ECLI:NL:RBAMS:2025:1244

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13/393422-24 (zaak A), 13/009478-25 (zaak B) en TUL13/174698-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor openlijke geweldpleging en bezit van verdovende middelen in Amsterdam

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 20-jarige man veroordeeld tot 7 maanden gevangenisstraf voor zijn betrokkenheid bij openlijke geweldpleging op 11 november 2024 op en rond Plein ’40-’45 in Amsterdam Nieuw-West. De man was betrokken bij een groep jongeren die zich schuldig maakte aan geweld tegen personen en goederen, waaronder een politieagent, een buschauffeur en een tramconducteur. Tijdens de rellen werden er vuurpijlen afgeschoten en werden voertuigen bekogeld met stenen en houten balken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld door actief deel te nemen aan de rellen en geweldshandelingen te verrichten. Daarnaast werd hij ook veroordeeld voor het bezit van verdovende middelen, waaronder cocaïne, heroïne en hasjiesj, die op 9 januari 2025 bij hem zijn aangetroffen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de maatschappelijke onrust die door de rellen is veroorzaakt. De verdachte had eerder al een strafblad voor soortgelijke feiten, wat meegewogen werd in de strafoplegging. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 7 maanden, zonder voorwaardelijk strafdeel, en legde bijzondere voorwaarden op voor behandeling en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/393422-24 (zaak A) en 13/009478-25 (zaak B)
Parketnummer vordering tul: 13/174698-23
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2004,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. R. Leuven en mr. J.I.P. Hofstee (hierna: de officieren van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Sietsma, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Zaak A
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 november 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen, te weten een persoon (aangifte onder nummer [aangever] ), een politieagent (T-1351), een chauffeur en inzittenden van een bus (R-net), een bestuurder en conducteur van een tram (GVB), en tegen goederen, te weten een restaurant ( [restaurant] ), een bus (R-net), een tram (GVB) en een bestelwagen.
Zaak B
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich, samen met iemand anders, op 9 januari 2025 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 8 gram heroïne en 10 gram cocaïne;
2. het opzettelijk verkopen, afleveren verstrekken, vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 74 gram hasjiesj.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Het geweld is gepleegd door een groep waar verdachte onderdeel van was. Daarnaast heeft verdachte een bijdrage van voldoende gewicht aan het geweld geleverd door meermalen met een houten balk tegen een bestelbus te slaan, een persoon te trappen, stenen en een balk tegen een bus te gooien en een balk richting een tram te gooien.
Zaak B
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, cocaïne en hasjiesj.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat verdachte in vereniging geweld heeft uitgeoefend tegen een politieagent, een chauffeur en inzittenden van een R-net bus, een trambestuurder, een tramconducteur, het restaurant [restaurant] , een R-net bus en een tram. Er is geen sprake geweest van één en dezelfde groep, waardoor voornoemd geweld niet aan verdachte kan worden toegerekend. Bovendien heeft hij geen opzet gehad op voornoemd geweld.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Openlijke geweldpleging (zaak A)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de openlijke geweldpleging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rellen op Plein ’40-’45 op 11 november 2024
Vast staat dat er van tevoren op social media actief is opgeroepen tot deelname aan een geplande ordeverstoring op 11 november 2024 op Plein ’40-’45. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat na het binnenkomen van signalen van mogelijke ongeregeldheden die op Plein ’40’45 zouden gaan plaatsvinden de wijkagenten van het werkgebied waar het plein onder valt zijn opgeroepen om in dienst te komen. Omstreeks 16:00 uur bevonden de wijkagenten zich met een aantal buurtvaders en straatcoaches op het plein en spraken diverse aanwezige jongeren aan op onder andere het dragen van gezichtsbedekkende kleding. Rond 18:30 uur verzamelden zich meerdere groepjes jongeren op en rond het plein, onder meer bij de daar gevestigde ‘Halal Fried Chicken’ (hierna: HFC). Vrij snel hierna veranderde de situatie en werden er vuurpijlen in de richting van de aanwezige wijkagenten geschoten. Grote groepen voornamelijk jongeren hielden zich op en rond het plein op. Zij renden over het plein van de ene naar de andere kant en veelvuldig kwam zwaar vuurwerk tot ontploffing. De straatcoaches voelden zich niet meer veilig en hebben het plein verlaten: jongeren op het plein hadden hen gezegd dat het voor hun veiligheid beter zou zijn als ze weg zouden gaan, want er zouden rellen komen. De nog aanwezige wijkagenten zagen het aantal jongeren op en rond het plein snel oplopen en de leiding beval de wijkagenten het plein te verlaten.
