ECLI:NL:RBAMS:2025:2888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
13/133086-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Helpdeskfraude en oplichting van kwetsbare ouderen met gebruik van valse hoedanigheden en gegevensbestanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meervoudige oplichting, medeplegen van poging tot oplichting, en het voorhanden hebben van gegevens bestemd voor het plegen van een misdrijf. De verdachte, geboren in 2005 en gedetineerd, werd beschuldigd van het oplichten van voornamelijk oudere slachtoffers door zich voor te doen als medewerker van een bank of politie. De slachtoffers, vaak ouder dan 70 jaar, werden telefonisch benaderd en misleid om hun bankgegevens en waardevolle spullen af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opereerde en gebruik maakte van een systematische aanpak om de slachtoffers te bedriegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met inachtneming van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook geestelijk letsel hebben opgelopen door de oplichting. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/133086-24
Datum uitspraak: 2 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudig kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] , en de toelichting van mr. M. Berbee op de vordering van [persoon 4] en [persoon 5] .

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van oplichting in de periode van 2 mei 2024 tot en met 30 juli 2024 in Nederland van [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 9] , [persoon 10] , [persoon 1] , [persoon 11] , [persoon 3] , [persoon 12] , [persoon 2] , [persoon 4] , [persoon 13] , [persoon 14] en/of [persoon 15] ;
medeplegen van poging tot oplichting op 10 juni 2024 in Nederland van [persoon 16] ;
voorhanden hebben van gegevens (combolijst) bestemd tot het plegen van een misdrijf in de periode van 5 juli 2024 tot en met 1 augustus 2024 in Nederland;
heling van niet-openbare gegevens in de periode van 5 juli 2024 tot en met 1 augustus 2024 in Nederland.
De (gewijzigde) tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Waardering van het bewijs

Inleiding
De slachtoffers die in de tenlastelegging worden genoemd, bijna allemaal ouder dan 70 jaar, een aantal ouder dan 80 jaar en twee ouder dan 90 jaar, hebben allen aangifte gedaan van oplichting, zogenoemde helpdeskfraude. Zij hebben verklaard dat zij op hun huistelefoon werden gebeld en dat zij iemand aan de lijn kregen die zich voorstelde als een medewerker van (de beveiliging, alarmcentrale, fraude-afdeling van) de bank of werkzaam bij de politie/recherche. De slachtoffers hebben verklaard dat doordat hen op de mouw was gespeld dat zij het risico liepen beroofd of overvallen te worden of dat zij op andere wijze risico liepen hun kostbaarheden en geld te verliezen, zij bewogen zijn hun pincode te geven of geld over te maken en geld, sieraden, andere kostbaarheden en/of pinpas mee te geven aan iemand die dat geld en/of die kostbaarheden bij hen thuis kwam ophalen. Daarnaast is van een aantal slachtoffers geld opgenomen van hun rekeningen. Naast de overeenkomsten dat het gaat om slachtoffers die (enigszins) op leeftijd zijn, op hun huistelefoon zijn gebeld, zij op min of meer gelijke wijze zijn benaderd en voorgelogen, is de grootste gemene deler dat zij zijn gebeld met een telefoon met hetzelfde nummer. Na inzet van technische hulpmiddelen (IMSI-catcher) door de politie, observatie en taps is de verdachte in beeld gekomen. Hij wordt ervan beschuldigd dat hij samen met een ander en/of anderen de slachtoffers (telefonisch) heeft opgelicht. De verdachte wordt voorts verweten dat hij een zogenoemde combolijst in zijn bezit heeft gehad waarop (persoons)gegevens stonden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen die een ernstige schending van het recht op een eerlijk proces van de verdachte als bedoeld in artikel 6 EVRM opleveren wat moet leiden tot bewijsuitsluiting en bij een bewezenverklaring van een of meer feiten tot strafvermindering. Hij heeft hiertoe (samengevat) het volgende aangevoerd. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van observatie van die dag heeft de politie herhaaldelijk onjuist geverbaliseerd dat de verdachte op 30 juli 2024, de dag van de inzet van de IMSI-catcher, alleen in een auto heeft gezeten. Ten aanzien van de tweede beweerdelijke inzet van de IMSI-catcher op 1 augustus 2024 ontbreekt nog steeds ieder proces-verbaal waaruit blijkt dat er daadwerkelijk een hit heeft plaatsgevonden op het IMSI-nummer van de iPhone SE. Ten tweede zijn de rechter-commissaris en de reclassering onjuist voorgelicht. Bij de voorgeleiding is benoemd dat de verdachte opdrachtgever zou zijn van helpdeskfraude en dat hij anderen zou hebben aangestuurd. Er worden twee andere verdachten genoemd die op 25 juli 2024 zijn aangehouden en door de verdachte zouden zijn aangestuurd, maar over wie daarna niets meer in het dossier is te lezen. Er zijn verschillende aangiftes en meldingen in het dossier gevoegd die niet in relatie staan tot de verwijten die de verdachte worden gemaakt. In een reeks processen-verbaal worden IMEI-nummers genoemd die niet overeenkomen met de telefoons in het onderzoek. De reclassering heeft op basis van die informatie bepaalde conclusies getrokken, waaronder dat de verdachte niet zo kwetsbaar is dat hij in een justitiële jeugdinrichting zou moeten worden geplaatst. Tot slot zijn een aantal tapgesprekken van aangevers die in de tenlastelegging staan genoemd, ondanks de uitdrukkelijke beslissing van de rechtbank, toezeggingen van de officier van Justitie en herhaalde verzoeken van de verdediging, uiteindelijk niet aan de verdediging verstrekt. Het nadeel voor de verdachte is evident. De resultaten van de IMSI-catcher zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs en wat betreft de onjuiste voorlichting en het niet verstrekken van de tapgesprekken zou strafvermindering moeten worden volgen.
De raadsman heeft verder samengevat betoogd dat geconcludeerd zou kunnen worden dat de verdachte zich in kringen met helpdeskfraudeurs bevond en dat hij degene zou zijn geweest die slachtoffers heeft gebeld, maar dat hiervoor bijna alleen indirect bewijs is gepresenteerd dat misschien net voldoende is voor een verdenking doch onvoldoende voor een bewezenverklaring.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten omdat het bewijs ontbreekt. Een groot deel van de locatiegegevens van de iPhone SE straalt een andere locatie aan dan de woning van de verdachte, wat er op duidt dat de telefoon vermoedelijk tussen verschillende personen heeft gerouleerd. Er is geen proces-verbaal van stemherkenning. Wat de iPhone 11 betreft is niet vast te stellen dat deze telefoon uitsluitend door de verdachte is gebruikt. Ook staat niet vast dat de verdachte de enige gebruiker is van de in beslag genomen laptop.
Het oordeel van de rechtbank
Onherstelbare vormverzuimen?
Als de verdediging een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) mag van haar worden verwacht dat zij duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren aangeeft tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Alleen op een zodanig verweer is de rechtbank gehouden een met redenen omklede beslissing te geven. [1]
Het verweer wordt verworpen. De raadsman heeft aangevoerd dat ‘al deze hiervoor genoemde onherstelbare verzuimen (…) een ernstige schending van het recht op een eerlijk proces van de verdachte ex artikel 6 EVRM’ vormen en dat ‘het nadeel voor de verdachte evident is’. Aangezien het betoog van de raadsman niet is gemotiveerd aan de hand van voormelde factoren zal het daarom verder onbesproken blijven.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde: medeplegen van (poging tot) oplichting
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II staan de overtuiging gekregen dat de verdachte zich samen met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan oplichting en een poging daartoe van de in tenlastelegging genoemde slachtoffers op de wijze zoals is ten laste gelegd.
