ECLI:NL:RBAMS:2025:1165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
13-362804-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak overlevering naar Hongarije

Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 januari 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. E.M. Steller. De officier van justitie, mr. G.M. Kolman, heeft de rechtbank verzocht om de zaak aan te houden in afwachting van antwoorden op vragen over de detentieomstandigheden in Hongarije, specifiek in de penitentiaire inrichting in Tiszalök. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in deze detentie-instelling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen en het onderzoek heropend om aanvullende informatie van de Hongaarse autoriteiten te verkrijgen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de specifieke omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon na overlevering zal worden gedetineerd. De zaak is geschorst tot een nader te bepalen zittingsdatum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-362804-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 29 januari 2024
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 21 november 2024 (zoals gecorrigeerd op 17 december 2024) van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2024 door
Eger District Court, Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] (Hongarije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in DC Rotterdam,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 januari 2025, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gevolmachtigd raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol.
De raadsman heeft zich – met uitzondering van het hierna te bespreken verweer ten aanzien van de Hongaarse detentieomstandigheden - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een nationaal arrestatiebevel, te weten een Domestic
National arrest warrant, afgegeven door
the Eger Police Department to which the Eger District Prosecution Office affixed prosecutorial approval clause on 29 July 2020, met kenmerk No. 10010/1238/2018.bü.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 7 januari 2025 [4] geoordeeld dat, vanwege de algemene detentieomstandigheden in de detentie-instelling in Tiszalök in Hongarije, een
een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [5]
Naar aanleiding van voornoemde tussenuitspraak heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum op 13 januari 2025 de volgende vragen aan de uitvaardige justitiële autoriteit voorgelegd:

1. In case the surrender is authorized, in which prison will [opgeëiste persoon] most likely be placed after

surrender?

2. Can it be guaranteed that [opgeëiste persoon] will not be placed in the Tiszalök prison?

Er is echter nog geen reactie ontvangen van de Hongaarse autoriteiten.
Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd
(de rechtbank begrijpt: dat aan de overlevering geen gevolg moet worden gegeven).De raadsman heeft aangevoerd dat het algemene gevaar zich niet beperkt tot de detentie-instelling in Tiszalök. Gelet op de structurele problemen binnen het gevangeniswezen bestaat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar voor schending van grondrechten in detentie in Hongarije in zijn geheel. De raadsman wijst op de bevindingen in het rapport van
the Comittee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading treatment or Punishment(hierna: CPT) van 3 december 2024. Het CPT heeft haar zorgen geuit over personeelstekort, overbevolking, gebrekkige toegang tot voedsel en schoon drinkwater en het isolatie-beleid. Daarnaast is het onvoldoende duidelijk hoeveel uur per dag gedetineerden daadwerkelijk buiten cel kunnen verblijven. Ook bestaan er zorgen over de toegang tot een advocaat in het voorlopige hechtenis-regime en kan het verblijf in een politiecel oplopen tot 60 dagen. De reactie van de Hongaarse overheid op het CPT-rapport neemt de zorgen van het CPT niet weg.
Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon, waaronder de beschikbare leefruimte (exclusief sanitair), het dagprogramma en het contact met de buitenwereld. Tevens heeft de raadsman verzocht om aan de Hongaarse autoriteiten te vragen of gegarandeerd kan worden dat er kosteloos drie maaltijden per dag aan de opgeëiste persoon worden aangeboden, dat hij niet zonder gegronde reden in isolatie zal worden geplaatst, niet langer dan 72 uur in een politiecel zal verblijven en toegang heeft tot een advocaat voorafgaand aan het eerste verhoor.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de antwoorden op vragen die zijn gesteld naar aanleiding van de vaststelling van een algemeen gevaar voor de detentie-instelling in Tiszalök. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overige detentieomstandigheden in Hongarije niet aan overlevering in de weg staan, aangezien de rechtbank alleen een algemeen gevaar heeft aangenomen ten aanzien van de detentie-instelling in Tiszalök in de uitspraak van 7 januari 2025. Uit het recente CPT-rapport blijkt dat in Hongaarse detentie-instellingen gemiddeld sprake is van een bezettingsgraad van 109%. Dit baart geen grote zorgen. De materiële omstandigheden zijn ook in orde: gedetineerden hebben meer dan 4 m2 persoonlijke ruimte tot hun beschikking en de omstandigheden zijn hygiënisch. Bovendien hebben de Hongaarse autoriteiten sinds 2018 maatregelen genomen, waardoor het aantal detentieplekken wordt vergroot. Hoewel meerdere geweldsincidenten benoemd worden in het CPT-rapport is dat geweld niet van dien aard dat het structureel te noemen is; er wordt bovendien tegen opgetreden. Deze omstandigheden, in samenhang gezien, zijn onvoldoende om een algemeen gevaar aan te nemen dan wel aanvullende vragen te stellen met betrekking tot andere instellingen dan die in Tiszalök.
Oordeel van de rechtbank
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van haar eerdere lijn, te weten: dat niet kan worden geoordeeld dat ten aanzien het gehele gevangeniswezen in Hongarije een reëel gevaar bestaat dat personen die in die detentie-instelling zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, ook niet ten aanzien van personen die in het voorlopige hechtenis regime terechtkomen.
De rechtbank verwijst in dit verband in de eerste plaats naar haar uitspraak van 7 januari 2025 waarin het CPT-rapport van 3 december 2024 is beoordeeld met als uitkomst dat slechts sprake is van een onveilige situatie in de penitentiaire inrichting in Tiszalök, gelet op de
ill-treatmentvan gedetineerden door het gevangenispersoneel en het geweld tussen gedetineerden onderling. Het CPT-rapport en de reactie van de Hongaarse regering bevatten aldus onvoldoende gegevens om tot dat oordeel te komen ten aanzien van andere Hongaarse detentie-instellingen.
Daarnaast beschikt de rechtbank niet over nieuwe objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Hongarije om tot de conclusie te kunnen komen dat ter zake van de door de raadsman geuite zorgen een reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling moet worden aangenomen voor andere instellingen dan die in Tiszalök. Voor de gevangenis in Tiszalök is dit algemeen gevaar dus al vastgesteld.
De vaststelling dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting in Tiszalök in Hongarije een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, kan evenwel op zichzelf niet leiden tot de weigering om een EAB ten uitvoer te leggen. De uitvoerende justitiële autoriteit dient vervolgens concreet en nauwkeurig te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank is daarom verplicht om na te gaan of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Hongarije een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan het vastgestelde
algemenereële gevaar in de gevangenis in Tiszalök. Daartoe dient de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit dringend te verzoeken om alle noodzakelijke aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in Hongarije zal worden gedetineerd. [6]
Op 13 januari 2025 heeft het IRC reeds een tweetal vragen gesteld. De rechtbank zal het onderzoek in deze zaak daarom heropenen en schorsen om het antwoord op die vragen af te wachten, alsmede aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende aanvullende vraag voor te leggen:
Indien de opgeëiste persoon wel in de penitentiaire inrichting in Tiszalök zal worden gedetineerd:
Kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan geweld van personeel tegen gedetineerden (
ill treatment), noch aan het geweld tussen gedetineerden onderling? Zo ja, op welke wijze kan dit worden gewaarborgd voor de opgeëiste persoon?
Op basis van artikel 22, vijfde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij
uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 30 dagen, onder
gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde
lid, OLW.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum
en -tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5 geformuleerde vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenneming met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de behandeling van het EAB opnieuw op zitting moet worden gepland
uiterlijk 14 dagen voor 12 maart 2025.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en
tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb Amsterdam 7 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:232.
5.Rb Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3306, Rb Amsterdam 14 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2234 en Rb Amsterdam 31 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3097.
6.HvJ EU, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, (