ECLI:NL:RBAMS:2025:1259

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13-324608-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, die wordt verdacht van verschillende strafbare feiten volgens de Poolse wetgeving. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB aangehouden om aanvullende informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in Polen, met name over de mogelijkheid van de opgeëiste persoon om zijn straf in Nederland uit te zitten indien hij wordt overgeleverd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar heeft ook geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van zijn langdurig verblijf in Nederland. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentiegaranties voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft daarbij ook aandacht besteed aan de detentieomstandigheden en de rechten van de opgeëiste persoon tijdens zijn mogelijke detentie in Polen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/324608-23
Datum uitspraak: 13 februari 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering 5 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 oktober 2023 door
the District Court in Koszalin II Criminal Department,Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] ,
feitelijk verblijfsadres: [feitelijk verblijfsadres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.W.J. Houben, advocaat in Heerlen en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel, te weten een
lawful court’s decision about detentionvan
the Local Court in Szczecin Prawobrzeze I Zachódvan 31 augustus 2023 met kenmerk
VI Kp 1015/23 (2009-1.Ds.15.2021).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer - kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander nu hij al meer dan 10 jaar in Nederland woont en werkt en hij duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan heeft verworven. De opgeëiste persoon wenst een beroep te doen op een terugkeergarantie, om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. Deze terugkeergarantie is vooralsnog niet afgegeven, zodat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om deze alsnog op te vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld kan worden. Ook zij heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om een terugkeergarantie op te vragen. Weliswaar is al om een dergelijke garantie gevraagd, maar de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft blijkbaar de vraagstelling niet goed begrepen en – ten onrechte – aangegeven dat een dergelijke garantie niet gegeven kan worden.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Uit de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 16 januari 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 22 augustus 2024 een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger heeft. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
De tweede voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van een op te leggen straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de IND. Uit de brief van de IND van 16 januari 2025 volgt dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon
nietzijn verblijfsrecht zal verliezen ten gevolge van de strafbare feiten vermeld in het EAB. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de tweede voorwaarde.
De opgeëiste persoon kan derhalve op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Bij brief van 20 januari 2025 heeft het openbaar ministerie de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om een dergelijke garantie. De
Prokurator Prokuratury Okręgowejheeft namens de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 27 januari 2025 het volgende antwoord gegeven:
“(…) At the current stage of the proceedings, it is impossible to provide a guarantee regarding consent to transfer the execution of the prison sentence in the absence of a final judgment of a Polish court sentencing [opgeëiste persoon] to a prison sentence.”
Conform het verzoek van de raadsman en de officier van justitie zal de rechtbank het onderzoek heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit opnieuw te vragen om een terugkeergarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon.

6.1 Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
6.2
Detentieomstandigheden in Polen
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 in een andere zaak [6] geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het kernpunt hierbij is dat in het
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimein Polen waar hij zal worden gedetineerd.
Bij brief van 17 januari 2025 heeft
the Public Prosecutor of Circuit Prosecutor’s Officede volgende individuele detentiegarantie verstrekt ten behoeve van de opgeëiste persoon:
“(...) in respect of the examination by the Court in Amsterdam of the request regarding the surrender of Mr [opgeëiste persoon] to Poland in execution of the European Arrest Warrant in investigation with file reference 200901.Ds.15.2021, (...):
(…)
A person remanded in custody remains at the disposal of the Regional Prosecutor’s Office in Szczecin, so he will be remanded at the Remand Centre in Szczecin.
(…)
The Remand Centre in Szczecin cannot guarantee the standard of living area for one inmate that would be at least 4 square metres. The standard in force is the one provided in article 110 2 of the Executive Penal Code and it is not less than 3 square metres for one inmate.
(…)
The time spent by an inmate outside the cell cannot be determined in any way. (…) Inmates must be provided with one hour of activities in the fresh air, in adequately spacious and equipped walking yards.”
Bij e-mail van 23 januari 2025 heeft het openbaar ministerie gevraagd hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon tenminste buiten zijn cel kan doorbrengen indien hij ervoor kiest aan alle mogelijke activiteiten buiten de cel deel te nemen. Bij brief van 27 januari 2025 heeft de
Public Prosecutor of Circuit Prosecutor’s Officeeen aanvullende detentiegarantie verstrekt ten behoeve van de opgeëiste persoon:
“(…) I provide that Mr [opgeëiste persoon] , apart from being guaranteed one hour of walking in the fresh air, as a person remanded in custody will have an opportunity to use one hour of activities in the recreation room minimum every second day. Moreover, in spring and summer months hour-long sport activities are conducted with the use of training equipment located in the walking squares, i.e., outdoor fitness facilities. It is not possible to determine the exact frequency of those activities as it depends on the number of persons willing to participate.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van het EAB dient te worden aangehouden om aanvullende informatie te verkrijgen van de Poolse autoriteiten, onder meer over de medische zorg en het contact dat gedetineerden met hun advocaat kunnen hebben gedurende de voorlopige hechtenis.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon kan worden toegestaan nu met bovenstaande individuele garanties het vastgestelde algemene reële gevaar voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Subsidiair dient de behandeling van het EAB te worden aangehouden om aanvullende informatie te verkrijgen van de Poolse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
Uit de bovengenoemde detentiegaranties volgt dat de opgeëiste persoon na overlevering naar alle waarschijnlijkheid in het
Remand Centrein
Szczecinzal worden geplaatst. Niet is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon aldaar 4 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) tot zijn beschikking zal krijgen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat hij tussen 3 m2 en 4 m2 tot zijn beschikking zal krijgen. Verder volgt uit de detentiegarantie van 27 januari 2025 dat de opgeëiste persoon één uur per dag kan wandelen en daarnaast
om de dagkan deelnemen aan activiteiten buiten zijn cel van één uur per dag. Daarmee is niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon
per dag minstens 2 uur buiten zijn celkan doorbrengen, zodat het aangenomen algemene gevaar van schending van zijn grondrechten voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen.
Nu de rechtbank in deze zaak nog geen vragen heeft gesteld en de beslistermijn daartoe nog ruimte laat, zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vraag te stellen:
-
Kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon, indien hij ervoor kiest om aan alle aangeboden activiteiten deel te nemen, per dag tenminste 2 uur buiten zijn cel doorbrengt?
Nu de rechtbank geen algemeen gevaar heeft aangenomen met betrekking tot de medische zorg in
remand prisonsen het kernpunt van het algemeen gevaar niet ziet op de mogelijkheden van contact met een raadsman tijdens de voorlopige hechtenis, zullen daarover geen vragen gesteld worden.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder overweging 5 en 6.2 geformuleerde vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, met gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27 lid 3 OLW;
BEPAALTdat de zaak uiterlijk 14 dagen voor 2 april 2025 (het einde van de verlengde beslistermijn) opnieuw op zitting moet worden gepland;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (