ECLI:NL:RBAMS:2025:1001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
13-363519-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met detentiegarantie

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Ploiești Court of Law op 5 november 2024, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de procedure in twee zittingen behandeld, waarbij de eerste zitting op 14 januari 2025 plaatsvond. Tijdens deze zitting was de opgeëiste persoon aanwezig, maar de behandeling werd aangehouden vanwege de afwezigheid van een tolk. Op de tweede zitting op 30 januari 2025 was de opgeëiste persoon opnieuw aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft geschonden, ondanks dat hij niet in persoon aanwezig was bij de eerdere rechtszittingen in Roemenië. De rechtbank heeft de detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/363519-24
Datum uitspraak: 13 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 20 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 november 2024 door
Ploiești Court of Law, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Detentiecentrum [plaats 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 14 januari 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 14 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen, evenals zijn raadsman, Mr. H.G. Koopman, advocaat in Amsterdam. Wegens de afwezigheid van de tolk in de Roemeense taal is het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd aangehouden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 30 januari 2025
De behandeling van het EAB is opnieuw aangevangen op de zitting van 30 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
Ploiești Court of Lawvan 20 februari 2024 [3] met kenmerk
no. 308,
partially annulled and retried on the meritsbij arrest van de
Ploiești Court of Appealvan 12 september 2024 met kenmerk
no. 902.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Daarvan zal de reeds in detentie doorgebrachte tijd van 16 mei 2023 15.10 uur tot 17 mei 2023 15.10 uur worden afgetrokken. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen. De opgeëiste persoon betwist dat hij - via zijn moeder - hoger beroep heeft ingesteld. Hij was niet op de hoogte van de procedure in hoger beroep. Hij is eerder in Nederland aangehouden op basis van een EAB dat strekte tot vervolging voor dezelfde strafbare feiten als waarvoor nu overlevering wordt gevraagd. Hij heeft toen aangegeven dat er al een verstekvonnis (in eerste aanleg) was gewezen en heeft (op 25 september 2024) een advocaat in Roemenië ingeschakeld om verzet in te stellen. Nu blijkt dat er al een vonnis in hoger beroep is gewezen. De overlevering moet dan ook worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de procedure in hoger beroep getoetst moet worden aan artikel 12 OLW. Weliswaar is geen sprake van één van de situaties als bedoeld in artikel 12 OLW, maar gezien de aanvullende informatie kan worden afgezien van weigering. De opgeëiste persoon heeft meerdere keren een adresinstructie ontvangen en de oproepen voor de zittingen in hoger beroep zijn gezonden naar het door hem opgegeven adres in Roemenië. Hij heeft nagelaten zijn adreswijziging door te geven. Volgens de aanvullende informatie wist de opgeëiste persoon dat de adresinstructie ook gold voor de procedure in hoger beroep.
Oordeel van de rechtbank
Arrest van dePloiești Court of Appealvan 12 september 2024 met kenmerkno. 902
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5]
De rechtbank zal derhalve de procedure in hoger beroep die heeft geleid tot het arrest van de
Ploiești Court of Appealvan 12 september 2024 aan artikel 12 OLW toetsen.
Op basis van de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 en 30 december 2024 en 8 januari 2025 stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 30 december 2024 volgt dat de opgeëiste persoon op 16 mei 2023 en 29 juni 2023 als verdachte is gehoord en op 17 mei 2023 en 5 juli 2023 als
defendantis gehoord en daarbij steeds zijn woonadres in [plaats 2] heeft opgegeven als correspondentieadres voor processtukken. De opgeëiste persoon is bij deze verhoren gewezen op de verplichting om adreswijzigingen schriftelijk door te geven en op de gevolgen van het niet-naleven van deze verplichting. De opgeëiste persoon heeft getekend voor kennisneming van deze verplichting. Deze verplichting gold “
throughout the criminal proceedings, which also include the appeal procedure” en dus eveneens voor een eventuele procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon kon en moest daarvan op de hoogte zijn nu hij de adresinstructie heeft getekend.