Vervolgens, tussen circa 19:43 uur en 20:00 uur, vinden de ten laste geweldsincidenten plaats. De sfeer van de rellen en de zichtbaarheid van het groepsgedrag voor de op en rond het plein aanwezige jongeren kan onder meer worden afgeleid uit het volgende.
Op beelden is te zien dat rond 19:45 uur verschillende in het zwart geklede jongens lange houten balken op de openbare weg gooien en leggen en vervolgens direct terug het plein oprennen. De balken zijn eerder die dag gebruikt voor de stellage van marktkramen op het plein. Een geparkeerde bestelbus wordt benaderd door een in het zwart geklede jongen die als een speer een lange paal voor zich houdt en de jongen, met op de achtergrond rennende in het zwart geklede jongens, slaat vervolgens met de paal op de voorruit en de spiegels van de bestelbus. De paal wordt vervolgens op straat gegooid. Rond 19:55 uur vindt op Plein ’40-’45 ter hoogte van de HFC de geweldpleging tegen een man plaats door, in het zwart geklede, jongens. De groep jongeren rent hierna weg, het plein op.
Het doorgaand verkeer op de Slotermeerlaan werd door de op het wegdek geworpen balken gestremd. Een bus van het openbaar vervoer lijn 369 (R-net), die vanwege de balken op de weg tot stilstand is gekomen op de rijbaan van de Slotermeerlaan, wordt rond 19:57 uur door in het zwart geklede jongens vanaf Plein ’40-’45 met (straat)stenen bekogeld en een balk (van circa 4 meter lengte) wordt met kracht in de richting van de bus gegooid. Ondertussen kan ook tram 7 zijn weg door de blokkade niet vervolgen en wordt vervolgens eveneens vanaf Plein ’40-’45 met stenen, balken en vuurwerk bekogeld. Uiteindelijk weet de bestuurder de bus met passagiers over de balken heen weg te rijden.
Uit de door de politie verkregen en ter terechtzitting getoonde beelden van de geweldplegingen heeft de politie kunnen opmaken dat de groep jongeren steeds groter en dan weer kleiner wordt, dezelfde jongeren komen steeds terug in beeld. De rechtbank maakt uit het dossier en de beelden op dat het in vereniging gepleegd geweld van sommigen uit de groep voor de anderen in de groep kenbaar en/of zichtbaar was (‘het leek wel oorlog’, aldus een getuige) en dat de groep jongeren, vrijwel allemaal in donkere jassen of hoodies gekleed en veelal met een capuchon, muts of helm op, in een kennelijke sfeer van ontremming en soms zichtbaar lachend en opgewonden, met elkaar bleven oplopen, wegrennen en weer bij elkaar komen, ondanks de eerder gepleegde en op dat moment gepleegde gewelddadigheden. Zo nu en dan blijft er een enkeling achter terwijl de groep voortbeweegt. Te zien is ook dat verschillende jongeren met hun telefoon schijnbaar opnamen maken van de geweldplegingen.
Openlijke geweldplegingVan openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging in de openbare ruimte, welk geweld voor publiek zichtbaar was of had kunnen zijn. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. De enkele omstandigheid dat de verdachte aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt.
Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar ook van een meer diffuus samenstel van uiteenlopende tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan, samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan bij openlijke geweldpleging verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf nietgewelddadige handelingen. (Zie ECLI:NL:HR:2016:1320)
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het gepleegde geweld tegen personen en goederen op en rondom Plein ’40-’45 en de Slotermeerlaan op 11 november 2024 één geheel van geweldshandelingen is geweest, in vereniging gepleegd door een groep van in de kern steeds dezelfde jongeren. Daarmee is sprake van openlijke geweldpleging. Deze openlijke geweldpleging bestaat uit acht gewelddadige incidenten die elkaar in een tijdsbestek van minder dan 20 minuten hebben opgevolgd, te weten brandstichting bij het restaurant [restaurant] (omstreeks 19:43 uur), vernieling van een bestelwagen (omstreeks19.49 uur), mishandeling van een man (omstreeks 19:55 uur), vernieling van een R-net bus (omstreeks 19:57 uur), vernieling van een tram (omstreeks 19:58 uur) en mishandeling van een motoragent (omstreeks 20:00 uur).
Bijdrage verdachte
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte hieraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte vanaf 19.00 uur aanwezig was op Plein ’40-’45 en daar geweldshandelingen heeft gepleegd. Zo heeft hij meerdere keren met een houten balk tegen een bestelbus geslagen, heeft hij aangever ‘ [aangever] ’ aangevallen door hem proberen te slaan en hem vervolgens een schop te geven, heeft hij een houten balk en stenen richting een R-net bus gegooid en heeft hij een houten balk naar een tram gegooid. Ook heeft verdachte een filmpje gemaakt van geweld tegen de R-net bus door anderen. Hierna heeft verdachte geen geweldshandelingen meer gepleegd, maar is hij wel bij de groep gebleven om te kijken wat er (nog meer) ging gebeuren. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte geleverde bijdrage aan het in groepsverband gepleegde geweld van voldoende gewicht is. Uit voornoemde (gewelds)handelingen volgt dat verdachte opzet heeft gehad op de openlijke geweldpleging zoals deze is ten laste gelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich op 11 november 2024 schuldig heeft gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen personen en goederen op Plein ’40-’45 en de Slotermeerlaan in Amsterdam.
Dat verdachte niet alle ten laste gelegde geweldshandelingen heeft gepleegd, maakt dit oordeel niet anders gelet op het hiervoor beschreven beoordelingskader. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is niet vereist dat iedere dader afzonderlijk in dezelfde mate heeft bijgedragen aan het gebruik van geweld.
3.3.2.
Vervoeren en aanwezig hebben van verdovende middelen (zaak B)
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van 6,37 gram heroïne, 6,59 gram cocaïne en 74 gram hasjiesj, zoals omschreven in rubriek 4. Omdat verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2025 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting;
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2025006206-5 van 9 januari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pag. 69.
3.
Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2025006206-7 van 9 januari 2025, opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 32.
4.
Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2025006206-8 van 9 januari 2025, opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 34.
5.
Een geschrift, te weten een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met nummer PL13002025006206-17 van 15 januari 2025, opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , doorgenummerde pag. 41-43.
6.
Een geschrift, te weten een laboratoriumrapport met zaaknummer 2025.01.20.023 (aanvraag 001) van 20 januari 2025, opgemaakt door ing. M. Visser-van Leeuwen, ongenummerd.
7.
Een geschrift, te weten een laboratoriumrapport met zaaknummer 2025.01.20.023 (aanvraag 003) van 21 januari 2025, opgemaakt door ing. C.M.M. Diever-Heezen, ongenummerd.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
op 11 november 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten op Plein ‘40-’45 en de Slotermeerlaan, in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen personen, te weten:
- een persoon (aangifte onder nummer [aangever] ), en
- een politieagent (T-1351), en
- een chauffeur en inzittenden van een bus (R-net), en
- een bestuurder en conducteur van een tram (GVB), en
tegen goederen, te weten:
- een restaurant ( [restaurant] ), en
- een bus (R-net) en
- een tram (GVB) en
- een bestelwagen,
welk geweld bestond uit
- het zich begeven in en ophouden in en rennen en verplaatsen en meebewegen met een
groep personen op en in de omgeving van Plein ’40-’45, en
- het maken van foto’s en video’s, en
- het afsteken/tot ontploffing brengen van vuurwerk in de directe omgeving van de
zonneluifels en parasols van een restaurant ( [restaurant] ) gelegen aan de Slotermeerlaan
(ZD 10), en
- het gooien van diverse voorwerpen, waaronder houten balken, en het slaan met een houten
balk, tegen een bestelwagen (ZD 05), en
- het slaan en schoppen tegen het lichaam en het slaan tegen het hoofd van een persoon
(aangifte onder nummer [aangever] ) ter hoogte van de Halal Fried Chicken en het gooien
van een voorwerp naar diens hoofd (ZD 03), en
- het gooien van stenen en houten balken tegen een bus van R-net waarin zich een
bestuurder en passagiers bevonden (ZD 07), en
- het gooien van stenen en balken en aangestoken (zwaar) vuurwerk tegen/in een tram van GVB Nederland (waarin zich de bestuurder en de conducteur bevonden) (ZD 02), en
- het slaan tegen de helm van een politieagent (T-1351) (ZD08);
Zaak B
ten aanzien van feit 1:
op 9 januari 2025 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 6,37 gram heroïne, en
- 6,59 gram cocaïne;
ten aanzien van feit 2:
op 9 januari 2025 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, 74 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur met een proeftijd van 2 jaar op te leggen. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Op 11 november 2024 hebben er rellen plaatsgevonden op en rondom Plein ’40-’45. Deze hebben plaatsgevonden slechts drie dagen na de ernstige ongeregeldheden die zich in Amsterdam voordeden na de voetbalwedstrijd Ajax - Maccabi Tel Aviv en die niet alleen in Amsterdam, maar ook nationaal en internationaal een schok hebben teweeggebracht en gevoelens van onrust en angst hebben veroorzaakt. Hiervoor is zeer veel (sociale) mediabelangstelling geweest. De ontstane gespannen sfeer van onrust en onzekerheid was nog niet over toen, op social media, actief werd opgeroepen tot deelname aan ordeverstoring op Plein ’40-’45 op 11 november 2024. Tijdens de daadwerkelijke rellen op die datum heeft vervolgens een grote groep van bijeengekomen jongeren in een kort tijdsbestek veel en redeloos geweld gebruikt. Dit geweld heeft zich zowel gericht tegen goederen als ook tegen personen. Zo is een toevallige voorbijganger, die één van de jongens terecht aansprak op het tijdens de rellen optillen van een dranghek, door een groep van uiteindelijk wel 15 personen en onder het toeziend oog van diverse andere relschoppers, hard in elkaar geslagen en getrapt. Ook toen het slachtoffer op de grond lag, werd er nog steeds tegen hem aan getrapt. Ook hebben willekeurige passagiers en medewerkers van het GVB, die zich in de lijn 369 Rnet bus en de tram van lijn 7 bevonden, de geweldshandelingen moeten ondergaan, nu deze voertuigen met stenen en palen werden bekogeld en de ruiten van de voertuigen braken. Verder is een motoragent, zittend op en de situatie observerend vanaf zijn stilstaande motor, op een laffe manier aangevallen door hem van achteren te besluipen en onverhoeds een klap op zijn achterhoofd te geven, terwijl hij gewoon zijn werk stond te doen. Daarnaast heeft de groep aanzienlijke materiële schade aangericht aan een restaurant, een tram, een Rnet bus en een bestelbus.
