ECLI:NL:RBAMS:2025:1674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
13/276876-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot vier jaar gevangenisstraf voor gekwalificeerde opzetverkrachting en mishandeling met DNA-bewijs en steunbewijs van dochter

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gekwalificeerde opzetverkrachting en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam aan het licht na een incident op 27 augustus 2024, waarbij de verdachte de aangeefster, zijn levensgezel, seksueel heeft misbruikt en haar heeft mishandeld. De rechtbank baseerde haar oordeel op DNA-bewijs en de verklaringen van de minderjarige dochter van de aangeefster, die de context van het misdrijf bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren, ondanks de verdediging van de verdachte die stelde dat de seks vrijwillig was. De rechtbank legde naast de gevangenisstraf ook een maatregel op voor gedragsbeïnvloeding en een contact- en locatieverbod voor vijf jaar. De benadeelde partij, de aangeefster, kreeg een schadevergoeding van €8.000,- toegewezen voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, wat leidde tot de strenge straf en maatregelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/276876-24
Datum uitspraak: 11 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1993,
feitelijk verblijfsadres: [adres 1] ,
momenteel gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N.S. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof (waarnemend voor zijn kantoorgenoot, mr. J.T. Brassé), naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het verzoek tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde partij] en de toelichting daarop ter zitting van haar raadsman,
mr. A. van Kernebeek.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich, steeds in Amsterdam, schuldig heeft gemaakt aan:
gekwalificeerde opzetverkrachting van [benadeelde partij] op 27 augustus 2024;
mishandeling van zijn levensgezel [benadeelde partij] in de periode van 3 maart 2024 tot en met 27 augustus 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
3.1.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de raadsman
3.2.1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde. Alhoewel formeel voldaan lijkt te zijn aan het bewijsminimum, ontbreekt het aan overtuiging. Het bij aangeefster aangetroffen letsel past bij de verklaring van verdachte dat hij aangeefster mishandeld heeft en moet geheel los gezien worden van wat er op seksueel gebied heeft plaatsgevonden. De DNA-sporen bewijzen dat verdachte seks met aangeefster gehad heeft, hetgeen verdachte niet ontkent. Deze seks was echter vrijwillig. Voor wat betreft de verklaring van de dochter van aangeefster, [dochter aangeefster] , is het opvallend dat zij niets verklaard heeft over seks of een verkrachting – terwijl zij dit op haar leeftijd al wel als zodanig moet kunnen herkennen. Ze heeft het alleen over een mishandeling. Ook in de weergave van het 112-gesprek wordt niets gezegd over seksueel geweld. De verklaringen van aangeefster roepen tot slot te veel twijfel op en bevatten te veel tegenstrijdigheden. Haar verklaring is daarmee onbetrouwbaar.
3.2.2
De raadsman heeft ten aanzien van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde geen verweer gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Het bewijs in zedenzaken
3.3.1
Zedenzaken kenmerken zich over het algemeen door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. Het is dan ook vaak het woord van de aangever/aangeefster tegen het woord van degene tegen wie aangifte is gedaan.
3.3.2
Artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) schrijft voor dat een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde niet alleen kan worden gebaseerd op de verklaringen van de aangever/aangeefster. In zedenzaken geldt echter wel dat een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met een geloofwaardige en betrouwbare aangifte ertoe kan leiden dat voldaan is aan het bewijsminimum. Niet vereist is dat het steunbewijs ziet op de ten laste gelegde gedragingen. Zo kan dat steunbewijs onder andere bestaan uit kort na het incident door getuigen bij de aangever/aangeefster waargenomen emoties of uit een verklaring van een getuige die de concrete context waarbinnen de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden bevestigt. [1]
Steunbewijs: verklaring dochter aangeefster
3.3.3
De rechtbank ziet in de verklaring van de twaalfjarige dochter van aangeefster,
[dochter aangeefster] (hierna: [dochter aangeefster] ) een bevestiging van de concrete context waarbinnen de verkrachting van aangeefster zoals zij daarover heeft verklaard heeft plaatsgevonden.
3.3.4
Aangeefster heeft als volgt verklaard over de concrete context waarbinnen de verkrachting heeft plaatsgevonden. Aangeefster werd op een gegeven moment door verdachte naar de slaapkamer gesleurd, waarna ze door verdachte op bed gegooid werd. Aangeefster, die omdat ze net gedoucht had enkel gekleed was in een handdoek, is op haar rechterzij of rug geland, waarna verdachte bovenop haar is gaan liggen. Verdachte heeft een deken gepakt die hij half over zich heen sloeg. Zijn broek deed hij een klein beetje naar beneden, waarna hij aangeefster eerst met zijn vingers en daarna met zijn penis vaginaal penetreerde. Tijdens dit alles bleef verdachte zich bedienen van geweld. Aangeefster geeft aan zich tegen verdachte verzet te hebben, onder andere door te proberen hem weg te duwen. Op een gegeven moment kwamen de dochters van aangeefster (waaronder [dochter aangeefster] ) de slaapkamer binnen. Zij waren afgekomen op gegil van aangeefster. Op het moment dat haar dochters binnenkwamen ging verdachte met zijn penis uit de vagina van aangeefster en trok hij snel zijn broek weer op. De deken lag op dat moment nog steeds half over hem heen.
3.3.5
De door aangeefster geschetste concrete context waarbinnen de verkrachting heeft plaatsgevonden wordt bevestigd door de verklaring van [dochter aangeefster] . [dochter aangeefster] heeft namelijk verklaard dat ze naar de slaapkamer van haar moeder kwam nadat ze haar moeder om hulp had horen roepen. Aangekomen in de slaapkamer zag [dochter aangeefster] haar stiefvader (de rechtbank stelt, mede op basis van zijn eigen verklaring, vast dat dit verdachte is) met zijn buik op haar moeder liggen. Haar moeder lag op dat moment op haar rug op bed en droeg alleen een handdoek, omdat ze net klaar was met douchen. [dochter aangeefster] heeft verklaard dat ze zag dat haar moeder probeerde om verdachte weg te duwen en hoorde haar de hele tijd tegen verdachte zeggen dat hij weg moest gaan. [dochter aangeefster] heeft tevergeefs geprobeerd om verdachte van haar moeder af te trekken. Uiteindelijk heeft ze op verzoek van haar moeder de politie gebeld.
3.3.6
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [dochter aangeefster] niet als steunbewijs kan dienen, omdat zij in haar verklaring niets zegt over seks tussen aangeefster en verdachte – iets wat zij op twaalfjarige leeftijd wel al als zodanig moet kunnen herkennen. De verklaring van [dochter aangeefster] zou enkel de door verdachte bekende mishandeling van aangeefster ondersteunen. De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer van de raadsman. Dat [dochter aangeefster] niets verklaard heeft over de penetratie of over het feit dat de penis van haar vader ontbloot was, is immers te verklaren doordat verdachte blijkens de verklaring van aangeefster een deken over zichzelf heengeslagen had. Bovendien heeft aangeefster verklaard dat verdachte zijn broek maar een klein beetje naar beneden deed en die snel optrok toen [dochter aangeefster] de slaapkamer binnenkwam.
Steunbewijs: DNA en letsel aangeefster
3.3.7
Op basis van het NFI-rapport van 21 oktober 2024 stelt de rechtbank – met de officier van justitie en verdachte en zijn raadsman – vast dat er in en rondom de vagina van aangeefster sperma van verdachte is aangetroffen en dat er op zijn penis DNA van aangeefster is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat deze sporen verklaard kunnen worden omdat hij de avond/nacht voorafgaand aan het ten laste gelegde nog vrijwillige seks met aangeefster heeft gehad. Het DNA-bewijs past echter ook bij de verklaring van aangeefster. Dat het sperma van verdachte niet in en rondom de vagina van aangeefster terecht kan zijn gekomen ten tijde van het ten laste gelegde omdat verdachte volgens aangeefster op dat moment niet is klaargekomen, zoals door de raadsman is aangevoerd, schuift de rechtbank terzijde.
3.3.8
Daarnaast ondersteunt ook het bij aangeefster geconstateerde letsel haar verklaring.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster en getuige
3.3.9
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. Haar verklaringen zijn gedetailleerd en in de kern consistent. De rechtbank wil aannemen dat er ook goede momenten zijn geweest in de relatie tussen aangeefster en verdachte maar trekt daaruit, anders dan de raadsman, niet de conclusie dat dit afdoet aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Dat goede momenten afgewisseld worden door zeer nare momenten past in de ongezonde dynamiek die de relatie tussen aangeefster en verdachte kenmerkte of zelfs nog steeds kenmerkt. Dat deze ongezonde dynamiek bestaat, is door de raadsman en verdachte ook bevestigd.
3.3.10
Ook de verklaring van [dochter aangeefster] vindt de rechtbank betrouwbaar. Haar verklaring wordt daarnaast ondersteund door de weergave van het 112-gesprek. De dialoog die in die weergave terug valt te lezen komt overeen met hetgeen [dochter aangeefster] daarover heeft verklaard.
Verklaring verdachte
3.3.11
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring zoals die ter zitting afgelegd is door verdachte en die er in de kern op neer komt dat hij aangeefster ‘enkel’ mishandeld heeft, maar haar niet gedwongen heeft tot seks, ongeloofwaardig is. Verdachte heeft zich aanvankelijk hoofdzakelijk op zijn zwijgrecht beroepen en is op het allerlaatste moment en na kennisname van het dossier, op de inhoudelijke terechtzitting, met deze verklaring gekomen. Bovendien heeft aangeefster ook niet verklaard over vrijwillige seks in de avond of nacht voorafgaand aan het ten laste gelegde. Dit maakt het alternatieve scenario ongeloofwaardig. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door de hiervoor uiteengezette bewijsconstructie. Onderscheidend daarbij is vooral de verklaring van [dochter aangeefster] . Hetgeen verdachte verklaard heeft over het slaan, duwen en bij de keel grijpen van aangeefster ligt minder voor de hand bij de positie waarin [dochter aangeefster] haar moeder en verdachte aangetroffen heeft (namelijk: verdachte met zijn buik bovenop aangeefster, die op haar rug op het bed lag). Verdachte heeft in zijn beschrijving van het geweld dat hij jegens aangeefster heeft gepleegd niets naar voren gebracht dat kan verklaren dat hij en aangeefster in het kader van dit geweld op enig moment op bed zijn beland.
Conclusie t.a.v. feit 1
3.3.12
Concluderend komt de rechtbank, op grond van het bovenstaande en de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde.
Conclusie t.a.v. feit 2
3.3.13
Ook het onder 2 ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het bestanddeel
“levensgezel”omdat niet is gebleken van een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of tussen geregistreerde partners. Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster op 3 maart 2024 en 27 augustus 2024 heeft mishandeld. De rechtbank heeft in
bijlage IIeen opgave gedaan van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, gelet op de bekentenis van verdachte en nu er geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte:
1
op 27 augustus 2024 te Amsterdam, met een persoon, te weten [benadeelde partij] , seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het brengen en duwen van zijn, verdachtes, penis en vingers in de vagina van die [benadeelde partij] , terwijl hij, verdachte, wist dat bij [benadeelde partij] daartoe de wil ontbrak en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door en vergezeld van dwang en geweld, door een of meermaals:
- het hoofd van die [benadeelde partij] tegen het raam te duwen en
- die [benadeelde partij] de slaapkamer in te sleuren en
- die [benadeelde partij] op het bed te gooien en
- de benen van die [benadeelde partij] uit elkaar te trekken en
- op het been en de heup van die [benadeelde partij] te slaan en
- in de arm van die [benadeelde partij] te knijpen en
- zijn, verdachtes, hand op de mond en neus van die [benadeelde partij] te plaatsen en houden en
- met zijn, verdachtes, arm op de keel van die [benadeelde partij] te leunen en drukken en
- in de keel van die [benadeelde partij] te knijpen en
- die [benadeelde partij] in het gezicht te slaan en
- meermalen voorbij te gaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde partij] en
- daarbij die [benadeelde partij] een of meermaals de woorden toe te voegen: “hou je mond” en “stop met huilen”;
2
op tijdstippen gelegen in de periode van 3 maart 2024 tot en met 27 augustus 2024 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld door die Naili:
- te slaan tegen haar linkerzij en op haar oor;
- vast te pakken en vast te houden aan haar nek, hals en armen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
7.1.1
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de in art. 38z Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (hierna: GVM-maatregel) gevorderd. Tot slot heeft zij gevorderd om op grond van art. 38v Sr aan verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen voor de duur van vijf jaren. Aan elke overtreding hiervan verzoekt de officier van justitie twee weken hechtenis te koppelen. Ook verzoekt zij de verboden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Standpunt van de raadsman
7.2.1
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de eis van de officier van justitie, in het geval van een veroordeling voor beide feiten, sterk te matigen. De raadsman acht een forse taakstraf in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf passender.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.3.1
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.3.2
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van de feiten laten meewegen. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster. Verdachte heeft zijn eigen seksuele behoeften voorop gesteld en heeft aangeefster op dat moment, door met geweld seks bij haar af te dwingen, de zeggenschap over haar eigen lichaam ontnomen. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat verdachte dit alles gedaan heeft terwijl er minderjarige kinderen in huis aanwezig waren. Het is zelfs zover gekomen dat de twaalfjarige dochter van aangeefster, nadat het haar niet gelukt was om verdachte van haar moeder af te krijgen, de politie heeft moeten bellen – hetgeen verdachte nog geprobeerd heeft te voorkomen. Verdachte heeft daarmee een zeer onveilige sfeer gecreëerd en heeft niet alleen aangeefster leed en angst bezorgd, maar ook de in huis aanwezige kinderen. Het handelen van verdachte past in het beeld van regelmatig terugkerend huiselijk geweld van verdachte tegen aangeefster. Het feit dat verdachte voor dit alles geen tot weinig verantwoordelijkheid heeft genomen rekent de rechtbank hem zwaar aan.
7.3.3
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op de reclasseringsrapportages betreffende verdachte. De reclassering schat het risico op recidive, het risico op letsel en het risico op onttrekking aan voorwaarden in als hoog. Het ontbreekt bij verdachte aan intrinsieke motivatie en bereidheid om zich aan eventuele bijzondere voorwaarden te conformeren. Deze opstelling van verdachte maakt dat de reclassering op dit moment geen mogelijkheden ziet om het recidiverisico met interventies of toezicht te beperken of om het gedrag van verdachte te veranderen. Gelet op het recidiverisico en onder andere om de veiligheid van aangeefster te waarborgen acht de reclassering de oplegging van een GVM-maatregel desondanks passend. Op die manier zal na verloop van tijd onderzocht kunnen worden in hoeverre bijzondere voorwaarden kunnen bijdragen aan het voorkomen van recidive.
7.3.4
De rechtbank overweegt dat het onder 1 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feitencomplex tot voor kort viel onder het bereik van de strafbepaling voor verkrachting zoals die gold tot 1 juli 2024, art. 242 Sr (oud). De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (versie december 2024) die horen bij dit feit. Voor een verkrachting met geweld, zoals hier aan de orde, geldt blijkens deze oriëntatiepunten een uitgangspunt van drie jaar gevangenisstraf. Gelet op de reeds onder 7.3.2 genoemde strafverhogende omstandigheden en het feit dat er naast de verkrachting ook sprake is geweest van huiselijk geweld, acht de rechtbank – conform de eis – een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
7.3.5
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
7.3.6
De rechtbank vindt de dynamiek tussen verdachte en aangeefster zoals daarvan uit het dossier is gebleken zeer zorgwekkend. Verdachte heeft zelf ter zitting ook aangegeven dat hij aan zichzelf (onder andere betreffende het omgaan met zijn emoties) moet werken. Om het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico te verminderen en om aangeefster tegen verdachte te beschermen acht de rechtbank daarom ook het opleggen van de in art. 38z Sr bedoelde GVM-maatregel passend en geboden. Om dezelfde reden legt de rechtbank aan verdachte ook een contact- en locatieverbod op voor de duur van vijf jaar, om te voorkomen dat hij nog in contact treedt met aangeefster. Verdachte mag daarbij geen direct contact hebben met aangeefster, maar wel indirect contact (via de daarvoor bestemde instanties) met betrekking tot hun minderjarige kind. De rechtbank verklaart dit contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering
8.1.1
De benadeelde partij, [benadeelde partij] , vordert € 30.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt zij ook om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
8.2.1
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Standpunt van de raadsman
8.3.1
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet toe te wijzen, dan wel te matigen. De benadeelde partij is in 2020 daarnaast ook al slachtoffer geworden in een zaak waarin haar een bedrag aan immateriële schade is toegekend. Het is niet uit te sluiten dat de PTSS die bij aangeefster is vastgesteld al toen is ontstaan. Niet alle trauma’s uit het verleden van de benadeelde partij zijn aan verdachte toe te rekenen.
8.4
Oordeel van de rechtbank
8.4.1
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
8.4.2
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en aansluiting zoekend bij de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: Letsellijst), begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 8.000,00, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Het psychisch letsel zoals dat vast is komen te staan en de aard en ernst van het feit vallen naar het oordeel van de rechtbank tussen categorie 3 en categorie 4 van de Letsellijst. De in het verzoek tot schadevergoeding aangehaalde zaken, waarin hogere bedragen zijn toegekend, acht de rechtbank in onvoldoende mate vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
8.4.3
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
8.4.4
De rechtbank zal de hierna onder 10 in het dictum te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht.
9.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 38v, 38w, 38z, 57, 300 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
t.a.v. feit 1:
gekwalificeerde opzetverkrachting
t.a.v. feit 2:
mishandeling, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking.
Legt op de maatregelen dat de veroordeelde voor de duur van5 (vijf) jaar:
- zich
nietzal
bevinden/ophoudenbinnen een straal van 500 meter rondom het adres van [benadeelde partij] , geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum] , zijnde [adres 2] ;
- op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] , geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum] . Een uitzondering hierop vormt contact over de gezamenlijke dochter van [benadeelde partij] en veroordeelde: contact aangaande deze dochter mag enkel indirect plaatsvinden via de daarvoor aangewezen instanties.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
twee wekenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de eventueel ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste
zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon (te weten: [benadeelde partij] ), beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
T.a.v. de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] , toe tot een bedrag van € 8.000,00 (achtduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
27 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 8.000,00 (achtduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 27 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2025.

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld Parket bij de Hoge Raad 8 maart 2022, ECLI:NL:PHR:2022:194 (gevolgd: zie Hoge Raad 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:445).