4.4.Het oordeel van de rechtbank
Alvorens de rechtbank toekomt aan haar oordeel richt zij zich eerst tot de aangeefster in deze zaak. Gelet op het risico van secundaire victimisatie vindt de rechtbank de volgende opmerking van belang. Uit het hiernavolgende zal blijken dat verdachte zal worden vrijgesproken. De rechtbank realiseert zich dat deze vrijspraak aangeefster zwaar zal vallen. Zij heeft immers aangegeven hoezeer zij te lijden heeft gehad van het handelen van verdachte en dat zij daar tot op de dag van vandaag nog nadelige gevolgen van ondervindt. De rechtbank zal de vrijspraak hierna uitleggen.
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat is in deze zaak ook het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
In deze zaak staat niet ter discussie dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met aangeefster. De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of sprake is geweest van dwang.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Aangeefster heeft meerdere malen verklaard over wat zich in de woning van verdachte heeft afgespeeld. De rechtbank stelt vast dat haar verklaringen op een opvallend onderdeel niet consistent zijn. De rechtbank wijst in dit verband erop dat zij in haar aangifte meermaals heeft verklaard dat zij, toen zij in de woning van verdachte was, heeft geprobeerd of de deur open was, maar dat deze op slot zat. Zij heeft verdachte gevraagd de deur te openen maar dat heeft hij geweigerd. Volgens aangeefster heeft hij gezegd dat hij de sleutel had verstopt. Tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij niet heeft geprobeerd om de woning te verlaten en niet meer zeker wist of zij heeft gekeken of de deur op slot zat. Daarnaast vindt haar verklaring dat zij in de penis van verdachte heeft gebeten geen steun in het dossier. Op de penis is na onderzoek door de zedenrechercheur immers geen huidletsel aangetroffen.
Bovengenoemde inconsistentie en het gegeven dat de verklaring van aangeefster geen steun vindt in het letselonderzoek bij verdachte maken haar verklaringen echter niet zonder meer onbetrouwbaar. Het is wel een reden om terughoudend met het gebruik van die verklaringen om te gaan. Het komt dus aan op de vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is die de verklaringen van aangeefster kan bevestigen.
Steunbewijs
Met betrekking tot het bij aangeefster geconstateerde letsel is van belang dat aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte bij de keel is gegrepen, dat hij haar heeft geslagen op de billen en in het gezicht en dat hij haar in de borsten heeft geknepen. Alhoewel de zich in het dossier bevindende letselbeschrijving steun biedt aan de verklaringen van aangeefster voor wat betreft het slaan op de billen, het knijpen in de borsten en het vastpakken in de hals, is de rechtbank van oordeel dat dit letsel onvoldoende onderscheidend is om tot steunbewijs te kunnen dienen voor wat betreft de door aangeefster verklaarde dwang. Dit letsel past immers ook bij het scenario van verdachte dat met wederzijdse instemming ruige seks heeft plaatsgevonden. Resteert de geconstateerde hyperpigmentatie in het gelaat. Nog daargelaten dat hyperpigmentatie (huidverkleuring) meerdere oorzaken kan hebben, is dit gelet op het voorgaande onvoldoende om als steunbewijs te dienen voor de daardoor toegepaste dwang.
Het overige geconstateerde letsel wordt in de verklaringen van aangeefster niet in verband gebracht met de seksuele verrichtingen, zodat de rechtbank hieraan verder voorbij gaat.
Dat betekent dat, nu er ook geen ander steunbewijs in het dossier aanwezig is, er onvoldoende bewijs is dat aangeefster door het geweld is gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen. Daarmee is niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv, zodat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het feit heeft begaan. Verdachte zal dan ook van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 27,92 aan vergoeding van materiële schade en
€ 25.000,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts vordert zij een verhoging van € 100.000,-- in verband met de mogelijkheid van hoger beroep. Er is nog geen zicht op een eindtoestand van de schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.