ECLI:NL:RBAMS:2024:6134

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 2365
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, die een bijstandsuitkering ontving, had langer dan vier weken in het buitenland verbleven, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering en een terugvordering van een te veel ontvangen bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 14 augustus 2023 melding maakte van zijn verblijf in Sierra Leone van 15 augustus tot en met 26 september 2023. Dit verblijf volgde op een eerder verblijf van meer dan vier weken in hetzelfde kalenderjaar. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen recht had op bijstand tijdens zijn verblijf in het buitenland, omdat de wet bepaalt dat bijstandsontvangers maximaal vier weken per kalenderjaar buiten Nederland mogen verblijven met behoud van hun uitkering. De eiser voerde aan dat er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, onder andere vanwege de ontvoering van zijn dochter en de psychische problemen die hij hierdoor ondervond. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat zijn situatie als een acute noodsituatie kon worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag rechtmatig waren. De eiser kreeg geen gelijk en het door hem betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] ,te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. J. El Mhassani),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2023 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken per 15 augustus 2023. Bij besluit van 13 november 2023 (het primaire besluit 2) heeft verweerder een bedrag van € 3.427,94 aan te veel ontvangen uitkering teruggevorderd.
Bij besluit van 18 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering. Op 14 augustus 2023 ontving verweerder bericht dat eiser van 15 augustus 2023 tot en met 26 september 2023 in het buitenland (Sierra Leone) zal verblijven. Omdat eiser al van 7 februari 2023 tot en met 24 maart 2023 in het buitenland heeft verbleven, heeft de klantmanager van eiser aan eiser te kennen gegeven dat hij geen recht heeft op bijstand tijdens zijn verblijf in Sierra Leone. Op 15 augustus 2023 is de begeleider van eiser ingelicht over deze situatie en op 16 augustus 2023 is ook eiser ingelicht. De uitkering van eiser is opgeschort, omdat hij al meer dan vier weken in dat kalenderjaar in het buitenland had verbleven.
2. In het bestreden besluit staat dat een bijstandsgerechtigde maximaal vier weken per kalenderjaar buiten Nederland mag verblijven met behoud van bijstand. Een langer verblijf in het buitenland met behoud van uitkering is, ongeacht de reden, niet mogelijk. Uitzonderingen op de hoofdregel zijn verblijf in het buitenland dat samenhangt met werk of om een medische behandeling te ondergaan. Verweerder concludeert dat beide situaties niet van toepassing zijn en dat eiser verwijtbaar langer dan de toegestane verblijfsduur van vier weken in het buitenland verbleef.

De beoordeling door de rechtbank

3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser langer dan vier weken in het buitenland verbleef en dus was uitgesloten van het recht op bijstand. [1] Tussen partijen staat ter discussie of het college, gelet op alle omstandigheden, eiser over die periode, op grond van zeer dringende redenen [2] toch bijstand heeft moeten verlenen, dan wel van terugvordering van de teveel betaalde bijstand had moeten afzien.
4. Eiser beroept zich op dringende redenen, in de zin van artikel 58, achtste lid, van de PW, op grond waarvan verweerder af kan zien van de terugvordering. Eiser verwijst hierbij naar de feiten en omstandigheden zoals beschreven in de gronden van zijn bezwaar. Eiser beroept zich daarnaast op zeer dringende redenen, in de zin van artikel 16 PW, op grond waarvan hij toch aanspraak zou kunnen maken op bijstand over de periode dat hij geen recht had op bijstand.
5. Eiser heeft in Sierra Leone een relatie gehad met zijn ex-partner en hij heeft in deze relatie ook twee dochters gekregen. In 2021 is zijn jongste dochter teruggekeerd naar Sierra Leone om haar middelbare school af te maken. Op 15 augustus 2023 moest eiser opnieuw naar Sierra Leone om verantwoording af te leggen over de aangiftes die de
ex-partner van eiser tegen hem had gedaan. Op 12 oktober 2023 heeft eiser vernomen dat zijn dochter ontvoerd is. Eiser is toen tot 21 november 2023 in Sierra Leone gebleven om zijn dochter te zoeken. Eiser heeft het opschortingsbesluit van 20 oktober 2023 daardoor niet ontvangen. Sinds eisers dochter is ontvoerd heeft hij psychische problemen en door het stopzetten van de uitkering kan eiser niet voorzien in zijn levensonderhoud of dat van zijn dochter. Bovendien heeft eiser ook hoge kosten moeten maken om naar Sierra Leone te gaan. Eiser voert aan dat deze noodsituatie alleen met het verlenen van bijstand te verhelpen is.
6. Volgens vaste rechtspraak [3] kunnen dringende redenen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of ten dele van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken.
7. Zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Tot de uitspraak van 13 juni 2023 [4] legde de Raad het begrip 'acute noodsituatie' als volgt uit: een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. In de uitspraak van 13 juni 2023 komt de Raad tot een ruimere uitleg van dit begrip. In het algemeen moeten onder acute noodsituaties worden verstaan, schrijnende situaties waarvan het evident is dat het weigeren van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet zal ook moeten worden meegewogen of het niet verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, vooral voor diens gezondheid. Daarbij is verder van belang dat de wetgever bij het begrip 'zeer dringende redenen' heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Het moet dus gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Alleen zeer dringende redenen voor degene die voor bijstand in aanmerking wil komen, kunnen leiden tot de noodzaak bijstand te verlenen. Hieruit volgt dat het dus niet gaat om de (gezondheids)situatie van anderen, bijvoorbeeld familieleden die niet in de gezinsbijstand zijn begrepen. Wel kan de situatie van een familielid invloed hebben op de situatie van degene die zich op zeer dringende redenen beroept. Diegene moet dan aannemelijk maken dat die invloed zodanig is dat hijzelf in een acute noodsituatie verkeert die alleen met bijstandverlening kan worden verholpen.
9. De rechtbank wil aannemen dat eiser zich zorgen maakt om (het welzijn van) zijn dochter, zeker na de gestelde ontvoering. Dat eiser hier psychische klachten van ondervindt, is voorstelbaar, maar niet onderbouwd. Hetzelfde geldt voor schulden die eiser heeft gesteld op de zitting, namelijk de huurachterstand en schulden bij vrienden. Eiser heeft niet met objectiveerbare informatie, bijvoorbeeld van zijn behandelaar, aannemelijk gemaakt dat zijn (gezondheids)klachten het gevolg zijn van het uitsluiten van het recht op bijstand en van de terugvordering en dat dit voor hem ernstige (psychische) gevolgen heeft. Gelet hierop ziet de rechtbank geen dringende redenen om af te zien van de terugvordering en ook geen zeer dringende redenen die het noodzakelijk maken om bijstand te verstrekken over de periode waarin eiser is uitgesloten van het recht op bijstand, op grond van het territorialiteitsbeginsel.
10. Tot slot doet eiser nog een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Eiser is van mening dat verweerder onvoldoende onderzocht heeft of er toepassing kan worden gegeven aan het evenredigheidsbeginsel. Eiser onderbouwt dit standpunt met twee uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. [5] Hierin staat dat bij het nemen van een gebonden besluit er ook beoordeeld moet worden of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het toepassen van het wettelijk voorschrift onnodig belastend is en daarmee tot een onevenredige uitkomst leidt.
11. De uitsluiting van het recht op bijstand [6] vloeit dwingend voort uit een wet in formele zin. Voor een belangenafweging is geen ruimte. Artikel 13 van de PW kan niet worden getoetst aan artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (evenredigheidsbeginsel) en ook niet aan algemene rechtsbeginselen. Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat de ontvoering van de dochter van eiser is aan te merken als een zeer ingrijpende situatie, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat er geen sprake is van niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden waardoor de toepassing van het wettelijk voorschrift tot een onevenwichtige uitkomst leidt. Verweerder heeft al een belangenafweging gemaakt.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Daarom krijgt hij het door hem betaalde griffierecht niet terug. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.Y. Exterkate, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW.
2.Artikel 16, eerste lid en artikel 58 van de PW.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 19 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1457).
4.Uitspraak van de Raad van 24 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
5.Uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190 en ECLI:NL:CBB:2024:191.
6.Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW.