ECLI:NL:RBAMS:2025:1333

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
13/382794-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en gelijkstelling met een Nederlander

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 13 februari 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Dit is van belang voor de beoordeling van de overlevering, aangezien de wet bepaalt dat overlevering kan worden geweigerd als de opgeëiste persoon in Nederland verblijft.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. De raadsman heeft zorgen geuit over de mogelijke detentie van de opgeëiste persoon in Barczewo, waar volgens rapporten onmenselijke behandelingen zouden plaatsvinden. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen algemeen gevaar bestaat voor de detentieomstandigheden in de gevangenis in Tarnów, waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden gedetineerd. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. A.K. Glerum, met de rechters mr. R.A. Sipkens en A. Pahladsingh, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/382794-24
Datum uitspraak: 27 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 20 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 oktober 2024 door
the Regional Court in Gliwice, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 februari 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
legally valid judgement issued by the District Court in Gliwice on 5th September 2022, binding since 13th September 2022(II k 796/22).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en drie maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, zeven maanden en 18 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijk gesteld met een Nederlander. Uit de overgelegde stukken blijkt dat hij een ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaar heeft in Nederland.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijk gesteld met een Nederlander. In de opbouw van zijn verblijfsrecht heeft hij namelijk in overleveringsdetentie gezeten en is overgeleverd voor een vervolgings-EAB naar Polen. Dit onderbreekt de opbouw van zijn verblijfsrecht waardoor er geen sprake is van duurzaam verblijfsrecht in Nederland.
De rechtbank overweegt dat overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW kan worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de opgeëiste persoon over de jaren 2023 en 2024 voldoende inkomsten heeft gehad. Daarmee is niet aangetoond dat er sprake is geweest van rechtmatig verblijf in Nederland. Daarom kan hij niet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Het verweer wordt verworpen.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft aangevoerd dat er geen garantie is gegeven dat de opgeëiste persoon niet in Barczewo wordt gedetineerd, maar dat alleen is gesteld dat hij in het zuiden van Polen wordt gedetineerd, omdat daar zijn vroegere woonplaats was. Het is onduidelijk waarom in deze zaak alleen naar de geografische component wordt gekeken. Er lijkt geen rekening te zijn gehouden met het profiel van de opgeëiste persoon. Daarom biedt de aanvullende informatie van 23 januari 2025 onvoldoende garantie dat de opgeëiste persoon niet in Barczewo wordt gedetineerd. Verder ligt in het zuiden de gevangenis van Tarnów. Op verzoek van de Poolse ombudsman werd van 9 tot 13 oktober 2023 een bezoek gebracht aan deze gevangenis. In januari 2024 publiceerde het Nationaal Preventiemechanisme tegen Marteling (KMPT) een rapport over de inspectie van de gevangenis in Tarnów. De raadsman heeft dit rapport deels laten vertalen en heeft dit rapport in het Pools - en de gedeeltelijke vertaling al eerder – aan de rechtbank en de officier van justitie doen toekomen. Het rapport wijst op mogelijke gevallen van geweld tegen gevangenen, waaronder onmenselijke en vernederende behandeling. Gedetineerden meldden dat ze uit hun cel werden gehaald, naar niet-gemonitorde ruimtes werden gebracht en daar werden geslagen. Hetgeen in het rapport wordt geschetst, roept sterke herinneringen op aan de situatie in Barczewo. Gelet op deze informatie en de zeer zorgelijke signalen (met name omtrent het toegepaste geweld), is sprake van een algemeen gevaar ten aanzien van te voorziene mensenrechtenschendingen in de gevangenis te Tarnów. Teneinde te beoordelen of ook sprake is van een specifiek gevaar voor de opgeëiste persoon, dient de zaak te worden aangehouden en dienen aanvullende vragen te worden gesteld aan de Poolse autoriteiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 januari 2025 voldoende is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon niet terecht komt in de gevangenis in Barczewo, waar de rechtbank onderzoek naar de detentieomstandigheden heeft laten doen. De opgeëiste persoon komt eerst zeer waarschijnlijk in een gevangenis in Warschau en daarna zal hij worden geplaatst in een gevangenis nabij zijn vorige woonplaats, die in het zuiden van Polen is en op drie uur rijden van Barczewo ligt. Het is dus onwaarschijnlijk dat hij in de gevangenis van Barczewo wordt geplaatst. Verder zijn er geen aanwijzingen dat hij in de gevangenis in Tarnów zal worden gedetineerd. De officier van justitie kan geen inhoudelijk oordeel geven over het rapport van het KMPT, omdat het rapport maar deels is vertaald.
De rechtbank overweegt dat zij eerder in een andere zaak [4] vragen heeft gesteld over de detentieomstandigheden in Barczewo. Daarom is in deze zaak door het openbaar ministerie gevraagd waar de opgeëiste persoon wordt gedetineerd. De rechtbank heeft in voornoemde zaak op 14 februari 2025 een uitspraak gedaan [5] , waarin zij tot het oordeel komt dat er geen algemeen gevaar wordt aangenomen voor de detentieomstandigheden in de gevangenis in Barczewo. Derhalve is de vraag of de opgeëiste persoon na overlevering in de gevangenis in Barczewo wordt gedetineerd niet langer relevant. Een garantie dat hij daar niet zal worden gedetineerd is dus niet nodig.
De rechtbank komt tot een soortgelijke conclusie ten aanzien van de situatie in de gevangenis in Tarnów. De rechtbank merkt op dat niet het gehele rapport van januari 2024 van de KMPT over de gevangenis in Tarnów is vertaald. Een belangrijk deel van de onregelmatigheden en incidenten die in het rapport worden vermeld heeft bovendien plaatsgevonden in 2022. Hoewel het rapport daarmee wel een zorgelijk beeld schetst, acht de rechtbank het onvoldoende om op basis hiervan een algemeen gevaar vast te stellen vanwege de detentieomstandigheden in de gevangenis in Tarnów. Naar het oordeel van de rechtbank wijzen de onregelmatigheden en incidenten niet op structurele martelingen en zien deze veelal op een verkeerd gebruik van dwangmiddelen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden in Tarnów. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
7. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam d.d. 16 januari 2025 (ECLI:NL:RBAMS:2025:326).
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (