ECLI:NL:RBAMS:2024:6711

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
13-071444-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Risico op schending van grondrechten bij overlevering aan Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen. De officier van justitie had op 1 maart 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1972 en thans verblijvende in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak meerdere keren uitgesteld om vragen over de detentieomstandigheden in Polen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen. Tijdens de zittingen op 18 april, 11 juni, 16 augustus en 18 september 2024 zijn de detentieomstandigheden in Poolse gevangenissen uitgebreid besproken, waarbij de rechtbank zich zorgen maakte over de mogelijke schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, met name door de beperkte persoonlijke ruimte en de taalbarrière die de opgeëiste persoon zou ondervinden. De rechtbank heeft in haar uitspraak opgemerkt dat de Poolse autoriteiten onvoldoende informatie hebben verstrekt over de detentieomstandigheden en dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk niet in staat zal zijn om deel te nemen aan activiteiten vanwege de taalbarrière. Dit zou leiden tot een aanzienlijke beperking van zijn contact met de buitenwereld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de risico's op schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon niet kunnen worden weggenomen. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot overlevering, wat betekent dat de overleveringsprocedure is beëindigd. De rechtbank heeft de geschorste overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon opgeheven, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-071444-24
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 1 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2023 door een rechter bij
the Regional Court in Bydgoszcz, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres 1] ,
thans verblijvende op het adres: [verblijfsplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 18 april 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak van 2 mei 2024 [3]
Het onderzoek ter zitting is heropend onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd ten
einde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank geformuleerde vragen over de detentieomstandigheden over het
remand regimeaan de Poolse autoriteiten voor te leggen.
In de uitspraak heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
Zitting 11 juni 2024
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen hervat in de stand van de vorige zitting in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
Tussenuitspraak 25 juni 2024 [4]
Het onderzoek ter zitting is heropend onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd ten einde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank geformuleerde vragen over de detentieomstandigheden over het
remand regimeaan de Poolse autoriteiten voor te leggen.
In de uitspraak heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
Raadkamer 16 augustus 2024
De rechtbank heeft in het kader van het onderzoek naar de detentieomstandigheden in
remand prisonsin Polen de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding.
Raadkamer 18 september 2024
De rechtbank heeft in het kader van het onderzoek naar de detentieomstandigheden in
remand prisonsin Polen de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding.
Zitting 16 oktober 2024
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen hervat in de stand van de vorige zitting in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door bovengenoemde raadsman.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decision issued by the District Court in Bydgoszcz to impose pre-trial detentionvan 13 september 2022 (met file referentienummer III Kp 330/21).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [5]

4.Het toepasselijke recht

Per 1 oktober 2024 is de Overleveringswet gewijzigd. De wetswijzigingen hebben onmiddellijke werking.

5.Tussenuitspraken van 2 mei 2024 en 25 juni 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraken van 2 mei 2024 en 25 juni 2024. In de tussenuitspraak van 2 mei 2024 heeft de rechtbank al geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten, de terugkeergarantie die is verstrekt in het kader van artikel 6 OLW, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW, het onschuldverweer van de verdediging, en de Poolse rechtstaatproblematiek in het kader van artikel 11 OLW. In de tussenuitspraak van 25 juni 2024 is enkel het onderzoek heropend in het kader van de detentieomstandigheden voor voorlopig gehechten in Polen.
Die overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 9.2 van de tussenuitspraak van 2 mei 2024 [6] en haar overwegingen onder punt 5 van de tussenuitspraak van 25 juni 2024 [7] . Deze overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [8]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
In het kader van dit nadere onderzoek heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 25 juni 2024 de volgende nadere vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten:
De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport en de verstrekte informatie dat de opgeëiste persoon minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking zal hebben. Kan (tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring in Goleniów? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
Indien de opgeëiste persoon ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel kunnen verblijven?
Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij meer dan één keer per maand bezoek wil hebben of gebruik wil maken van de telefoon, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
Bij brief van 10 oktober 2024 heeft het Openbaar Ministerie van het district Bydgoszcz deze vragen als volgt beantwoord:
“Gezien de vele twijfels die door de Nederlandse autoriteiten zijn geuit en die verband houden met de overlevering van een Nederlands staatsburger, [opgeëiste persoon] , aan de Poolse autoriteiten als gevolg van de uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel, wil ik u mededelen dat het in het onderhavige geval ook mogelijk is om
- de vervolging van deze persoon op basis van artikel 590 lid 1 van het Poolse Wetboek van Strafvordering over te dragen;
- een verzoek tot vervolging in deze zaak in te dienen op grond van artikel 21, lid 1, van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959.
Het strafbare feit in kwestie werd door een buitenlander slechts gedeeltelijk gepleegd op het grondgebied van de Republiek Polen en voor het overige op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden.
De autoriteit van het Koninkrijk der Nederlanden hoeft alleen een wens kenbaar te maken dat men gebruik wil maken van een van bovengenoemde mogelijkheden. Een standpunt per e-mail is voldoende.
In antwoord op de brief van 8.10.2024 deel ik u het volgende mede:
A. De aanvankelijke verblijfplaats van de voorarrestant na zijn overbrenging naar Polen is afhankelijk van het vervoermiddel waarmee hij vanuit het Koninkrijk der Nederlanden wordt vervoerd. In het geval van luchtvervoer waarbij de verdachte op de luchthaven Warschau Okęcie aan Poolse zijde wordt overgedragen, zal hij worden vastgehouden in een detentiecentrum op het grondgebied van Warschau en vervolgens - binnen een week - worden overgebracht overeenkomstig de districtindeling van detentie naar het Detentiecentrum in Bydgoszcz, met lokale jurisdictie voor het Openbaar Ministerie van het district Bydgoszcz.
B. Tijdelijke gedetineerden hebben toegang tot culturele, educatieve en sportieve activiteiten die worden georganiseerd in gemeenschappelijke ruimten en sportvelden. In de detentieruimten worden onder meer virtuele e-sportlessen met spelconsoles, kunstlessen, muzieklessen en deelname aan historische en andere tentoonstellingen georganiseerd. In het geval van verdachte [opgeëiste persoon] zal de taalbarriere zeker een groot obstakel vormen, aangezien er in het detentiecentrum van Bydgoszcz geen mogelijkheid is om lessen in een andere taal dan het Pools te geven. Gezien het bovenstaande is het moeilijk om de duur van het verblijf van [opgeëiste persoon] buiten de cel te bepalen.
C. De oppervlakte in een wooncel, per gedetineerde, is niet minder dan 3 vierkante meter, hetgeen ook geldt voor [opgeëiste persoon] . Als de cel volledig bezet is, is er geen mogelijkheid om de oppervlakte per gedetineerde te vergroten
D. Gezien het feit dat [opgeëiste persoon] geen Pools spreekt, is de duur van zijn verblijf buiten zijn cel, wandelingen uitgezonderd, moeilijk vast te stellen, omdat dit afhankelijk is van zijn bereidheid om deel te nemen aan de voor die dag geplande activiteiten en van het feit dat hij dit uiterlijk de dag voor de geplande activiteiten aan de huismeester heeft gemeld.
E. Wat het voeren van telefoongesprekken betreft, wordt de toestemming om contact op te nemen met bijvoorbeeld een raadsman in de fase voor het proces gegeven bij een enkele beslissing die geldig is voor de duur van de procedure voor het proces. Zodra de tenlastelegging naar het Hof is gezonden, moet de gedetineerde in voorlopige hechtenis - als gevolg van een wijziging in de beschikkende autoriteit - het verzoek om telefonisch contact opnieuw indienen en zodra het Hof zijn beslissing heeft gegeven, is deze geldig voor de resterende duur van de voorlopige hechtenis. In het geval van een verzoek om toestemming voor telefonisch contact met een andere persoon dan de raadsman - bijvoorbeeld de naaste familieleden - moet de voorlopig aangehouden persoon aantonen dat er een bijzonder gerechtvaardigd geval is voor het verlenen van deze toestemming, met name wanneer rechtstreeks contact onmogelijk of bijzonder moeilijk is, of wanneer dit het gevolg is van een noodsituatie in het leven, en dat het gaat om de mogelijkheid om meerdere gesprekken te voeren. Ook in dat geval is de beslissing om toestemming te verlenen een eenmalige beslissing die betrekking heeft op de fase voorafgaand aan het proces, en in het geval van een tenlastelegging voor de rechtbank moet een dergelijk verzoek ook worden hernieuwd. Wat betreft verzoeken om bezoek van familieleden of de verdediging, moet elk bezoek echter worden voorafgegaan door een verzoek. Het is niet mogelijk om toestemming te geven voor meerdere bezoeken. Een toestemming voor visitatie die is afgegeven aan een raadsman van de verdediging mag binnen een maand na afgifte worden gebruikt, terwijl een toestemming voor visitatie die is afgegeven aan een nabestaande binnen 14 dagen na afgifte mag worden gebruikt. Na het verstrijken van deze termijn is het gebruik van de afgegeven toestemming niet meer toegestaan. Bezoekverzoeken van verzoekers - met uitzondering van de voorlopige hechtenis - kunnen per e­mail worden gedaan. Een voorlopig gedetineerde client alle verzoeken in via de administratie van het detentiecentrum. Uit de praktijk blijkt dat dergelijke verzoeken de officier van justitie ontvangt 5-7 dagen na indiening bij de administratie van de penitentiaire inrichting.
