ECLI:NL:RBAMS:2025:1643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
11264130 / CV 24-10695
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van agentuurovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak vordert de eiseres, een agent, schadevergoeding van de gedaagden na de onregelmatige opzegging van de agentuurovereenkomst. De eiseres, die een eenmanszaak in damesmode heeft, was betrokken bij een ernstig auto-ongeluk in juni 2023, waardoor zij langdurig niet in staat was om haar werkzaamheden uit te voeren. De gedaagden, een vennootschap onder firma, hebben de overeenkomst opgezegd op basis van een vermeende dringende reden, namelijk de afwezigheid van de eiseres en tegenvallende verkoopresultaten. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden niet onverwijld hebben opgezegd, aangezien zij al op de hoogte waren van het ongeval en de gevolgen daarvan. De rechtbank concludeert dat de opzegging onregelmatig was en dat de gedaagden schadeplichtig zijn. De eiseres vordert een schadevergoeding van € 92.320,50 en een goodwillvergoeding van € 52.893,09, maar de rechtbank wijst de goodwillvergoeding af, omdat niet is aangetoond dat de werkzaamheden van de eiseres hebben geleid tot een belangrijke omzetstijging voor de gedaagden. De rechtbank kent de eiseres een schadevergoeding toe van € 38.660,24, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden worden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11264130 \ CV EXPL 24-10695

Vonnis van 7 maart 2025

in de zaak van

[eiseres] t.h.o.d.n. [handelsnaam] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.G.J. van Groenendaal,
tegen
1.
de vennootschap onder firma
[gedaagde 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. M.A.F. Evers en mr. K.W.M. Baten.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- de dagvaarding van 9 juli 2024;
- een akte houdende overlegging producties van [eiseres] ;
- de conclusie van antwoord met producties;
- een akte houdende aanvullende producties van [eiseres] ;
- het instructievonnis van 25 oktober 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2025. [eiseres] is verschenen, vergezeld door mr. P.P.A. Steijvers en haar gemachtigde. Namens [gedaagden] zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 3] verschenen, vergezeld door de gemachtigden. Partijen zijn gehoord, mede aan de hand van pleitnotities, en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
[eiseres] heeft in 2020 de eenmanszaak [handelsnaam] opgericht, een handelsbemiddeling in damesmode met een professionele showroom in Breda. [handelsnaam] specialiseert zich in merken van het hogere segment.
1.2.
De zussen [familienaam] zijn vennoten van [gedaagde 1] , een onderneming die het gelijkluidende kledingmerk ontwerpt en internationaal exploiteert.
1.3.
Op 7 december 2022 hebben partijen een agentuurovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald:
“THE UNDERSIGNED
1. Ms[eiseres], currently also acting under the tradename“ [handelsnaam] ”, (…) hereinafter referred to as“The Agent”(…)
2. The joint venture (…) [gedaagde 1] (…) hereinafter referred to as“Brand owner”(…)DEFINITIONS(..)
TerritoryThe Royal Kingdom of the Netherlands (…)
Terms & ConditionsThe general terms and conditions of Brand owner (…)
Article 1 Appointment & Duration
1. Brand owner declares to have appointed the Agent to work for it as its exclusive commercial Agent as from 15th of October, 2022, with regard to the sale of Products to Customers in the Territory (…)
2. The Agreement has been entered into for a period of 24 months (“the Initial term”), after this initial term and notwithstanding that what is stipulated in article 8, the Agreement will be extended for a indefinite period of time.
Article 2 Commission
1. The agent shall enjoy the following commission on all sales of Products in the Territory: a commission of 15% of the Net Turnover during the term of the Agreement. (…)
Article 4 Exclusivity
1. The Agent shall be the exclusive Agent in the Territory for Customers. (…)
Article 7 Other rights and obligations Agent
1. The Agent shall be responsible for hiring properly trained sales personnel. (…)
4. Agent guarantees to have a valid driver’s license and a suitable car at his disposal in Order to perform his duties for Brand owner under this Agreement. (…)
Article 8 Termination of the Agreement
(…)
2. The Agreement can be terminated, only after the Initial term, at the end of a sales season (July 1st or January 1st of each year) with due observance of a written notice period of at lease 4 months prior to each sales season. (…)
3. Brand owner may terminate this Agreement (…) with immediate effect, without being liable for any damages towards the Agent, by giving written notice to the Agent in the event that:
a. the Agent ceases trading; and/or
b. Brand owner has a (…) pressing urgent reason within the meaning of Section 7:439 of the Dutch Civil Code (“BW”).