De rechtbank acht de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging zeer ernstig en kwalijk. Nu deze plaatsvond slechts enkele dagen na de rellen rond de wedstrijd Ajax – Maccabi Tel Aviv was de maatschappelijke impact van het geweld en het groepsgedrag extra groot. Dergelijke delicten versterken de in de maatschappij bestaande gevoelens van onrust, angst en onveiligheid, zeker nu alle incidenten gepleegd zijn in de openbare ruimte en in het zicht van omstanders. Dat de openlijke geweldpleging veel impact heeft gehad volgt onder meer duidelijk uit verklaringen van de betrokken slachtoffers. Zo heeft de buschauffeur verklaard dat de passagiers in zijn bus schreeuwden en in paniek waren en dat het wel oorlog leek. Twee weken na het incident had hij er nog steeds last van. De trambestuurder en tramconducteur waren niet in staat om zelf een verklaring af te leggen vanwege de impact die de gebeurtenissen op hen hebben gehad. Uit het verzoek tot schadevergoeding van het slachtoffer van de mishandeling volgt dat hij zowel fysiek als psychisch letsel heeft opgelopen en nog steeds nadelige lichamelijke en geestelijke gevolgen van de mishandeling ondervindt. De verklaringen zijn grotendeels anoniem ingediend vanwege de angst voor represailles. De eigenaar van de bestelbus heeft geen aangifte durven doen. Daarnaast heeft de openlijke geweldpleging afbreuk gedaan aan het gezag van de politie op straat, nu een motoragent is geslagen en een video daarvan wijd is verspreid op het internet, met de kennelijke gedachte daarmee weg te kunnen komen.
Verdachte maakte deel uit van de groep jongeren die zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk geweld zoals bewezenverklaard. Hij heeft niet alleen bijgedragen aan een getalsmatige versterking van de groep, maar heeft ook zelf geweldshandelingen gepleegd door een persoon te mishandelen, met stenen en met houten balken te gooien en te slaan. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft door zijn handelswijze geen blijk gegeven de openbare orde en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers te respecteren.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een niet geringe hoeveelheid verdovende middelen, terwijl verdachte op dat moment in een schorsing van de voorlopige hechtenis in zaak A liep. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk. Drugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande (ernstige) vormen van criminaliteit. Het bezit van drugs als waarvan hier sprake dient dan ook te worden bestreden.
Ter terechtzitting van 13 februari 2025 heeft verdachte een grotendeels bekennende verklaring afgelegd waaruit tevens blijkt dat hij achteraf zijn eigen handelen afkeurt. Hiermee neemt verdachte deels verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. De rechtbank houdt hiermee rekening in het voordeel van verdachte.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor het bezit van harddrugs is veroordeeld. De rechtbank houdt hiermee rekening in het nadeel van verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 7 februari 2025. Hierin is gerapporteerd dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling ten aanzien van delictgerelateerd gedrag, nu verdachte in korte tijd meermaals in beeld van justitie is gekomen. Er is sprake van instabiliteit op meerdere leefgebieden. Het recidiverisico wordt geschat op gemiddeld tot hoog. Verdachte vindt het lastig om kritisch naar zijn eigen handelen te kijken en hij heeft eerder een lakse houding laten zien. Desondanks wil de reclassering hem nog een
laatste kansgeven om een andere houding te laten zien, mede doordat de eerder opgelegde gedragsinterventie nog niet van start is gegaan. Inmiddels is de reclassering van mening dat een behandeling wenselijker is. Er wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Strafoplegging
Uitgaande van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) wordt voor openlijke geweldpleging in beginsel een taakstraf opgelegd. De rechtbank acht deze oriëntatiepunten echter niet passend in de context van de grootschalige rellen die zich op en rondom Plein ’40-’45 hebben voorgedaan op 11 november 2024. De ernst van de openlijke geweldpleging en van de gevolgen daarvan, waaronder de materiële schade aan goederen en de aanzienlijke maatschappelijk ophef die de rellen hebben veroorzaakt, zijn daarvoor te groot. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het specifieke aandeel van verdachte in de geweldshandelingen. Zoals hiervoor is beschreven, heeft verdachte een forse en actieve bijdrage geleverd aan het geweld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd. In beginsel acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden passend voor de openlijke geweldpleging zoals deze bewezen is verklaard. Daar komt nog bij dat verdachte, terwijl hij in een schorsing liep, zich ook schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van verdovende middelen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 7 maanden passend en geboden. De rechtbank acht het, net als de reclassering, wenselijk dat verdachte een behandeling zal ondergaan bij De Waag om het gevaar van herhaling in de toekomst te verkleinen. De rechtbank zal echter geen voorwaardelijk strafdeel opleggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde. In een dergelijke behandeling kan echter toch worden voorzien, door aanpassing van de bijzondere voorwaarden die zijn verbonden aan de voorwaardelijke jeugddetentie in de zaak met parketnummer 13/174698-23.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- verdovende middelen (heroïne) (PL1300-2025006206-6604726)
- verdovende middelen (hasjiesj) (PL1300-2025006206-6604724)
- verdovende middelen (cocaïne) (PL1300-2025006206-6604729)
Onttrekking aan het verkeer
De voornoemde inbeslaggenomen en niet teruggegeven verdovende middelen dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
De vordering van de benadeelde partij ‘ [aangever] ’
De benadeelde partij ‘ [aangever] ’ vordert € 2.650,44 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het anoniem indienen van een vordering benadeelde partij moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van die benadeelde partij. Het toestaan van de anonieme vordering zou ervoor zorgen dat de belangen van de verdediging worden geschaad, omdat het onmogelijk wordt gemaakt om de (onderbouwing van de) vordering te controleren. Daarnaast dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard vanwege het ontbreken van een machtiging ten aanzien van de medewerker van slachtofferhulp.
9.1.2.
Het oordeel van de rechtbank
Anonimiteit
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het mogelijk is om anoniem een vordering als benadeelde partij in te dienen.
Sinds 1 oktober 2012 bestaat de mogelijkheid om aangifte onder nummer te doen. Deze mogelijkheid is bedoeld voor het slachtoffer die zijn anonimiteit wenst te bewaren.
Een benadeelde partij kan zich ter zake van zijn of haar vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces door gebruikmaking van een door de Minister van Justitie en Veiligheid vastgesteld formulier (art. 51g, eerste lid, Sr). Onder de rubriek 1A van dat formulier dient de benadeelde partij, als het gaat om een natuurlijk persoon, de volgende persoonsgegevens in te vullen: voornaam, achternaam en geboortedatum. De vraag is of de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering, nu hij hier slechts het nummer heeft ingevuld waaronder hij als aangever anoniem aangifte heeft gedaan. Anders dan door de raadsman betoogd, is de rechtbank van oordeel dat deze wijze van invullen van het schadevergoedingsformulier niet aan de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de weg staat. Wel moet de rechtbank beoordelen of de verdachte, door het anonimiseren van de persoonsgegevens van de benadeelde partij, in het algemeen en ten aanzien van de verschillende specifieke schadeposten in zijn verdediging is geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet zo dat verdachte in het algemeen in zijn verdedigingsrechten is geschaad doordat hij de naam en geboortedatum van de benadeelde partij niet kent. Voor zover dat belang gelegen zou zijn in het controleren of de benadeelde partij dezelfde persoon is als de aangever, biedt het systeem van voeging van een benadeelde partij voldoende waarborgen. Naast het voegingsformulier dat in het dossier komt, moet de benadeelde immers nog een tweede formulier aan de officier van justitie toezenden, waarop alle persoonsgegevens wel staan ingevuld. Nu de volledige persoonsgegevens van de aangever ook bekend zijn bij de officier van justitie, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd dat dit één en dezelfde persoon is. De rechtbank gaat er vanuit dat indien er een discrepantie zou bestaan tussen de gegevens van de benadeelde partij en die van de aangever, de officier van justitie het schadevergoedingsformulier niet in het strafdossier zou voegen.
Bij de beoordeling van de verschillende schadeposten zal de rechtbank weliswaar steeds ervoor moeten waken dat de verdachte door het ontbreken van persoonsgegevens van de benadeelde partij niet in zijn verdediging wordt geschaad, maar leidt de anonimiteit van de benadeelde partij op zichzelf nog niet tot zijn niet-ontvankelijkheid.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de afzonderlijk gevorderde schadeposten voor toewijzing in aanmerking komen.
Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering, maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. De beginselen van goede procesorde brengen met zich mee dat de verdediging moet kunnen controleren of de stukken met betrekking tot een benadeelde partij wel bij die benadeelde partij horen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat ter terechtzitting van 13 februari 2025 noch de benadeelde partij noch een gemachtigde namens de benadeelde partij is verschenen, waardoor de verdediging niet in staat was om vragen over de vordering te stellen.
Materiële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging, dat de gevorderde materiële schadeposten met betrekking tot de bril (€ 762,-), de jas en broek (€ 900,-), de medische kosten 2024 (€ 86,83), het verlies van het eigen risico (€ 350,-) en de verlofdagen (€ 551,61) onvoldoende zijn onderbouwd. Door het ontbreken van persoonsgegevens op de overgelegde stukken kan, zonder nadere toelichting of bewijslevering, niet worden vastgesteld dat de gevorderde materiële schade is ontstaan als gevolg van het in zaak A bewezenverklaarde. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom voornoemde gevorderde materiële schade nietontvankelijk verklaren.
Immateriële schadevergoeding
Voor toewijzing van immateriële schade kan onder meer een grondslag bestaan als de benadeelde partij is aangetast in zijn persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Van deze aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Niet kan worden vastgesteld dat bij de benadeelde partij geestelijk letsel is veroorzaakt door het bewezenverklaarde. Desondanks is de rechtbank in dit geval op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij is immers slachtoffer geworden van een ernstige groepsmishandeling. Nadat de benadeelde partij een jongen corrigerend aansprak op zijn gedrag tijdens de openlijke geweldpleging op Plein ’40-’45 werd de benadeelde partij door zo’n 15 personen uit een groep van 20 à 25 personen aangevallen. De benadeelde partij kreeg daarbij een voorwerp tegen zijn hoofd gegooid. Ook werd hij geslagen en getrapt. Het trappen ging door terwijl de benadeelde partij op de grond lag. Het geweld stopte pas doordat er drie mannen tussen de benadeelde partij en de groep gingen staan. Gelet op het voorgaande is er sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij.
De rechtbank vindt het gevorderde bedrag van € 4.000,- billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 4.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk verklaren.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
9.2.
De vorderingen van de benadeelde partij GVB exploitatie B.V.
De benadeelde partij GVB exploitatie B.V. vordert met betrekking tot de tram € 45.905,38 en met betrekking tot de bus € 13.567,32 aan vergoeding van materiële schade telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, omdat de vorderingen te complex en onduidelijk zijn. Zo is onduidelijk of er niet toch dekking van de verzekeraar voor de brandschade zal zijn, aangezien daar door de verzekeraar nog een definitieve beslissing over moet worden genomen. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Indien de rechtbank de benadeelde partij in haar vorderingen ontvankelijk verklaart, dan moeten de vorderingen worden afgewezen. De vorderingen zijn onvoldoende onderbouwd.
9.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De beide vorderingen zijn uitgebreid met stukken onderbouwd en de gemachtigde van het GVB heeft daar op de zitting nog een heldere toelichting op gegeven. Het had op de weg van de verdediging gelegen om de gevorderde schadeposten gemotiveerd te betwisten. De enkele stelling dat het om een complexe vordering gaat volstaat niet, alleen al omdat de vorderingen deugdelijk met niet al te omvangrijke stukken zijn onderbouwd. De (theoretische) mogelijkheid dat een deel van de schade nog onder de dekking van de brandverzekering zal vallen, staat niet aan toewijzing van de schadevergoeding in de weg. De beide vorderingen, ten bedrage van respectievelijk € 45.905,38 en € 13.567,32, zullen daarom worden toegewezen.
Groepsaansprakelijkheid
In gevallen waarin er in vereniging met één of meer anderen geweld is gepleegd, kan er op grond van artikel 6:166 BW sprake zijn van groepsaansprakelijkheid. De regeling van artikel 6:166 BW voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Het is niet vereist dat een groepslid zelf schade heeft toegebracht. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in de bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat de schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het op deze manier toebrengen van schade de verdachte had moeten weerhouden van zijn gedragingen in groepsverband.
Naar het oordeel van de rechtbank moest verdachte begrijpen dat aan het groepsoptreden het gevaar was verbonden dat de schade aan de tram en de bus zich zou voordoen en dat had voor hem reden moeten zijn om zich van het groepsoptreden te weerhouden. Dit maakt dat verdachte aansprakelijk is voor de schade die door de groep is veroorzaakt.
Geen schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zoals door de benadeelde partij is verzocht en door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren. Daarnaast zal oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, mede gelet op de daaraan te verbinden mogelijkheid van gijzeling, een onevenredig groot nadeel opleveren voor verdachte. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden van het geval, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daarom niet passend.
9.3.
Hoofdelijkheid
Ten aanzien van alle toegewezen vorderingen tot schadevergoeding geldt dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. Dit betekent dat de benadeelde partijen het gehele toegewezen schadebedrag op verdachte kunnen verhalen. Voor zover sprake is van medeschuld bij anderen (in het bijzonder de medeverdachten), dan is het aan verdachte en de overige hoofdelijk aansprakelijke personen om de schade onderling te verdelen op basis van art. 6:102 BW.

10.De beslissing na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 23 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/174698-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 24 oktober 2023 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin in beginsel aanleiding de tenuitvoerlegging van de 2 weken jeugddetentie te bevelen.
Uit het reclasseringsadvies van 7 februari 2025 blijkt echter dat de opgelegde gedragsinterventie nog niet van start heeft kunnen gaan vanwege de wachttijd. Inmiddels zou een behandeling meer op zijn plaats zijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook termen aanwezig de proeftijd met toepassing van artikel 6:6:19, eerste lid onder a Sv met 1 jaar te verlengen. Daarbij wijzigt de rechtbank op grond van artikel 6:6:19, eerste lid onder b Sv de bijzondere voorwaarden in die zin dat de voorwaarde ‘gedragsinterventie cognitieve vaardigheden’ wordt opgeheven en de bijzondere voorwaarden van ambulante behandeling en ambulante begeleiding, zoals door de reclassering in de onderhavige strafzaak geadviseerd, worden toegevoegd in de zaak met parketnummer 13/174698-23.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36, 36c, 36f, 57, 141 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 3, 10, 11, 13a van de Opiumwet.

12.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen;
Zaak B
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- verdovende middelen (heroïne) (PL1300-2025006206-6604726)
- verdovende middelen (hasjiesj) (PL1300-2025006206-6604724)
- verdovende middelen (cocaïne) (PL1300-2025006206-6604729)
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen:
Benadeelde ‘ [aangever] ’
Wijst de vordering van de benadeelde partij ‘ [aangever] ’ toe tot een bedrag van € 4.000,-(vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan ‘ [aangever] ’ voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaaltdat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van benadeelde partij ‘ [aangever] ’, aan de Staat € 4.000,- (vierduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
GVB exploitatie B.V.
Wijst de vordering van de benadeelde partij GVB exploitatie B.V. toe tot een bedrag van € 45.905,38(vijfenveertig duizend negenhonderdvijf euro en achtendertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan GVB exploitatie B.V. voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
GVB exploitatie B.V.
Wijst de vordering van de benadeelde partij GVB exploitatie B.V. toe tot een bedrag van € 13.567,32(dertienduizend vijfhonderdzevenenzestig euro en tweeëndertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan GVB exploitatie B.V. voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
Verlengt in de zaak met parketnummer 13/174698-23 de proeftijd met één jaaren
wijzigt de bijzondere voorwaardenin die zin dat de voorwaarde ‘gedragsinterventie cognitieve vaardigheden’ wordt opgeheven en de volgende bijzondere voorwaarden alsnog worden gesteld:
  • Ambulante behandeling: Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • Ambulante begeleiding: Veroordeelde laat zich begeleiden door Levvel (IFA coach) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zolang als de reclassering nodig vindt. Hierbij wordt aandacht besteed aan zijn sociale netwerk. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de begeleider geeft.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2025.