ECLI:NL:RBAMS:2025:1698

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
13/310756-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en wapenbezit in Amsterdam

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 november 2023 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het dragen van een wapen, in dit geval een mes. Tijdens de zitting op 30 januari 2025 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een mes in de richting van het slachtoffer heeft gezwaaid en hem in de arm heeft gesneden, wat resulteerde in een diepe snijwond. De rechtbank achtte de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk en oordeelde dat de verdachte deze kans bewust had aanvaard. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 160 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en verklaarde het mes verbeurd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij zich had ingespannen om zijn gedrag te verbeteren. De rechtbank besloot af te wijken van de eis van de officier van justitie en legde een lichtere straf op, rekening houdend met de rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

Verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/310756-23
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende op het adres [adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2025. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.C.R. Gijsen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
1
op of omstreeks 22 november 2023te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes/multitool in de richting van het lichaam van die [persoon] heeft gestoken en/of gezwaaid, en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, die [persoon] met een mes/multitool in de arm heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
op of omstreeks 22 november 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon] heeft mishandeld door die [persoon] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes/multitool in de arm te steken/snijden;
2
op of omstreeks 22 november 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes/multitool, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Op basis van waarnemingen van diverse getuigen, de beschrijving van de camerabeelden en de verklaring van verdachte op de zitting, is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Op 22 november 2023 ontstond voor een coffeeshop een confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer [persoon]. Verdachte duwde tweemaal iets onder de neus van [persoon] en tikte tegen de klep van zijn pet. Hierop gaf [persoon] verdachte een klap en ontstond er een gevecht. Nadat een medewerker van de coffeeshop hen uit elkaar haalde, liep verdachte achter [persoon] aan en werd er opnieuw over en weer geduwd en geslagen. Verdachte pakte een zakmes uit zijn schoudertas, klapte het open en maakte zwaaiende bewegingen richting [persoon]. Verdachte kwam ten val en bleef met het mes in zijn hand zwaaiende bewegingen maken terwijl [persoon] zich nog dichtbij verdachte bevond. Met één van deze zwaaiende bewegingen heeft verdachte [persoon] in zijn arm geraakt. In de onderarm van [persoon] bevond zich een diepe snijwond van ongeveer 5 centimeter lang. Uit de diepte van de snijwond leidt de rechtbank af dat verdachte met een zekere kracht met het mes heen en weer heeft gezwaaid.
Door met een mes in de hand met kracht wilde en ongecontroleerde zwaaibewegingen te maken in de richting van een persoon die zich op dat moment dichtbij verdachte bevond, is de kans aanmerkelijk dat deze persoon dusdanig wordt geraakt dat zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt. Door aldus te handelen heeft verdachte deze kans ook bewust aanvaard.
Feit 2:
Ook het onder 2 ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Gelet op de omstandigheden waaronder het zakmes onder verdachte is aangetroffen, zoals hiervoor beschreven onder feit 1, is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het (in dit geval) bestemd was om letsel aan personen toe te brengen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1
op 22 november 2023te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meerdere malen met een mes in de richting van het lichaam van die [persoon] heeft gezwaaid, en
- eenmaal die [persoon] met een mes in de arm heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 22 november 2023 te Amsterdam, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes/multitool, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en te dreigen, heeft gedragen.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1 primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd, te weten een meldplicht en meewerken aan ambulante behandeling. De officier van justitie heeft ook gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren zoals bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Ten aanzien van het onder 2 bewezen geachte feit heeft de officier van justitie verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel gelet op de samenloop tussen deze overtreding en het onder 1 bewezen geachte.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door met een uitgeklapt zakmes in zijn hand zwaaiende bewegingen te maken in de richting van het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer een diepe snijwond in zijn arm heeft toegebracht. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft zich provocerend gedragen en heeft voor een coffeeshop in het centrum van Amsterdam de confrontatie met het slachtoffer opgezocht. Ook nadat zij uit elkaar waren gehaald, is verdachte opnieuw aanvallend richting het slachtoffer en trekt zelfs een mes. Dat heeft niet alleen fysieke gevolgen gehad voor het slachtoffer, maar ook voor het gevoel van veiligheid van omstanders en uitgaanspubliek in Amsterdam.
Mede gelet daarop hanteren de oriëntatiepunten van de rechtbanken in Nederland bij geweldshandelingen waarbij gebruik is gemaakt van een wapen forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen als uitgangspunt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Hij is dus
first offender. Ook na dit feit is verdachte niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de rapportage van de reclassering van 21 januari 2025, waaruit blijkt dat het huidige toezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis goed verloopt. De toezichthouder omschrijft verdachte als e​​​​en rustige, beleefde jongeman, die onzeker overkomt en moeite lijkt te hebben zichzelf te verwoorden. Hij wil alles goed doen, is goed aan te spreken op zijn gedrag en volgt aanwijzingen en adviezen op, maar moet soms aangespoord worden om tot actie te komen. Verder volgt uit de rapportage dat verdachte de leefstijltraining gericht op cannabisgebruik met positief resultaat heeft afgerond en is aangemeld voor een behandeling bij de Waag. De reclassering ziet geen aanwijzingen van structurele problemen met betrekking tot agressieregulatie, maar wel een bepaalde mate van impulsiviteit en passiviteit. Mogelijk is het cannabisgebruik van invloed op dit gedrag. Om daar meer duidelijkheid over te verkrijgen en ter voorkoming van recidive is een behandeling geïndiceerd. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht en het meewerken aan ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden. Een gevangenisstraf zou het huidige hulpverleningstraject doorkruisen en is om die reden niet wenselijk.
Verdachte heeft op de zitting zijn spijt betuigd en kenbaar gemaakt verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen en van dit incident te hebben geleerd. Verdachte heeft op dit moment vast werk, wil volledig stoppen met het gebruik van cannabis en wil binnenkort weer een opleiding volgen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en zal voor het onder 1 primair bewezenverklaarde aan verdachte een taakstraf opleggen van 160 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een meldplicht en de verplichte medewerking aan een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden worden niet dadelijk uitvoerbaar verklaard, omdat de rechtbank, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, op dit moment geen aanwijzingen heeft dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Daarmee is niet aan het criterium van artikel 14e Sr voldaan.
Gelet op de samenloop met het onder 1 primair bewezenverklaarde misdrijf en de straf die voor dat feit aan verdachte wordt opgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om voor de onder 2 bewezenverklaarde overtreding een afzonderlijke straf of maatregel op te leggen. Daarom zal voor dat feit toepassing worden gegeven aan artikel 9a Sr.

10.Verbeurdverklaring

Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK Mes, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezen geachte is begaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 45, 62 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
160 (honderdzestig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
80 (tachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
40 (veertig) uren, van deze taakstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig) dagen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener in het kader van die behandeling geeft. Het innemen van medicatie kan daaronder worden begrepen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart verbeurd: 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2023266027-G6427024).
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en J.E. van Bruggen, rechters en
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2025.