4. Parties may terminate this Agreement with immediate effect, by giving written notice to the other Party in any of the following circumstances:
a. That one of the Parties fails to comply with any of the provisions in this Agreement pursuant hereto, in the event that the failure can be remedied, the Party fails to repair the breach of this Agreement pursuant to this Agreement, within 15 (fifteen) days (…) after having been notified of such breach;
b. That one of the Parties has repeatedly been in breach of this Agreement pursuant to this Agreement; (…)
5. With the exception of the provisions of paragraphs 3 and 4 of this article, Brand Owner may not prematurely terminate the Agreement.
Article 9 After termination of the Agreement
(…)
5. The Agent is entitled to a goodwill compensation in the event that the Agreement is terminated, based upon the provisions described in section 7:442 of the Dutch Civil Code. Al list of customers up to the date of signing of the Agreement in the Territory (…) is included inAnnex V. (…)
Article 11 General
(…)
5. All disputes between parties that may arise on the basis of this Agreement shall in the first instance solely be submitted to the competent court in Amsterdam (The Netherlands). (…)”
1.4.
[gedaagde 1] heeft vier verkoopcollecties die op een vastgesteld moment worden ingekocht door de afnemers, Main Wintercollectie (januari, februari, maart), Pre Summercollectie (mei, juni), Main Summercollectie (juli, augustus, september) en Pre Fallcollectie (oktober, november, december), die dan een half jaar later door [gedaagde 1] aan hen worden geleverd.
1.5.
Op 20 juni 2023 is [eiseres] bij een verschrikkelijk ongeval in België betrokken geraakt, waarbij een vrachtwagen achter op de in de file staande auto van [eiseres] is gebotst. [eiseres] is daardoor haar linker onderbeen en een deel van haar rechterhand verloren. Door de botsing zijn haar computer en telefoon onbruikbaar geworden.
1.6.
Op 21 juni 2023 is [gedaagde 1] van het ongeluk op de hoogte gesteld door [naam 1] . [naam 1] was een oud-agent van [gedaagde 1] en is op
31 maart 2023 door [eiseres] aangenomen als zzp’er voor acquisitie, back office en verkoop.
1.7.
Ten gevolge van het ongeval heeft [eiseres] twee weken op de IC gelegen in een ziekenhuis in Antwerpen, tot eind augustus 2023 in het AMC in Amsterdam en daarna heeft [eiseres] een maand verbleven in revalidatiecentrum Reade in Amsterdam. Eind september, begin oktober 2023 mocht zij weer naar huis.
1.8.
Met behulp van [naam 1] , de moeder van [eiseres] en vriendinnen was [handelsnaam] drie dagen na het ongeval weer open. Op 14 juli 2023 is zoals gepland begonnen met de verkoop van de Main Summercollectie van [gedaagde 1] .
1.9.
[naam 2] , die eerder vanaf 2022 tot en met maart 2023 bij [handelsnaam] had gewerkt, heeft van augustus 2023 tot en met januari 2024 werkzaamheden van [eiseres] overgenomen.
1.10.
Vanwege het ongeval heeft [gedaagde 1] een deel van de verkoop voor de Main Summercollectie zelf opgepakt, is een gedeelte van de klanten de collectie bij [gedaagde 1] zelf komen bekijken en heeft zij zelf met klanten gebeld.
1.11.
Op 6 september 2023 heeft [gedaagde 1] voor het eerst telefonisch contact gehad met [eiseres] .
1.12.
Op 13 oktober 2023 hebben de zussen [familienaam] en [eiseres] elkaar voor het eerst weer fysiek ontmoet. Daarbij is besproken hoe het herstel van [eiseres] verliep, dat zij nog operaties moest ondergaan, aan het revalideren was en opnieuw moest leren lopen, schrijven en autorijden.
1.13.
In oktober 2023 startte de inkoop van het nieuwe verkoopseizoen (Pre Fallcollectie).
1.14.
Op 30 oktober 2023 hebben de zussen [familienaam] spontaan getracht [eiseres] opnieuw te ontmoeten in Amsterdam, maar dit is niet gelukt. Op het gewenste moment had [eiseres] een afspraak en later op de dag konden de zussen niet meer. Daarna is op 31 oktober 2023 telefonisch contact geweest, waarbij de zussen hebben medegedeeld de agentuurovereenkomst te willen beëindigen.
1.15.
Bij aangetekende brief van 7 november 2023 heeft [gedaagde 1] de agentuurovereenkomst opgezegd op grond van artikel 8 lid 3 van de overeenkomst en artikel 7:439 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In de brief is hierover vermeld:
“(..) [gedaagde 1] is sinds uw ongeval geconfronteerd met dalende resultaten en nalatige opvolging van mogelijke klanten en orders. De gezamenlijke begrote omzet werd niet behaald en er werden geen nieuwe klanten geworven. Een aantal klanten heeft zelfs de samenwerking met [handelsnaam] en [gedaagde 1] stopgezet.Tijdens onze laatste gesprekken heeft u ons laten weten dat de daadwerkelijke werkzaamheden als agent van [gedaagde 1] in de nabije toekomst niet door u kunnen worden uitgevoerd. U heeft aangegeven dat u werknemers wilt inhuren (..). [gedaagde 1] heeft direct in deze gesprekken aangegeven geen vertrouwen te hebben in de verdere samenwerking met [handelsnaam] als de feitelijke situatie is dat u als drijvende kracht niet in staat bent om de overeengekomen werkzaamheden zelf uit te voeren.”Verder heeft [gedaagde 1] geschreven graag in overleg te gaan en heeft zij tegen finale kwijting een vergoeding aangeboden van € 15.000,-. Tot slot heeft [gedaagde 1] geschreven dat indien partijen niet vóór 10 november 2023 tot een schikking zouden komen, zij de kantonrechter zou verzoeken de agentuurovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:440 lid 1 BW. [eiseres] is niet met het bedrag en de opzegging akkoord gegaan.
1.16.
Eind november 2023 heeft [eiseres] een prothese gekregen voor haar been, eind december 2023 heeft zij (opnieuw) haar rijbewijs gehaald en een aangepaste auto ter beschikking gekregen.
1.17.
Vanaf 2024 is [eiseres] weer fulltime werkzaam voor haar onderneming [handelsnaam] .

Geschil

2. [eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • voor recht te verklaren dat sprake is van onregelmatige opzegging van de agentuurovereenkomst en te bepalen dat [gedaagden] hoofdelijk gehouden is de uit deze onregelmatige opzegging voortvloeiende schade te vergoeden;
  • [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van € 92.320,50 aan schade met betrekking tot de onregelmatige opzegging en € 52.893,09 aan vergoeding voor goodwill, beide vermeerderd met incassokosten, rente en proceskosten.
3. Aan deze vordering legt [eiseres] ten grondslag dat voor [gedaagden] geen dringende reden bestond om de agentuurovereenkomst op te zeggen en voor zover die al bestond dat [gedaagden] niet onverwijld heeft opgezegd. Zij heeft dan ook onregelmatig opgezegd en is daarom schadeplichtig.
4. [gedaagden] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. Ingevolge artikel 7:439 BW is een partij die de agentuurovereenkomst voor bepaalde tijd vroegtijdig beëindigt schadeplichtig, tenzij hij de overeenkomst doet eindigen om een dringende aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden. Dringende redenen zijn omstandigheden van zodanige aard dat van de partij die de overeenkomst doet eindigen, redelijkerwijs niet gevergd kan worden de overeenkomst, zelfs tijdelijk, in stand te laten.
6. [gedaagden] voert aan dat sprake was van een dringende reden, bestaande uit het wegvallen en niet op (korte) termijn terugkeren van [eiseres] bij [handelsnaam] , de tegenvallende resultaten over het zomerverkoopseizoen 2023 en de onbehoorlijke uitvoering van de overeenkomst gedurende de afwezigheid van [eiseres] . Pas na het gesprek van 13 oktober 2023 en het niet fysiek kunnen treffen van [eiseres] op 30 oktober 2023 heeft [gedaagden] tot deze conclusie kunnen komen, zodat haar mondelinge opzegging op 31 oktober 2023 en de schriftelijke op 7 november 2023 onverwijld zijn geweest.
7. Vaststaat echter dat het ongeval heeft plaatsgevonden op 20 juni 2023 en dat [gedaagden] daarvan en van de ernst van het letsel (het verlies van haar linker onderbeen en een gedeelte van haar rechter hand) kort daarna op de hoogte was. [gedaagden] was dus al vanaf dat moment op de hoogte dat [eiseres] in ieder geval enige tijd niet kon werken. Daarin heeft zij toen geen reden gezien om de overeenkomst vanwege een dringende reden te beëindigen. Onbetwist is voorts gebleven dat [handelsnaam] in afwezigheid van [eiseres] de verkoopwerkzaamheden vervolgens heeft voortgezet en contacten met klanten heeft onderhouden. Hoewel door de afwezigheid van [eiseres] voorstelbaar is dat niet alles zo goed verliep als voor het ongeval, was dat voor [gedaagde 1] in de periode van juni tot en met september 2023 (het zomerverkoopseizoen) geen reden om de overeenkomst met [eiseres] op te zeggen of een ingebrekestelling te sturen. Hoewel begrijpelijk is dat [gedaagde 1] als goed opdrachtgever één en ander even wilde aanzien en afwachten, staat vast dat partijen in ieder geval vanaf begin september 2023 via de telefoon en What’s app weer contact hebben gehad. [gedaagde 1] was toen dus in de gelegenheid om [eiseres] te vragen naar het verwachte verloop van haar herstel. Dat heeft zij niet gedaan. Dat [gedaagde 1] pas tijdens het fysieke gesprek op 13 oktober 2023 besefte dat volledige terugkeer van [eiseres] op de werkvloer nog enige tijd zou duren, levert onder deze omstandigheden geen dringende reden op. Maar ook als dat wel het geval zou zijn geweest, heeft [gedaagde 1] nog tot 7 november 2023 gewacht om de overeenkomst schriftelijk op te zeggen. Dat is niet onverwijld. Daarbij geldt dat onbetwist is gebleven dat [eiseres] van begin af aan heel hard werkte aan haar herstel en zich tot het uiterste inspande om binnen afzienbare tijd weer werkzaam te zijn. Dat dit ook zo was, blijkt uit de omstandigheid dat zij in december 2023 al weer kon lopen met een permanente prothese, haar rijbewijs heeft gehaald en in 2024 weer fulltime werkzaam was. Niet valt dan ook in te zien dat op 7 november 2023 ineens verder herstel van [eiseres] niet meer kon worden afgewacht en van [gedaagde 1] niet langer kon worden gevergd om de overeenkomst in stand te laten. [gedaagde 1] heeft dan ook onterecht op grond van artikel 7:439 BW de overeenkomst opgezegd.
8. Zoals [gedaagden] subsidiair aanvoert hadden de tegenvallende resultaten over het zomerverkoopseizoen en de volgens haar onbehoorlijke uitvoering van de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende zorgen voor het aankomende verkoopseizoen eind oktober 2023 mogelijk reden kunnen zijn om de overeenkomst ingevolge artikel 8 lid 4 van de overeenkomst op te zeggen, maar dan had zij dat artikel aan haar opzegging in de brief van 7 november 2023 ten grondslag moeten leggen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Verder had zij in dat geval [eiseres] eerst in gebreke moeten stellen en haar een redelijke termijn moeten geven om één en ander te herstellen. Ook dat heeft [gedaagden] niet gedaan. Dit verweer faalt dan ook.
9. Meer subsidiair voert [gedaagden] nog aan dat zij had kunnen opzeggen op grond van artikel 11 lid 4 van de “General terms & conditions of Brand owner” (overmacht), maar ook dat heeft zij in de brief van 7 november 2023 niet gedaan. Verder geldt dat deze voorwaarden niet van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [gedaagde 1] en [eiseres] , maar op een verkoopovereenkomst tussen [gedaagde 1] en een koper. [gedaagden] kan in de relatie tot [eiseres] dan ook geen beroep op deze algemene voorwaarden doen.
10. Conclusie is dat [gedaagde 1] met de brief van 7 november 2023 de overeenkomst onregelmatig heeft opgezegd en dat zij daarom schadeplichtig is. De vordering met betrekking tot de verklaring van recht wordt daarom toegewezen.