Uit de aanvullende informatie van 30 december 2024 volgt dat de oproepen voor de zittingen in hoger beroep zijn verzonden naar het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. De opgeëiste persoon heeft op de zitting verklaard dat hij in januari 2024 naar Nederland is verhuisd zonder een adreswijziging door te geven aan de Roemeense autoriteiten. Ook heeft hij verklaard dat hij nog steeds op dit adres in [plaats 2] staat ingeschreven en dat zijn moeder en broer daar nog wonen.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Vonnis vanthe Târgovişte Court of Lawvan 7 juni 2021 met kenmerkno. 239
Uit de aanvullende informatie van 11 december 2024 volgt dat een deel van de vrijheidsstraf aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd bij het vonnis van
the Târgovişte Court of Lawvan 7 juni 2021 met kenmerk
no. 239. Bij beslissing van de
Ploieşti Court of Lawvan 20 februari 2024, bevestigd bij voormeld arrest van de
Ploiești Court of Appealvan 12 september 2024 is – voor wat het vonnis van 7 juni 2021 betreft – enkel de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen (vanwege de nieuwe
triggerendefeiten waarvoor de opgeëiste persoon bij diezelfde uitspraken is veroordeeld). De rechtbank moet daarom ook de veroordeling van 7 juni 2021 waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 8 januari 2025 volgt dat de opgeëiste persoon, met zijn advocaat, via videoverbinding aanwezig is geweest bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de zittingen van 12 maart, 13 april en 27 april 2021 die tot het vonnis hebben geleid. De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan deels is voldaan.
De feiten 1 en 3 leveren naar Nederlands recht telkens op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Feit 2 (het ter beschikking stellen van een auto aan een minderjarige zonder rijbewijs) is naar Nederlands recht niet strafbaar. De rechtbank is dan ook bevoegd de overlevering voor feit 2 op grond van artikel 7 OLW te weigeren. De rechtbank ziet in deze zaak echter aanleiding om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond. Daarbij is redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is immers begaan in Roemenië door de opgeëiste persoon die destijds in Roemenië woonachtig was.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Roemenië

De rechtbank overweegt dat vanwege de Roemeense detentieomstandigheden voor gedetineerden in Roemenië sprake is van een algemeen gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [6]
Bij brief van 13 december 2024 is door
the Director General of the National Administration of Penitentiaries(Roemenië) ten behoeve van de opgeëiste persoon een detentiegarantie verstrekt waarin het volgende is opgenomen:
“Considering your notice formulated in the file no. 18472/281/2023 (..) regarding the request from the Dutch authorities with regard to the conditions of detention that the named[opgeëiste persoon](born on [geboortedag] 1997, residing in [plaats 3] , sentenced to 5 years and 3 months imprisonment) will benefit from, in the event of his surrender to the Romanian authorities, we inform you of the following:
In the event that the person deprived of liberty is surrendered to the Romanian authorities on the Bucharest Henri Coandă Airport,he will be initially detained in Bucharest-Rahova Penitentiaryfor the quarantine period of 21 days, in a room that will provide him with a minimum space of 3 square meters.
(…)
Every person deprived of their liberty who is under quarantine and observation is guaranteed the right to a daily walk for 2 hours.In addition, each prisoner is provided with a range of activities to choose from, thus creating the possibility to spend a much longer period outside the confinement room, if they choose to participate.
(…)
Given the amount of the sentence, he will most likely serve his custodial sentence initially inclosed regime. Also, he will most probably serve his sentence inMărgineni Penitentiaryto begin with.
(…)
Prisoners in the closed regime who for various reasons are not used for work (..) carry out walking and (…) activities for a minimum of 4 hours a day. (…)
The persons deprived of their liberty that are assigned to serve the sentence in aclosed regimewithin Mărgineni Penitentiary, carry out daily walking activitiesfor 2 hours. (…)
The named [opgeëiste persoon] will benefit from a minimum individual space of 3 sqm, throughout the execution of the sentence, (…) not including the space for the sanitary group, the number of prisoners being configured in relation to the area of the room.”
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie [7] uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken van penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. Uit de hierboven vermelde informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste instantie in de
Bucharest-Rahova Penitentiaryzal worden geplaatst en daarna naar alle waarschijnlijkheid in het
closed regimein
Mărgineni Penitentiary.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [8] De rechtbank is, gelet op deze individuele detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door de garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7, 11 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Ploiești Court of Law(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.In het EAB is vermeld dat het vonnis van
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.Zie o.a. Rb. Amsterdam, 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.