Alle slachtoffers zijn gebeld met een telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 1] en IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] . Dit telefoon- en IMEI-nummer behoren toe aan een iPhone SE. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in de ten laste gelegde periode de iPhone SE in zijn bezit heeft gehad en heeft gebruikt bij de telefonische oplichting van de slachtoffers en overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier blijkt dat op 30 juli 2024 tussen 15.14 uur en 16.16 uur bij het met behulp van technische apparatuur zo nauwkeurig mogelijk lokaliseren van de iPhone met IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] naar voren gekomen is dat het toestel zich op dat moment bevond in een voertuig, op de parkeerplaats van [vereniging 1] op de [straatnaam] in Amsterdam. In het dossier staat voorts dat de politie die dag met behulp van technische apparatuur ook een IMSI-nummer heeft vergaard en dat daaruit is naar voren gekomen dat om 15.15 uur een toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] zich op de [straatnaam] in Amsterdam bevond. De politie heeft gezien dat de verdachte zich rond dat tijdstip in een auto ter hoogte van de [vereniging 2] op de [straatnaam] in Amsterdam bevond. Rond 16.15 uur die dag is de verdachte door de politie gecontroleerd. Tijdens de controle zag een van de verbalisanten een ouder type iPhone op het trottoir liggen, direct achter het voertuig waarin verdachte zat. De verdachte heeft toen verklaard dat deze iPhone van hem was en hij heeft deze ontgrendeld. In het proces-verbaal van observatie betreffende deze dag staat dat om 15.59 uur is gezien dat nadat de verdachte bij de drive-in van de KFC was geweest er een tweede persoon als bijrijder in de Daihatsu zat. Er staat niet gerelateerd dat is gezien dat de verdachte daarvoor alleen in de auto zat. De rechtbank merkt voorts op dat het IMEI-nummer dat op pagina 1.1216 wordt genoemd waar de raadsman naar heeft verwezen, in tegenstelling tot wat de raadsman stelt, wel in relatie tot de verdachte staat aangezien dat het nummer is van de Nokia 105 die op 18 maart 2024 bij de verdachte in beslag genomen is en in deze zaak goednummer 6541927 heeft gekregen. Onderzoek naar het desbetreffende IMEI-nummer heeft bovendien belastende informatie opgeleverd. Het verweer van de raadsman ontbeert dus op onderdelen ook feitelijke grondslag.
De verdachte had op 30 juli 2024 ook een Samsung Galaxy met IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] en telefoonnummer [telefoonnummer 2] bij zich. Die telefoon is na de aanhouding van de verdachte op 1 augustus 2024 aangetroffen in de auto waarin de verdachte had gezeten. Bij de verdachte thuis is die dag in zijn slaapkamer onder meer een iPhone 11 aangetroffen.
Op zowel de Samsung Galaxy als de iPhone 11 is informatie aangetroffen die verband houdt met een aantal van de oplichtingen. Met de Samsung Galaxy is op de naam van slachtoffers ( [persoon 16] , [persoon 4] , [persoon 8] ) gezocht. Op de iPhone 11 is onder meer een foto gevonden waarop het telefoonnummer van een van de slachtoffers ( [persoon 6] ) is te zien. Op 29 juli 2024 is op deze telefoon op de naam van een van de andere slachtoffers ( [persoon 14] ) gegoogeld.
Op 17 september 2024 is de verdachte afgeluisterd toen hij bezoek kreeg van zijn ouders en zijn broer. In dat gesprek heeft de verdachte onder meer het volgende gezegd: ‘Ik was in het water gesprongen, maar ze hebben geen telefoon, die is in het water’ en ‘ik probeerde je nog te bellen in het water’. De verdachte is op 1 augustus 2024 om 16.02 uur aangehouden nadat hij in het water was gesprongen. Op 1 augustus 2024 om 16.01.15 is het laatste geregistreerde moment dat de iPhone SE wordt gebruikt. Na dit moment wordt de iPhone SE niet meer gebruikt. De verdachte had ten tijde van zijn aanhouding geen telefoon bij zich. Wel werd in de auto waarin de verdachte kort daarvoor was gezien de Samsung-telefoon aangetroffen, waarvan de verdachte bij de politie heeft verklaard dat deze van hem is. Met de Samsung-telefoon kan verdachte dus niet gebeld hebben toen hij in het water was. Ter zitting heeft de verdachte geen antwoord willen geven op de vraag met welk toestel hij dan wel gebeld had.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de gebruiker was van de iPhone SE waarmee alle slachtoffers zijn gebeld.