Binnen 3 dagen na ontvangst van het verzoek door de officier van justitie wordt het onderzocht en doorgestuurd naar de penitentiaire inrichting, waar het binnen 5 dagen na verzending naar de inrichting voor voorlopige hechtenis aan de verzoeker wordt overhandigd. Vanaf de indiening van het verzoekschrift door de voorlopig gedetineerde tot de betekening van de beslissing aan hem of haar is het gebruikelijk om ongeveer 14 dagen te nemen, wat te wijten is aan zowel de postcirculatie in de penitentiaire inrichting als in het kantoor van de officier van justitie. In het geval van [opgeëiste persoon] zal deze tijd worden verlengd met ongeveer 7-10 dagen als gevolg van de noodzaak van vertaling van zijn aanvraag in het Pools door een beedigd vertaler en de terugvertaling van de beslissing van de autoriteit. Tegelijkertijd wil ik opmerken dat het niet mogelijk is om bezoeken af te leggen via Skype in het geval van voorlopig gedetineerde personen. Bezoek vindt rechtstreeks plaats, in het geval van de naaste familieleden - op afspraak in het detentiecentrum, en in het geval van de advocaten van de verdediging is de afspraak niet nodig.”
Standpunt van de verdediging
In een andere overleveringszaak die wordt gezien als de voorloper in het kader van de detentieomstandigheden in Poolse
remand prisonsheeft de rechtbank recentelijk het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard. De verdediging stelt zich op het standpunt dat dat in deze zaak ook dient te gebeuren. Er is nog altijd sprake van een reëel gevaar op mensenrechtenschending.
Het CPT-rapport van 2022 over de Poolse detentieomstandigheden belicht met name de zorgen over het contact met de advocaat, het 23 uur per dag op cel doorbrengen en het beperkte contact met de buitenwereld. Hier heeft de rechtbank vragen over gesteld aan de Poolse autoriteiten.
In de aanvullende informatie van 10 oktober 2024 in onderhavige zaak wordt vermeld dat de gedetineerden in een meerpersoonscel over niet minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte zullen beschikken, terwijl de rechtbank uitgaat van een ondergrens van 4 m2 in meerpersoonscellen. Als dan een bed in een cel van 3 m2 staat, blijft daar 1 m2 ruimte over. De Poolse autoriteiten kunnen kennelijk niet meer toezeggen.
De Poolse autoriteiten geven ook aan dat het lastig is om de hoeveelheid uren dat de opgeëiste persoon buiten de cel zou kunnen verblijven aan te geven, dat deelname aan activiteiten niet gegarandeerd kan worden en dat de toestemmingsprocedure voor telefonisch contact met naasten meerdere weken duurt. Ook wordt gesproken over de vertalingen die nodig zouden zijn voor de verzoeken van de opgeëiste persoon en wordt niet vermeld wie verantwoordelijk zou zijn voor die kosten. Ook het uitvoeren van familiebezoek zal buitengewoon ingewikkeld zijn, gezien de afstand tussen de detentie-instelling in Bydgoszcz en de naasten van de opgeëiste persoon in Nederland. De aanvullende informatie vermeldt bovendien dat bezoek via Skype niet mogelijk is.
Er is sprake van te weinig persoonlijke ruimte in de cellen, waarbij het beperkte contact met de buitenwereld en de taalbarrière van de opgeëiste persoon verzwarende omstandigheden vormen. In de aanvullende informatie wordt praktisch gezegd dat de opgeëiste persoon maar op zijn cel dient te verblijven bij gebrek aan andere opties.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de aanvullende informatie van 10 oktober 2024 het individuele gevaar op mensenrechtenschending niet ondervangt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de aanvullende informatie van 10 oktober 2024 niet voldoende is om het individuele gevaar op mensenrechtenschending van de opgeëiste persoon weg te nemen.
Uit de informatie blijkt bijvoorbeeld dat hij minder vrijheden zal genieten dan andere gedetineerden omdat hij geen Pools spreekt. De deelname aan activiteiten wordt hierdoor bemoeilijkt en de procedure om bezoek en telefooncontact aan te vragen wordt verlengd door de benodigde vertalingen van verzoeken. Er wordt vermeld dat de opgeëiste persoon niet minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking zal hebben, maar er wordt niet genoemd of dat inclusief of exclusief sanitair is. Als de sanitaire voorzieningen in die ruimte zijn inbegrepen valt de hoeveelheid ruimte ver onder de ondergrens.
