ECLI:NL:RBAMS:2024:6351

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
13/175745-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en openlijke geweldpleging na geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en openlijke geweldpleging. De tenlastelegging betrof een incident op 2 juli 2020 in Amsterdam, waarbij de verdachte [persoon 1] zou hebben mishandeld door hem in het gezicht te slaan en openlijk geweld zou hebben gepleegd tegen meerdere personen. Tijdens de zitting op 4 april 2024 heeft de officier van justitie gepleit voor een veroordeling, maar de verdediging stelde dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding, wat leidde tot een beroep op noodweer.

De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen en getuigen zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van [persoon 1]. De rechtbank concludeerde dat het slaan van [persoon 1] door de verdachte onder de omstandigheden van het geval proportioneel was en dat er geen sprake was van een openlijke geweldsituatie. Hierdoor werd het beroep op noodweer geaccepteerd, wat leidde tot vrijspraak van de verdachte voor beide tenlastegelegde feiten.

De benadeelde partij [persoon 2] had een vordering ingediend voor schadevergoeding, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging. De rechtbank besloot dat zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten moesten dragen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 18 april 2024.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/175745-21
Datum uitspraak: 18 april 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. de Wit, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (13/175557-21).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 2 juli 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon 1] heeft
mishandeld door die [persoon 1] in het gezicht te slaan en/of te stompen;
2
hij op of omstreeks 2 juli 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, openlijk, op of
aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten
op de kruising van de Werktuigstraat met de IJzerwerkerstraat, in vereniging geweld
heeft gepleegd tegen personen, te weten [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 1],
door die [persoon 1] in het gezicht te slaan en/of te stompen, terwijl dit door hem gepleegde geweld lichamelijk letsel bij die [persoon 1], te weten een zwelling in het gezicht, ten gevolge heeft gehad.

3.Vrijspraak

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2, omdat geen sprake was van een openlijk geweldsituatie. De confrontatie tussen verdachte en [persoon 1] betrof een één-op-één gevecht.
Feit 1 kan worden bewezen op grond van de aangifte en verklaring van verdachte dat hij [persoon 1] heeft geslagen. Verdachte komt echter een geslaagd beroep op noodweer toe, omdat hij zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding van [persoon 1]. Dit moet volgens de officier van justitie leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, dan wel tot vrijspraak.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – onder verwijzing naar haar op schrift gestelde pleitnota – primair op het standpunt gesteld dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 kan niet worden bewezen dat verdachte de persoon is geweest die [persoon 1] een klap of stomp heeft gegeven. Ten aanzien van feit 2 kan niet worden bewezen dat [persoon 1] de tenlastegelegde gedraging, het slaan/stompen in het gezicht, heeft gepleegd. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte een voldoende significante bijdrage aan het openlijk geweld heeft geleverd. Ook kan het bestanddeel dat het door verdachte gepleegde geweld enig letsel ten gevolge heeft gehad niet worden bewezen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van beide feiten moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van feit 1 – mishandeling
In de avond van 2 juli 2020 heeft zich op de kruising van de Werktuigstraat met de IJzerwerkerstraat in Amsterdam een incident voorgedaan waarbij onder andere verdachte, [medeverdachte] en aangevers [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] betrokken waren.
[persoon 1] heeft verklaard dat er via Snapchat een ruzie was ontstaan over een telefoon. Hij wilde een telefoon kopen van [persoon 4] en zij hadden op 2 juli 2020 afgesproken om elkaar te ontmoeten bij de IJzerwerkersweg (de rechtbank begrijpt: IJzerwerkersstraat). [persoon 1] is toen samen met drie andere jongens naar die afspraak gegaan. Toen hij aankwam zag hij dat [persoon 4] er niet was. Wel zag hij twee jongens, waarvan één jongen met een grijs trainingspak (NN1) op [persoon 4] leek. [persoon 1] dacht dat het zijn broer was. NN1 en [persoon 1] kregen een woordelijke ruzie en gingen dichter bij elkaar staan. Op een gegeven moment kreeg [persoon 1] een harde vuistslag van NN1 tegen zijn gezicht.
Uit een letselverklaring van de Spoedeisende hulp blijkt dat [persoon 1] onder andere een zwelling had op zijn gelaat.
Verdachte heeft zowel bij de rechter-commissaris als op de zitting verklaard dat zijn broertje [persoon 4] ruzie had over een telefoon. Verdachte heeft toen met de betreffende persoon afgesproken om te praten en is samen met [medeverdachte] in de auto naar de afgesproken locatie gereden. Vervolgens werden ze door drie auto’s klemgereden. Er stapten 8 mannen uit en de sleutel van de auto van [medeverdachte] werd afgepakt. Verdachte en [medeverdachte] zijn uit de auto gestapt en de mannen, onder wie [persoon 1], begonnen te trekken en te slaan. Op de zitting heeft verdachte bekend dat hij [persoon 1] een vuistslag op zijn wang heeft gegeven. Dit heeft hij gedaan omdat hij zich moest verdedigen. Nadat verdachte [persoon 1] had geslagen werd de situatie ernstiger. Verdachte viel tegen de auto op de grond en werd nagetrapt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden bewezen dat verdachte de persoon was die [persoon 1] heeft geslagen, nu verdachte dit op de zitting heeft bekend.
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
De verklaringen van verdachte en aangever over de feitelijke toedracht lopen uiteen. Duidelijk is dat deze verklaringen niet beide op waarheid kunnen berusten. De rechtbank gaat daarom uit van de objectieve bewijsmiddelen, te weten de verklaring van getuige [getuige] in het dossier.
Getuige [getuige] hoorde geschreeuw en zag vanuit haar woning een auto op de weg staan. Aan de bestuurderszijde stond een lange man met een geel lichtgevend vest (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]). Aan de andere kant van de auto stonden twee mannen luid tegen elkaar te roepen. Opeens kwam er een man met een grijze broek en een grijs vest (de rechtbank begrijpt: verdachte) aanlopen. Op het trottoir stond een groepje jongen mannen te kijken naar de man met het lichtgevende vest. De man met het lichtgevende vest riep iets naar de man me de grijze broek, maar de man liep door. De twee mannen die achter de auto stonden renden om de auto heen en sprongen boven op de man met de grijze broek. Het werd een groep vechtende mensen. De man met het lichtgevende gele vest ging er tussenin staan en probeerde de man met de grijze broek te ontzetten. De man met de grijze broek werd tussen twee auto’s getrokken. Getuige hoorde een klap alsof de man hard tegen de auto aan werd gegooid.
Gelet op de verklaring van [getuige] is de verklaring van verdachte over de feitelijke toedracht, namelijk dat hij werd aangevallen door [persoon 1], als gevolg waarvan hij zich genoodzaakt voelde zich te verdedigen, naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft verdachte [persoon 1] in zijn gezicht geslagen.
Nu de feitelijke grondslag is onderzocht, moet de rechtbank beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het beroep op noodweer is voldaan. Daarvoor is op grond van artikel 41 lid 1 Sr vereist dat het slaan in het gezicht was geboden door de noodzakelijke verdediging van andermans lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank waardeert het trekken en slaan van [persoon 1] als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval op verdachte. De rechtbank acht de reactie van verdachte, te weten het in het gezicht slaan van [persoon 1], onder deze omstandigheden proportioneel. Ook aan de eis van subsidiariteit is voldaan. Het was voor verdachte niet mogelijk om zich aan de aanval van [persoon 1] te onttrekken.
De rechtbank concludeert dat het beroep op noodweer slaagt.
Vrijspraak mishandeling
Nu de rechtbank van oordeel is dat de verdachte een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer kan doen, kan onder feit 1 niet worden bewezen dat de ten laste gelegde gedraging wederrechtelijk en daarmee mishandelend is, aangezien met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 Sr mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690). Het geslaagde beroep op noodweer ontneemt aan het geweld zijn wederrechtelijk karakter. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van feit 1.
3.3.2.
Vrijspraak van feit 2 – openlijke geweldpleging
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3]. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van feit 2.

4.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 3.595,48 aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. de Bie, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling - Van der Maarel en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2024.