11. Ingevolge artikel 7:441 BW is de partij, die krachtens artikel 7:439 BW schadeplichtig is, aan de wederpartij een som verschuldigd gelijk aan de beloning over de tijd dat de agentuurovereenkomst bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren. Voor de vaststelling van deze som wordt rekening gehouden met de in de voorafgaande tijd verdiende provisie en met alle andere ter zake in acht te nemen factoren. De rechter is bevoegd deze som te verminderen indien deze met het oog op de omstandigheden te hoog voorkomt.
12. Vaststaat dat de overeenkomst is aangegaan voor de duur van twee jaar tot 15 oktober 2024. [eiseres] stelt dat de overeenkomst ingevolge artikel 8 lid 2 van de overeenkomst slechts opgezegd kon worden tegen het einde van een verkoopseizoen, dus op
31 december 2024, maar daarin wordt zij niet gevolgd. Artikel 8 lid 2 van de overeenkomst is alleen van toepassing voor het geval de overeenkomst wordt voortgezet na de “Initial term” en die is nog niet verstreken. De overeenkomst had daarom door opzegging regelmatig beëindigd kunnen worden tegen 15 oktober 2024. [gedaagden] is dan ook schadeplichtig over de periode van 7 november 2023 tot 15 oktober 2024.
13. Verder staat vast dat [eiseres] vanaf aanvang van de overeenkomst op 15 oktober 2022 in totaal € 38.660,24 exclusief btw aan provisie heeft gefactureerd. Nu uitvoering van de agentuurovereenkomst per 7 november 2023 is gestopt, staat vast dat deze provisie het gevolg is van de werkzaamheden van [eiseres] tot 7 november 2023. Dat uitbetalingen of facturatie na die datum is geschied, zoals [gedaagden] aanvoert, maakt het voorgaande niet anders nu die zien op werkzaamheden die daarvoor zijn uitgevoerd. [eiseres] stelt dat gerekend moet worden aan de hand van de verkoopseizoenen en verder dat rekening moet worden gehouden met bijkomende omstandigheden, zoals dat 2023 een opstartjaar was, relatieve verschillen bestaan in de seizoenscollecties en dat nabestellingen worden gedaan. Als regel geldt echter dat bij het vaststellen van deze gefixeerde schadevergoeding van artikel 7:441 BW wordt uitgegaan van de beloning over het tijdvak van twaalf maanden dat aan de verbreking van de overeenkomst voorafging. De overeenkomst is iets meer dan twaalf maanden na de aanvang opgezegd en zou zonder opzegging tenminste nog iets minder dan twaalf maanden duren. Vaststaat verder dat [eiseres] door de opzegging zich onkosten door het niet verrichten van de werkzaamheden na de opzegging heeft bespaard. De schadevergoeding wordt daarom begroot op een bedrag gelijk aan de provisie die [eiseres] met haar werkzaamheden vóór de opzegging heeft verdiend, te weten € 38.660,24. De door [eiseres] genoemde bijkomende omstandigheden worden hierdoor voldoende gecompenseerd. [gedaagden] doet nog wel een beroep op matiging, maar heeft onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat bovenstaande begroting onder de omstandigheden onbillijk is. Daarbij geldt dat [eiseres] ter zitting voldoende heeft toegelicht dat zij (nog) geen schadevergoeding heeft gekregen van de verzekering dan wel de veroorzaker van het ongeluk.
14. [eiseres] vordert dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, maar slechts de wettelijke rente is vanaf de opzegging toewijsbaar, nu sprake is van een veroordeling tot betaling van schadevergoeding.
15. Verder stelt [eiseres] recht te hebben op een goodwill-vergoeding en dat [gedaagden] in haar brief van 7 november 2023 dit ook heeft erkend. [gedaagden] betwist dit en voert aan dat zij in de brief slechts een vergoeding heeft aangeboden in het kader van een minnelijke regeling. Nu in de brief is vermeld dat [gedaagde 1] bereid is een vergoeding te betalen tegen finale kwijting, kan daarin geen erkenning worden gelezen. Aan de orde is dan ook de vraag of [eiseres] recht heeft op een goodwill-vergoeding.
16. Ingevolge artikel 7:442 BW heeft de handelsagent bij het einde van de overeenkomst, ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, recht op een vergoeding, klantvergoeding, voor zover:
hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren provisie uit de overeenkomsten met deze klanten.
