 jaar oud is. In dezelfde periode stagneert de voortgang van zijn studie, betrokkene haalt voor het eerst onvoldoendes. (…) Voor zijn omgeving geheel onverwachts, stopt betrokkene met zijn studie en vat hij het plan op om professioneel kickbokser te worden. (…) Zonder dat sprake is van een overdacht en uitgewerkt plan, koopt hij van zijn te gelde gemaakte studiespullen een vliegticket en verlaat hij zijn familie. Eenmaal in Nederland kost het betrokkene veel moeite om zich staande te houden. Het vinden van huisvesting en het verdienen van voldoende geld verloopt moeizaam en er is nauwelijks sprake van sociale inbedding. Zijn kickbokscarrière komt evenmin van de grond. Om zijn stress te reguleren, gebruikt betrokkene dagelijks cannabis, hetgeen (de ontwikkeling van)een psychose kan helpen aanwakkeren. In retrospectief kan gezegd worden dat bovenstaande de eerste tekenen (prodromale symptomen) zijn van de zich ontwikkelende schizofrenie.
(…)
Vermoedelijk rond het einde van 2022 worden door verschillende mensen in zijn omgeving onafhankelijk van elkaar de eerste psychotische symptomen waargenomen. Betrokkene vertelt aanvankelijk onrealistische, maar corrigeerbare verhalen en heeft overmatig telefonisch contact met zijn moeder (soms tot 16 maal per dag). In de loop der tijd denkt betrokkene dat hij radioactieve kleding draagt, dat zijn familie aarde van een begraafplaats in zijn schoen doet om hem ziek te maken, meent hij dat zijn vader niet zijn echte vader is, vreest hij te worden achtervolgd en hoort hij onbekenden op straat tegen hem zeggen dat zij hem willen opeten of verkrachten.
Betrokkene ontwikkelt uiteindelijk een paranoïde waan jegens het slachtoffer. Hij is er van overtuigd dat het slachtoffer een kannibaal is, die voornemens is hem te doden en daarna op te eten.(…)
Tijdens een maaltijd in het huis van het slachtoffer, meent betrokkene mensenvlees geserveerd te krijgen.
(…)
Bij betrokkene is sprake van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van
cannabis (matig van ernst), thans in remissie in een gereguleerde omgeving.
(…)
Betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde floride psychotisch. Hij was zeer angstig dat het slachtoffer hem zou doden en opeten en kon in die waan niet anders dan zichzelf verdedigen door het plegen van het tenlastegelegde. Eén en ander kan niet anders dan geleid hebben tot ernstige oordeels- en kritiekstoornissen, zodat betrokkene geen enkel zicht meer had op de realiteit en niet in staat was om nog gezonde afwegingen te maken over (alternatieven in) zijn gedrag. De paranoïde wanen en de angst van betrokkene zijn hierin de belangrijkste bepalende factoren.
Het is heel aannemelijk dat betrokkene cannabis gebruikte als een vorm van
zelfmedicatie, om zijn angsten en verwarring, voortkomend uit de psychose, te dempen. Naast stressreductie kan cannabisgebruik zowel een luxerende als
onderhoudende factor zijn bij gevoeligheid voor psychose. Gezien de ernst van het
toestandsbeeld ten tijde van het ten laste gelegde, de massale oordeels- en kritiekstoornissen en daarmee de onmogelijkheid zijn wil in vrijheid te bepalen,
adviseren onderzoekers betrokkene het ten laste gelegde feit niet toe te rekenen.
De officier van justitie en de verdediging hebben ter terechtzitting naar voren gebracht de bevindingen van de deskundigen te onderschrijven en hebben verzocht om, conform het advies, het feit niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over en volgt het advies.
Het bewezen geachte feit kan verdachte wegens de ziekelijke stoornis niet worden toegerekend
.Verdachte dient daarvoor dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege

7.1.
Eis officier van justitie
De officier van justitie heeft, conform het advies van de deskundigen, gevorderd dat verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging (ongemaximeerd) wordt opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval van een bewezenverklaring, bepleit om het advies van de deskundigen te volgen en aan verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen. Hij heeft de rechtbank daarbij wel verzocht om in het vonnis de wenselijkheid van een spoedige repatriëring naar Brazilië te benadrukken.
7.3.
Oordeel rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft onder invloed van bij hem bestaande wanen, een vriend van hem met een groot aantal messteken om het leven gebracht. Hij heeft daarmee niet alleen deze vriend zijn leven afgenomen, maar ook de moeder, de vader, de zussen, de partner van moeder en andere familie en vrienden van het slachtoffer onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed aangedaan. De moeder van het slachtoffer heeft ter terechtzitting op indringende wijze aan de rechtbank verteld wat de gewelddadige dood van haar zoon bij haar heeft teweeggebracht. Toen zij hoorde dat haar zoon was overleden opende zich een gat onder haar voeten en werd zij door een diepe droefheid getroffen. Het is voor haar niet te begrijpen waarom verdachte zo wreed is geweest tegen haar zoon, die zich juist om verdachte bekommerde en hem probeerde te helpen. Verdachte heeft niet alleen het leven van haar zoon genomen, maar heeft ook haar leven en dat van de andere familieleden verwoest. Ondanks dat haar hart is verscheurd, is er volgens haar geen ruimte voor haat. Zij heeft verdachte vergeven, omdat de zij heeft geleerd dat vergeving de weg naar vrede is.
Het advies van de deskundigen
De deskundigen Van den Nagel en Sprock komen in de eerder genoemde triple rapportage tot de volgende conclusie.
Concluderend wordt het risico op recidive in (acuut) geweld ingeschat als hoog indien betrokkene opnieuw psychotisch ontregelt. Het eventueel staken van de antipsychotische medicatie, al dan niet in combinatie met psychosociale stress, druggebruik en acculturatieproblemen, worden als extra risicofactoren gezien.
Ten aanzien van de benodigde behandeling is naar de mening van onderzoekers gecontinueerd gebruik van (antipsychotische) medicatie noodzakelijk. Volgens de richtlijn is het advies minimaal een jaar antipsychotica te gebruiken na een dergelijke eerste psychose als deze symptomen minimaal zes maanden verdwenen zijn. Daarnaast moet betrokkene uitgebreide uitleg krijgen (psycho-educatie) over schizofrenie, de behandeling daarvan en leefstijladviezen die de kans op hernieuwde ontregeling kunnen verlagen - waaronder onthouding van middelengebruik. Idealiter wordt deze uitleg ook gegeven aan de naasten van betrokkene. Een signaleringsplan dient opgesteld te worden zodat tijdige bijsturing mogelijk is. Gezien de ernst van het psychotisch beeld dat kan ontstaan, dient het beveiligingsniveau van de kliniek waarin de behandeling plaatsvindt voldoende hoog te zijn (onderzoekers denken aan niveau 3). Door de taalbarrière kan de behandeling gecompliceerd raken en kan het stressniveau van betrokkene toenemen. Datzelfde geldt ten aanzien van mogelijke culturele verschillen en de afwezigheid van een steunsysteem in Nederland. Hier dient in de behandeling nadrukkelijk aandacht voor te zijn. Datzelfde geldt voor het moment waarop betrokkene zich in de toekomst (mogelijk – dit hangt af van het zich ontwikkelende ziekte-inzicht) de aard en impact van zijn handelen (indien bewezen) zal realiseren.
Gezien het recidiverisico, de benodigde (duur van de) zorg en het vereiste
beveiligingsniveau is het advies deze interventies te realiseren binnen het kader van
een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
(…)
Idealiter vindt gefaseerde resocialisatie plaats in de regio van herkomst. Indien de omstandigheden voor (forensische) behandeling en risicomanagement in het land van herkomst van betrokkene kunnen worden gewaarborgd, achten onderzoekers (onderzoek naar) repatriëring naar Brazilië aangewezen.
TBS met verpleging van overheidswege
Op grond van deze conclusie van de deskundigen en de behandeling ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat TBS met verpleging van overheidswege het meest passende kader is om verdachte effectief te behandelen en daarbij de maatschappij te beschermen. Aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het bewezen geachte feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vereist het opleggen van die maatregel.
De rechtbank heeft in het rapport gelezen wat er is geschreven over de wenselijkheid van repatriëring van verdachte naar Brazilië. Gelet op de ernst van de stoornis en het gevaar dat daarvan uitgaat volgens het rapport, oordeelt de rechtbank echter dat het prematuur is om op dit moment een uitlating te doen over de wenselijkheid van repatriëring. Bovendien volgt uit de door de officier van justitie verstrekte informatie dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en afdeling WOTS geen ervaringen hebben met klinieken in Brazilië.
Niet gemaximaliseerde TBS
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat het bewezen geachte feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering van [nabestaande 1]
is de moeder van het slachtoffer. Zij werd ter terechtzitting bijgestaan door haar advocaat mr. N.J. Hoogenboom. Zij vordert € 10.101,35 aan materiële schade (uitvaart en mortuarium: € 6.746,60, nieuw bed met toebehoren:
€ 854,75, toekomstige medische kosten en reiskosten: € 2.500,-). Daarnaast vordert zij
€ 20.000,- aan affectieschade en € 30.000,- aan immateriële schade (shockschade dan wel ‘aantasting in persoon op andere wijze’). Zij vordert bovendien dat de toe te wijzen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade die ziet op de uitvaart en het mortuarium en een nieuw bed met toebehoren en de gevorderde affectie- en shockschade worden toegewezen. De toekomstige medische kosten moeten niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële kosten, met uitzondering van de gevorderde toekomstige medische kosten en reiskosten, alsook de affectieschade voor toewijzing vatbaar zijn. De gevorderde shockschade kan niet worden toegewezen omdat geen rapportage voorhanden is waaruit blijkt dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding die ziet op de kosten voor de uitvaart en het mortuarium
(€ 6.746,60) en de kosten voor een nieuw bed met toebehoren (
€ 854,75) komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2023). De gevorderde schade die ziet op toekomstige medische kosten en reiskosten (€ 2.500,-) zal, zoals verzocht, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade, affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, moeder van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. Het meerderjarige slachtoffer woonde bij haar in huis. De rechtbank stelt deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, vast op
€ 20.000,-te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2023).
Immateriële schade, shockschade, dan wel aantasting in de persoon op andere wijze
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW heeft de benadeelde recht op vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, indien de benadeelde ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ dan wel doordat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, of in zijn eer of goede naam is geschaad. Voor de vaststelling van deze aantasting ‘op andere wijze’ is nodig dat psychische schade aan deze persoon is toegebracht.
De persoon van de benadeelde als bedoeld in voornoemd artikel betreft degene die is getroffen door de onrechtmatige daad, bijvoorbeeld het slachtoffer van het jegens hem uitgeoefende geweld. Zoals in het taxibus-arrest [4] is uitgemaakt, kan echter onder zeer strikte condities ook aan de naasten van een overledene of gekwetste persoon op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW recht op vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat worden toegekend, namelijk wanneer moet worden aangenomen dat de naaste ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ (het geval van shockschade).
Deze mogelijkheid geldt als uitzonderlijk in het stelsel van de wet. Voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is, is in het wettelijk stelsel geen plaats waar het gaat om iemand anders dan het primaire slachtoffer. [5]
Bij de toepassing van voormelde bepaling van het BW – ook in zaken als de onderhavige, waarbij het slachtoffer door een geweldsmisdrijf om het leven is gekomen – heeft de Hoge Raad steeds vastgehouden aan een zeer strikte uitleg van de geldende criteria. De aard van de normschending – dus de ernst van het feit – is geen reden die criteria opzij te schuiven of af te zwakken. [6]
Die criteria komen er in de onderhavige zaak op neer dat bij de benadeelde partij door de hevige emotionele schok door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de moord op het slachtoffer, geestelijk letsel is ontstaan. Het gaat daarbij om de waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer meteen na het misdrijf (het confrontatievereiste).
Het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, moet in rechte kunnen worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, maar uitzonderingen zijn hierop mogelijk.
De benadeelde partij, moeder van het slachtoffer, heeft het ernstig verminkte lichaam van haar zoon moeten identificeren, wat voor haar een hartverscheurende gebeurtenis moet zijn geweest die voor altijd in haar geheugen gegrift zal blijven. Door de benadeelde partij is ter onderbouwing van het door haar gestelde geestelijk letsel een (ongedateerde) verwijzing van de huisarts voor de BGGZ (basis GGZ) afgegeven voor diagnostiek en behandeling, omdat er een vermoeden is van een DSM-diagnose. In deze verwijzingsbrief staat verder geen toelichting. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze summiere verwijzing onvoldoende dat als gevolg van de confrontatie geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dan wel een andere ernstige psychische aandoening is ontstaan bij de moeder van [slachtoffer] .
Zonder af te doen aan de impact en de pijn als gevolg van de confrontatie met het lichaam van haar overleden zoon, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde shockschade dan wel vergoeding van immateriële schade op basis van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ niet kan worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering op dit onderdeel daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [nabestaande 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.2.
De vordering van [nabestaande 3]
is de vader van het slachtoffer. Hij was niet op de terechtzitting aanwezig maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N.J. Hoogenboom.
Hij vordert € 2.500,- aan materiële schade (toekomstige medische kosten en reiskosten in verband met eventueel hoger beroep). Daarnaast vordert hij immateriële schade in de vorm van affectieschade. In de schriftelijke vordering is een bedrag opgenomen van
€ 20.000,-. Ter zitting heeft de advocaat naar voren gebracht dat dit bedrag niet conform het ‘Besluit vergoeding affectieschade’ is en daarom moet worden verlaagd tot een bedrag van € 15.000,-.
De benadeelde partij vordert tevens een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade, bestaande uit shockschade dan wel op grond van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Hij vordert bovendien dat de toe te wijzen schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de toekomstige medische kosten en reiskosten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Datzelfde geldt voor de gevorderde shockschade. De benadeelde partij komt affectieschade toe ter hoogte van € 15.000,-.
Ook de raadsman heeft bepleit dat de toekomstige medische kosten en reiskosten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Datzelfde geldt voor de gevorderde shockschade. De gevorderde affectieschade ter hoogte van € 15.000,- kan worden toegewezen.
Toekomstige materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade die ziet op toekomstige medische kosten en reiskosten (€ 2.500,-), zoals verzocht, niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade, affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partij, vader van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. Het door misdrijf overleden slachtoffer was meerderjarig en woonde niet bij zijn vader. De rechtbank constateert, in afwijking van de schriftelijke vordering en het op de terechtzitting gewijzigde bedrag, dat de vader van het slachtoffer op grond van het Besluit vergoeding affectieschade een bedrag ter hoogte van € 17.500,- toekomt.
De rechtbank stelt deze schade aldus vast op
€ 17.500,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 februari 2023).
Immateriële schade, shockschade dan wel aantasting in de persoon op andere wijze
In aansluiting op hetgeen in algemene zin over de shockschade en de ‘aantasting in persoon op andere wijze’ door de rechtbank is overwogen onder 8.1, overweegt de rechtbank als volgt.
Naar de rechtbank heeft begrepen woonde en verbleef de benadeelde partij ten tijde van het bewezenverklaarde in Brazilië. Gesteld noch gebleken is dat de benadeelde partij bij de identificatie van het lichaam van zijn zoon aanwezig is geweest of anderszins kort na het feit is geconfronteerd met diens verminkte lichaam. Aan het confrontatievereiste is daarom niet voldaan, hetgeen aan toewijzing van de vordering tot shockschade in de weg staat.
Voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is, is zoals onder 8.1 uiteengezet, naar het oordeel van de rechtbank in het wettelijk stelsel geen plaats.
De rechtbank zal de vordering op dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [nabestaande 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.3.
De vordering van [nabestaande 2]
is de zus van het slachtoffer. Zij werd ter terechtzitting bijgestaan door haar advocaat mr. N.J. Hoogenboom. Zij vordert € 2.500,- aan materiële schade (toekomstige medische kosten en reiskosten in verband met eventueel hoger beroep). Daarnaast vordert zij € 20.000,- aan immateriële schade (immateriële toekomstige schade in verband met eventueel hoger beroep).
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank zal de gevorderde materiële en immateriële schade, zoals verzocht, niet-ontvankelijk verklaren.

9.Beslag

De volgende voorwerpen zijn in beslag genomen:
- paspoort (PL1300-2023045896-G6309050);
- paspoort (PL1300-2023045896-G6309051);
- paspoort (PL1300-2023045896-G6309052);
- paspoort (PL1300-2023045896-G6309059);
- verdovende middelen, hennep (PL1300-2023045896-G6307478).
Nu deze voorwerpen, opgevat als een gezamenlijkheid van voorwerpen, zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[nabestaande 1]toe tot een bedrag van
€ 7.601,35(zevenduizend zeshonderd en één euro en vijfendertig cent) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van
€ 20.000,-(twintigduizend euro) aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 februari 2023.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [nabestaande 1] voornoemd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 1] aan de Staat
€ 27.601,35(zevenentwintig duizend zeshonderd en één euro en vijfendertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 februari 2023. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
173dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[nabestaande 3]toe tot een bedrag van
€ 17.500,-(zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 februari 2023.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [nabestaande 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 3] aan de Staat
€ 17.500,-(zeventienduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 februari 2023. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
122dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[nabestaande 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- paspoort (PL1300-2023045896-G6309050);
- paspoort (PL1300-2023045896-G6309051);
- paspoort (PL1300-2023045896-G6309052);
- paspoort (PL1300-2023045896-G6309059);
- verdovende middelen, hennep (PL1300-2023045896-G6307478).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775
2.Hoge Raad 5 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4959
3.Hoge Raad 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1295
4.Hoge Raad 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356
5.Zie conclusie AG, ECLI:NL:PHR:2021:230
6.Zie o.a. gerechtshof Amsterdam 16 december 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4432