Het openbaar ministerie is bereid onderzoek te doen naar de suggestie van de Poolse autoriteiten om een verzoek tot overname van de strafvervolging. Vanwege het gebrek aan nadere stukken is niet duidelijk of dit een daadwerkelijke mogelijkheid is, maar het is mogelijk om in contact te treden.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de huidige informatie onvoldoende is, dient de behandeling aangehouden te worden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het ligt echter ook in de rede dat de rechtbank oordeelt dat de procedure al lange tijd voortduurt en hier dient op te houden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is door de Poolse autoriteiten in deze aanvullende informatie van 10 oktober 2024 ontoereikend antwoord gegeven op haar vragen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon.
De rechtbank constateert dat weliswaar 3 vierkante meter aan persoonlijke ruimte wordt gegarandeerd per gedetineerde in een meerpersoonscel, maar dat daarbij onduidelijk is gebleven of dit inclusief of exclusief sanitair is. Indien dat aantal inclusief sanitair is, blijft er per saldo minder dan 3 vierkante meter over.
Ook wordt de vraag hoeveel uren de opgeëiste persoon – in de situatie waarin hij zal deelnemen aan alle activiteiten in het Huis van Bewaring – daadwerkelijk buiten zijn cel zal verblijven niet voldoende beantwoord. De Poolse autoriteiten geven hierbij aan dat de taalbarrière van de opgeëiste persoon een probleem vormt voor zijn deelname aan activiteiten, aangezien die allemaal in het Pools worden gegeven. Concreet blijft de vraag hiermee onbeantwoord hoeveel uren de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan verblijven. Het ligt in de lijn der verwachting dat dat aantal uren zeer laag zal zijn gezien het gebrek aan voor de opgeëiste persoon toegankelijke activiteiten.
Daarnaast is gebleken dat de procedure tot het verkrijgen van toestemming voor telefoongesprekken met naaste familieleden vereist dat de opgeëiste persoon aantoont dat er sprake is van een “
bijzonder gerechtvaardigd geval […] voor het verlenen van deze toestemming”. De aanvullende informatie vermeldt dat dergelijke verzoeken vijf tot zeven dagen na het indienen worden ontvangen door de officier van justitie, waar de officier van justitie binnen drie dagen op het verzoek beslist en het besluit binnen vijf dagen aan de gedetineerde wordt medegedeeld. Dit betreft een lange procedure, waarin gedetineerden tussen de elf en vijftien dagen op toestemming moeten wachten voor een telefoongesprek. Hier komen in het concrete geval van de opgeëiste persoon ook nog telkens zeven tot tien dagen bij omdat zijn verzoeken en de uiteindelijke beslissingen vertaald moeten worden. Dit betekent dat de opgeëiste persoon tussen de 18 en 25 dagen zou moeten wachten tot hij een telefoongesprek kan voeren met zijn Nederlandse naasten, wat naar het oordeel van de rechtbank een exorbitant lange periode bedraagt.
Bovendien zal het krijgen van bezoek van naasten van de opgeëiste persoon bijzonder lastig zijn vanwege de afstand tot zijn familie en leven in Nederland, en het gebrek aan mogelijkheden met betrekking tot videobezoeken.
Nu op grond van de verstrekte informatie onduidelijk is hoeveel persoonlijke ruimte de opgeëiste persoon tot zijn beschikking zou hebben in een (meerpersoons)cel en hoeveel tijd de opgeëiste persoon buiten zijn cel kan verblijven, is de rechtbank van oordeel dat het aangenomen algemene gevaar in de concrete situatie van de opgeëiste persoon niet is weggenomen. Bovendien blijkt dat de opgeëiste persoon vanwege de taalbarrière hoogstwaarschijnlijk aan weinig tot geen activiteiten kan deelnemen en dat het indienen van verzoeken tot telefoongesprekken exorbitant lang zou duren vanwege de benodigde vertalingen. Hiermee wordt het contact tussen de opgeëiste persoon en de buitenwereld sterk bemoeilijkt, mede gelet op het feit dat zijn hele leven zich in Nederland bevindt en afspeelt.
Nu door de aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, heeft de rechtbank ruimte om de beslissing over de overlevering aan te houden, in het kader van een mogelijkheid van wijziging van omstandigheden waarbij het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de uitvaardigende justitiële autoriteit nog een dergelijke termijn te bieden. De taalbarrière vormt naar het oordeel van de rechtbank een dermate groot probleem, dat daarvoor geen oplossing gevonden kan worden binnen afzienbare tijd.
Om die reden wordt aan het EAB geen gevolg gegeven, wat inhoudt dat de rechtbank de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [9]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten, wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
HEFT OPde – geschorste – overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Zie onderdeel e) van het EAB.
8.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
9.Zie artikel 28, derde lid, OLW.