Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de District Court in Lublin op 19 april 2022. De rechtbank heeft eerder op 3 april 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij het onderzoek ter zitting heropende en de officier van justitie de gelegenheid gaf om vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Tijdens de zittingen op 20 maart en 9 april 2025 is de verdachte verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.
In de tussenuitspraak van 3 april 2025 heeft de rechtbank de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, evenals de detentieomstandigheden voor Roma in Polen. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingsrechten van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat hij de verplichting had om bereikbaar te zijn voor de Poolse justitiële autoriteiten.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er naast het onderhavige EAB nog twee Poolse EAB's en een Duits EAB waren. De officier van justitie heeft gepleit voor voorrang van het Duitse EAB, wat de rechtbank heeft onderschreven. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft bepaald dat de overlevering aan Polen voor de feiten zoals omschreven in het EAB kan plaatsvinden, maar dat voorrang moet worden gegeven aan het Duitse EAB.