ECLI:NL:RBAMS:2024:7135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
13/302609-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de verweren van de verdediging op basis van artikel 12 en artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) niet zijn gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer te laat waren ingediend, waardoor deze buiten beschouwing werden gelaten. Dit leidde tot de conclusie dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking kwam voor gelijkstelling met een Nederlander, wat een belangrijke voorwaarde is voor de weigering van de overlevering.

De behandeling van het EAB vond plaats op 31 oktober 2024, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank benadrukte het belang van tijdige indiening van bewijsstukken en de gevolgen van late indiening voor de rechtsgang.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/302609-23
Datum uitspraak: 14 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 6 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
8 mei 2023 door
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment by the District Court of Grodzisk Mazowieckivan
3 maart 2015 met referentie
II K 757/13, partly modified by the judgment of the Warsaw Regional Courtvan 11 september 2015 met referentie
IX Ka 791/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van
the Warsaw Regional Court.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet van het proces/de uitspraak op de hoogte en er kan niet vastgesteld worden dat dat aan hem te wijten is geweest.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet. De opgeëiste persoon is aanwezig geweest bij het proces dat tot het arrest van 11 september 2015 heeft geleid. Alleen deze procedure ligt ter toetsing aan artikel 12 OLW voor.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] In het onderhavige geval betekent dat dat enkel de procedure die heeft geleid tot het arrest van
11 september 2015 met kenmerk
IX Ka 791/15aan artikel 12 OLW getoetst hoeft te worden. Uit de aanvullende informatie van 15 oktober 2024 volgt dat de opgeëiste persoon bij deze procedure in persoon aanwezig is geweest. De weigeringsgrond als bedoeld in
artikel 12 OLW doet zich derhalve niet voor. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon op dit punt maakt deze conclusie niet anders.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
verduistering

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Inleiding
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Hij heeft hiertoe één dag voorafgaand aan de zitting, op
30 oktober 2024 in verschillende e-mails meerdere stukken aangeleverd. De zaak moet worden aangehouden om een IND-bevraging te doen, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de door de raadsman aangeleverde stukken buiten beschouwing gelaten moeten worden, gelet op het veel te late tijdstip van indienen daarvan. Het subsidiaire standpunt van de officier van justitie luidt dat de opgeëiste persoon op basis van de aangeleverde stukken niet voor gelijkstelling in aanmerking komt.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 6a, negende lid, OLW bepaalt dat bewijstukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank moeten worden overgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam wordt een termijn van uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting aangeleverd redelijk geacht. [5] Indiening van de stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling ná de tiende dag voorafgaande aan de zitting kan ertoe leiden dat de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laat. De voornoemde termijn van tien dagen is op 17 september 2024 ook expliciet per e-mail door het Internationaal Rechtshulpcentrum aan de raadsman kenbaar gemaakt. [6] De rechtbank zal de op 30 oktober 2024 overgelegde stukken daarom buiten beschouwing laten. De stukken zijn pas één dag voor de zitting aangeleverd, zonder index en/of uitleg hoe hieruit rechtmatig verblijf kan worden afgeleid. Dit maakt niet alleen dat het lastig is voor zowel de rechtbank als de officier van justitie om van die stukken nog gedegen kennis te nemen, het maakt ook dat het eventuele honoreren van het verweer met zich mee zou brengen dat de behandeling aangehouden moet worden voor het opvragen van een IND-advies. Een dergelijke aanhouding gaat ten koste van kostbare zittingscapaciteit en levert dikwijls problemen op met de termijn waarbinnen de rechtbank geacht wordt een beslissing te nemen op het overleveringsverzoek.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de aangeleverde stukken op het eerste gezicht zonder een nadere onderbouwing niet tot gelijkstelling hadden kunnen leiden. Het inkomen van de echtgenote van de opgeëiste persoon in de jaren 2022 en 2023 is op basis van de (recente) aangifte inkomstenbelasting waarnaar wordt verwezen niet objectief vast te stellen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 321 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie onder andere rechtbank Amsterdam 6 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2560 (onder 5).
6.Deze e-mail bevindt zich in het dossier.