ECLI:NL:RBAMS:2025:2193

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
AMS 24/3214
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste voorstelling van zaken bij machtiging voor doelgroepverklaring loonkostenvoordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster (eiseres) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een uitkering op basis van de WIA en verleende haar ex-werkgever, Randstad Uitzendbureau B.V., een digitale machtiging om een aanvraag voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel (LKV) in te dienen. Het Uwv heeft deze aanvraag toegewezen, maar eiseres maakte bezwaar omdat zij zich niet als arbeidsgehandicapte werknemer beschouwde en de machtiging volgens haar niet rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat eiseres gedwaald had bij het afgeven van de machtiging, omdat zij niet goed geïnformeerd was over de gevolgen van de aanvraag. De rechtbank stelde vast dat het Uwv onvoldoende informatie had verstrekt over de term 'arbeidsgehandicapte werknemer' en de gevolgen van de aanvraag. Hierdoor was er geen sprake van een geldige machtiging en mocht het Uwv de doelgroepverklaring niet afgeven. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het eerdere besluit van 29 januari 2024. Eiseres kreeg ook een vergoeding van haar proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/3214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: Y. Bekema).

Conclusie

1. De rechtbank stelt eiseres in het gelijk. De rechtbank komt namelijk tot het oordeel dat eiseres heeft gedwaald met betrekking tot het afgeven van de machtiging tot het aanvragen van een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel (LKV). Omdat eiseres zich op dwaling beroept is geen sprake van een geldige machtiging en daarmee ook niet van een aanvraag, en mocht het Uwv dus niet overgaan tot het afgeven van de doelgroepverklaring LKV. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Wat is de aanleiding voor deze rechtszaak?

2. Eiseres had een uitkering op basis van de WIA [1] voordat zij, per 16 oktober 2023, in dienst trad bij Randstad Uitzendbureau B.V. (ex-werkgever). Zij heeft haar ex-werkgever op 2 november 2023 digitaal gemachtigd om namens haar een aanvraag bij het Uwv in te dienen voor een doelgroepverklaring LKV op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl).
3. Het Uwv heeft met een besluit van 29 januari 2024 de aanvraag toegewezen. In het besluit zijn de personalia van eiseres opgenomen onder het kopje ‘Doelgroepverklaring LKV voor arbeidsgehandicapte werknemer’. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat zij vindt dat zij niet gehandicapt is en dat haar ex-werkgever geen recht zou moeten hebben op een loonkostenvoordeel. Bovendien heeft zij de machtiging digitaal getekend waardoor deze volgens haar niet rechtsgeldig is.
4. Met een besluit op bezwaar van 2 mei 2024 (bestreden besluit) is het Uwv bij haar besluit tot toewijzing van de doelgroepverklaring gebleven. Daaraan legt het Uwv ten grondslag dat eiseres in de maand voor haar indiensttreding een WIA-uitkering ontving en in de laatste zes maanden voorafgaande aan haar indiensttreding niet voor haar ex-werkgever heeft gewerkt. Zij voldoet daarmee aan de wettelijke eisen zoals gesteld in de Wtl en haar werkgever heeft daarom recht op loonkostenvoordeel. Het begrip ‘arbeidsgehandicapte werknemer’ volgt uit de wet en kan het Uwv als uitvoerder niet aanpassen. Verder stelt het Uwv vast dat eiseres niet bestrijdt dat zij de machtiging heeft ondertekend. Het feit dat dat digitaal heeft plaatsgevonden doet niet aan de rechtsgeldigheid af, zodat de ex-werkgever de doelgroepverklaring kon aanvragen namens eiseres.
5. Eiseres is het hier niet mee eens en startte daarom deze procedure bij de rechtbank. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.
6. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten en in overleg met eiseres te treden. Het Uwv heeft op 10 maart 2025 een nader stuk ingediend. Eiseres heeft op 18 maart 2025 gereageerd en aangegeven dat zij haar beroep handhaaft en een uitspraak wil. Partijen hebben telefonisch aangegeven geen nadere zitting nodig te vinden waarna de rechtbank op 28 maart 2025 het onderzoek ter zitting heeft gesloten.

Wat is het standpunt van eiseres?

7. Eiseres vindt dat het Uwv haar ten onrechte als ‘arbeidsgehandicapte werknemer’ heeft gekwalificeerd. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hieronder besproken.

Mag de rechtbank deze zaak inhoudelijk beoordelen?

8. Voordat het beroep inhoudelijk kan worden beoordeeld moet de rechtbank ambtshalve nagaan of eiseres procesbelang heeft. De jurisprudentie vereist dat wordt nagegaan of het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis kan hebben. [2] Deze vraag kwam op omdat eiseres inmiddels niet meer werkt bij Randstad B.V. en daardoor de afgegeven doelgroepverklaring niet meer leidt tot loonkostenvoordeel voor haar ex-werkgever. Het Uwv heeft in het nadere stuk bevestigd dat het afgeven van de doelgroepverklaring ook niet leidt tot andere gevolgen, zoals registratie in het doelgroepenregister. Eiseres heeft ter zitting verteld dat voor haar het belang gelegen is in het feit dat zij voor wat betreft de doelgroepverklaring niettemin geregistreerd staat als arbeidsgehandicapte werknemer, een kwalificatie die zij als stigmatiserend en onjuist ervaart. De rechtbank oordeelt dat eiseres procesbelang heeft, nu de persoonsgegevens van eiseres worden gekoppeld aan de wettelijke doelgroep ‘arbeidsgehandicapte werknemer’ in een doelgroepverklaring die drie jaar geldig is, voor die periode bewaard moet blijven, en in theorie kan herleven als eiseres opnieuw bij haar ex-werkgever in dienst zou treden. [3] De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk beoordelen.

Waarom stelt de rechtbank eiseres in het gelijk?

9. Eiseres heeft als meest verstrekkende grond aangevoerd dat zij haar werkgever niet rechtsgeldig heeft gemachtigd de aanvraag voor de doelgroepverklaring te doen.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.2.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiseres een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad in die zin dat voor haar niet voorzienbaar was dat de aanvraag kon leiden tot een situatie waar personalia van eiseres in het kader van een doelgroepverklaring gekoppeld zouden worden aan de kwalificatie ‘arbeidsgehandicapte werknemer’. Deze onjuiste voorstelling is van doorslaggevend belang te achten. Als eiseres dat zou hebben geweten is voorstelbaar dat eiseres van de machtiging zou hebben gezien afgezien nu de aanvraag tot gevolg kan hebben dat er een bijzonder persoonsgegeven wordt geregistreerd, namelijk een gegeven dat ziet op iemands (vermeende) gezondheid. [4]
9.3.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat het Uwv, blijkens het ingenomen standpunt in het bestreden besluit en op de zitting herhaald, het essentieel vindt dat zij in de besluitvorming aansluit bij de wettelijke terminologie. In het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel had het dan op de weg van het Uwv gelegen om eiseres over deze terminologie te informeren. Ter zitting is met partijen besproken dat het machtigingsformulier dat het Uwv ter beschikking stelt uit twee delen bestaat: een werknemersdeel en een werkgeversdeel. Eiseres heeft gesteld, en het komt de rechtbank aannemelijk voor, dat zij het werkgeversdeel tijdens het tekenen niet onder ogen heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat eiseres op het werknemersdeel onder 3.1 ‘onder welke doelgroep valt u’ een keuze heeft gemaakt uit vijf mogelijkheden. Eiseres heeft aangekruist dat zij behoort tot de groep ‘voordat ik in dienst kwam bij werkgever ontving ik een uitkering (WAO, WIA, WAZ of IOW)’. In het formulier komt de term ‘arbeidsgehandicapte werknemer’ niet voor [5] en wordt dus voor eiseres niet kenbaar een koppeling gemaakt tussen deze categorie en de doelgroep ‘arbeidsgehandicapte werknemer’ in de Wtl. Het formulier verwijst ook niet naar enige wettelijke bepaling, of zelfs maar in algemene zin naar de Wtl, waar eiseres dit uit had kunnen afleiden. Als laatste geldt dat voor zover er al op eiseres een onderzoeksplicht rustte om duidelijk te krijgen waar het formulier op ziet, dat de informatie die beschikbaar is niet eenduidig is. De rechtbank stelt vast dat twee van de drie websites (respectievelijk van het Uwv en de Rijksoverheid) die als eerst naar boven komen bij het gebruik van de zoekmachine google.com bij de zoekslag ‘Doelgroepverklaring loonkostenvoordeel’ geen koppeling maken tussen personen die een WIA-uitkering ontvingen met de wettelijk bepaalde doelgroep ‘arbeidsgehandicapte werknemer’. [6] De derde website verwijst naar de niet-wettelijke term ‘arbeids
beperktewerknemers’ en pas bij het doorklikken kan worden afgeleid dat het hier (onder andere) gaat om personen die voor indiensttreding een WIA-uitkering ontvingen. [7] In die omstandigheden heeft het Uwv eiseres naar oordeel van de rechtbank onvoldoende ingelicht, terwijl zij dat wel had behoren te doen.
9.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv informatie van doorslaggevend belang niet heeft opgenomen in het machtigingsformulier van het Uwv waardoor eiseres heeft gedwaald met betrekking tot de eventuele gevolgen die een aanvraag in haar naam zou kunnen hebben. Nu deze beroepsgrond slaagt, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Wat zijn de vervolgstappen?

10. Het beroep is gegrond. De machtiging tot het doen van een aanvraag voor een doelgroepverklaring LKV is onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. Nu eiseres zich op dwaling beroept, betekent dat dat er geen sprake is van een geldige machtiging en daarmee ook niet van een aanvraag, en het Uwv dus ook niet mocht overgaan tot het afgeven van de doelgroepverklaring LKV. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en het besluit van 29 januari 2024 herroepen.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Deze kosten worden begroot op € 1.814,- (1 punt omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en 1 punt omdat de gemachtigde aan de zitting heeft deelgenomen, met een waarde van € 907,- per punt). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 2 mei 2024;
  • herroept het besluit van 29 januari 2024;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Hoogenboom, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Koning, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.CRvB 10 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2945, r.o. 4.1.
3.Zie Kamerstukken II 2015-2016,
4.Zie artikel 9, eerste lid, gelezen in samenhang met preambulaire overweging 35 van de Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.
5.Een van de andere opties luidt echter: ‘Ik behoor tot de groep arbeidsbeperkte werknemers die herplaatst worden (WAO/WIA)’. Eiseres heeft dit niet aangekruist.
6.Zie