17. Uit annex V bij de agentuurovereenkomst volgt dat [gedaagde 1] bij het aangaan van de overeenkomst met [eiseres] 27 klanten had en dat de “Average net turnover” in totaal in AW21 (winterseizoen) € 138.680,50 bedroeg, in SS22 (zomerseizoen) € 127.418,74, in AW22 € 119.257,93 en in SS23 € 113.705,77. [eiseres] stelt dat zij sindsdien 12 nieuwe klanten heeft aangebracht. Verder stelt [eiseres] dat zij de reeds bestaande klanten heeft geïntensiveerd omdat deze gedurende de agentuurovereenkomst grote orders hebben geplaatst. Daartegenover voert [gedaagden] aan dat sinds de aanvang van de agentuurovereenkomst weliswaar 11 nieuwe klanten zijn aangebracht ( [naam vof] was al klant), maar dat ook van 7 bestaande klanten afscheid is genomen. Verder voert [gedaagden] aan dat de omzet over AW23 (verkoop voorjaar 2023) ten opzichte van het voorgaande jaar weliswaar is toegenomen tot € 138.262,-, (+ € 19.000,-) maar dat de omzet over SS24 (verkoop in zomer 2023) ten opzichte van het voorgaande jaar is afgenomen tot € 99.610,32 (- € 14.095,-). Ook voert [gedaagden] aan dat zij vanwege het ongeluk van [eiseres] tijdens het zomerverkoopseizoen veel werkzaamheden zelf heeft overgenomen en dat [eiseres] na de opzegging van de overeenkomst veel bestaande klanten van [gedaagde 1] is blijven bedienen voor andere merken en zij zich daarbij negatief uitlaat over [gedaagde 1] , waardoor nog meer klanten afscheid hebben genomen van [gedaagde 1] .
18. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:935) dient de agent voordat aan de kwantificering van het voordeel van de principaal kan worden toegekomen aannemelijk te maken dat de principaal van door de agent aangebrachte klanten of van klanten waarmee de agent de overeenkomst heeft uitgebreid nog in relevante mate nieuwe transacties kan verwachten. De agent heeft immers alleen recht op een goodwill-vergoeding voor het geval haar werk heeft geleid tot een belangrijke omzetstijging in de onderneming van de principaal alsmede tot goodwill of de vergroting daarvan.
19. Tegenover het verweer en de onbetwiste cijfers over de omzet, heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar werkzaamheden hebben geleid tot aanzienlijke voordelen voor [gedaagde 1] . Het lijkt er eerder op dat zowel [eiseres] als [gedaagde 1] door het ongeluk uiteindelijk zijn benadeeld. De omzet van [gedaagde 1] over SS24 is immers gedaald en hoewel nieuwe klanten door [eiseres] gedurende de overeenkomst zijn aangebracht, zijn oude klanten verloren, waarbij niet is gebleken dat de nieuwe of bestaande klanten na SS24 (substantieel meer dan daarvoor) hebben gekocht bij [gedaagde 1] . De gevorderde goodwill-vergoeding wordt daarom afgewezen.
20. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden gedeeltelijk toegewezen. Hoewel [eiseres] enkel de brief van haar gemachtigde heeft overgelegd van 10 november 2023, waaruit blijkt dat [eiseres] niet instemt met het gedane beëindigingsaanbod, blijkt uit de conclusie van antwoord van [gedaagden] dat partijen (uiteindelijk) op 10 januari 2024 met elkaar fysiek in overleg zijn getreden. Op grond daarvan wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden van de gemachtigde meer inhielden dan werkzaamheden enkel ter instructie van de zaak en/of ter voorbereiding van de procedure. Deze kosten worden ingevolge het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten berekend over het toewijsbare bedrag en begroot op € 1.162,-.
21. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagden] in de proceskosten veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat sprake is van onregelmatige opzegging van de agentuurovereenkomst tussen partijen en bepaalt dat [gedaagden] hoofdelijk gehouden is de uit deze onregelmatige opzegging voortvloeiende schade te vergoeden;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] een schadevergoeding te betalen van € 38.660,24, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2023 tot aan de voldoening, en vermeerderd met € 1.162,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van [eiseres] , tot op heden begroot op:
- € 1.086,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x € 543,-)
- € 706,00 aan griffierecht
- € 116,46 aan explootkosten
-
€ 67,50aan nakosten (plus eventuele kosten van betekening)
€ 1.975,96 totaal,
te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 7 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
811