ECLI:NL:RBAMS:2024:8742

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13/063402-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van schending van grondrechten in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court of Gorzów Wielkopolski in Polen. De officier van justitie had op 12 maart 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat strekte tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1980. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak in verschillende zittingen voortgezet, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede. Gedurende de procedure zijn er verschillende tussenuitspraken gedaan, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak heeft verlengd en vragen heeft gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden in Polen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen. Ondanks de verzoeken om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten, zijn er geen antwoorden ontvangen die het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon zouden wegnemen. Hierdoor concludeert de rechtbank dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die de overlevering zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de overleveringsprocedure beëindigd. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/063402-22
Datum uitspraak: 14 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 12 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 september 2021 door
the Circuit Court of Gorzów Wielkopolski, Criminal Division Two(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 23 mei 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 23 mei 2024, in aanwezigheid van mr. mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd [2] en de gevangenhouding met gelijktijdige schorsing tot aan de uitspraak bevolen.
De tussenuitspraak van 6 juni 2024
De rechtbank heeft op 6 juni tussenuitspraak gewezen. Daarin is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit een garantie als bedoeld in artikel 6 OLW op te vragen en de onder 7.2 van die tussenuitspraak genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt – verlengd onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 18 juni 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 18 juni 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om de antwoorden op de vragen die waren gesteld in het kader van artikel 11 OLW af te wachten. Daarnaast heeft de rechtbank de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW met dertig dagen verlengd en de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW met dezelfde termijn verlengd.
De raadkamers van 2 en 30 augustus 2024
Tijdens de raadkamerzittingen op 2 en 30 augustus 2024 is de beslistermijn telkens verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW en is de gevangenhouding telkens met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 2 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 2 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid onder b, OLW met dertig dagen verlengd en heeft de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid , OLW met dezelfde termijn verlengd.
De tussenuitspraak van 16 oktober 2024
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst en op grond van artikel 11, tweede lid, OLW een niet meer te verlengen redelijke termijn van 30 dagen gesteld om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen alsnog nadere informatie te verstrekken die het vastgestelde individuele gevaar wegneemt.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken van 6 juni 2024 en 16 oktober 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraken van 6 juni 2024 [3] en 16 oktober 2024. [4] In de tussenuitspraak van 6 juni 2024 heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW en de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander al beoordeeld. In de tussenuitspraak van 16 oktober 2024 heeft de rechtbank de door de
Circuit Public Prosecutorbij brief van 10 juni 2024 gegeven terugkeergarantie als voldoende beoordeeld. Deze overwegingen en beoordelingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Polen

De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [5]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. De mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [6]
Hierom heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 6 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon het onderzoek heropend en geschorst om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden in
remand regimesaan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het Huis van Bewaring?
Zo ja, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, daaraan voorafgaand altijd toestemming zal moeten vragen?
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
Hoeveel vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) heeft de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel?
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 16 oktober 2024 vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggennomen, omdat er geen antwoorden waren ontvangen op de vragen die in de tussenuitspraak van 6 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon waren gesteld. De rechtbank is er daarom van uitgegaan dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestond als de overlevering zou worden toegestaan. De rechtbank heeft daarop op grond van artikel 11, tweede lid, OLW de beslissing over de overlevering aangehouden en een niet meer te verlengen redelijke termijn van 30 dagen gesteld om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen alsnog nadere informatie te verstrekken die het vastgestelde individuele gevaar wegneemt.
De rechtbank stelt vast dat er gedurende de voornoemde laatste redelijke termijn van 30 dagen geen antwoorden zijn ontvangen op de vragen die in de tussenuitspraak van 6 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon zijn gesteld.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon alsnog is uitgesloten.
Om die reden wordt aan het EAB geen gevolg gegeven, wat inhoudt dat de rechtbank de officier van justitie daarom niet ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [7]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten, wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 11 en 13 OLW.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Aangeboden ter publicatie.
5.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
6.Artikel 11, tweede lid, OLW.
7.Zie artikel 28, derde lid, OLW.