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. De verdachte moet daartoe een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van, zoals in deze zaak, een goed en/of het beschikbaar stellen van gegevens.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. [2]
De slachtoffers, bijna allemaal ouder dan 70, een aantal ouder dan 80 jaar en twee aangevers ouder dan 90 jaar, hebben aangifte gedaan van telefonische oplichting. Zij hebben in hun aangiftes verklaard dat zij zijn gebeld op hun vaste lijn en dat degene die belde zich voorstelde en zich voordeed als medewerker van een bank of van de politie/recherche. Aan de slachtoffers werd verteld dat er verdachte transacties waren opgemerkt, er gefraudeerd zou zijn, er onderzoek moest worden gedaan of dat de politie informatie had dat er zou worden ingebroken. De slachtoffers werden soms urenlang aan de lijn gehouden.
Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen, het aannemen van een valse hoedanigheid en valse naam en een samenweefsel van verdichtsels, bij de slachtoffers een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor zij zijn bewogen tot de afgifte van een of meer goederen/geldbedragen en het beschikbaar stellen van gegevens (pincode).
De rechtbank heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte zich bediend heeft van een van tevoren bedachte, gehanteerde werkwijze. Daarbij deed de verdachte zich voor als een persoon die te vertrouwen is en was er sprake van een indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) door de verdachte aan de slachtoffers gedane leugenachtige mededelingen waarbij de verdachte misbruik gemaakt heeft van de kwetsbaarheid van de slachtoffers.
Ten slotte is de vraag of sprake is van medeplegen, zoals is ten laste gelegd. De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen. Ook als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering kan sprake zijn een nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan wel van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten. [3]
De rechtbank stelt op grond van de aangiftes van [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 9] , [persoon 10] , [persoon 1] , [persoon 3] , [persoon 12] , [persoon 2] , [persoon 4] , [persoon 13] en [persoon 14] vast dat de oplichting (bankhelpdeskfraude) telkens door ten minste twee daders is gepleegd. Er was in elk geval sprake van een dader die belde en zich voordeed als medewerker van de bank of politie en andere dader die het geld, de bankpassen en andere waardevolle spullen ophaalde, terwijl de slachtoffers nog aan de telefoon waren met de beller. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een samenwerkingsverband. De rechtbank is van oordeel dat ook sprake is van medeplegen ten aanzien van de aangevers [persoon 11] , [persoon 16] en [persoon 15] , waarbij niet iemand aan de deur is geweest. De rechtbank komt tot die vaststelling omdat ook die slachtoffers gebeld zijn met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Daarnaast heeft aangeefster [persoon 11] geld overgemaakt aan [naam 1] , welke naam ook voorkomt in de aangifte van [persoon 7] . Aangever [persoon 16] heeft verklaard gebeld te zijn door [naam 2] , wier naam ook terugkomt in de aangiftes van [persoon 13] , [persoon 15] en [persoon 14] . Ten slotte is tegen aangeefster [persoon 15] gezegd dat [naam 3] haar pinpas op zou komen halen. [naam 3] is ook de naam van de persoon die bij aangevers [persoon 13] en [persoon 14] de bankpas zou komen ophalen.
De rechtbank concludeert dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen de verdachte en de onbekend gebleven mededader(s). De wijze van oplichting vergt immers een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde: het voorhanden hebben van gegevens bestemd tot plegen van een misdrijf en heling van die (niet-openbare) gegevens
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op de Samsung Galaxy van de verdachte, die op 1 augustus 2024 is aangetroffen in de auto waarin de verdachte had gezeten, drie video’s zijn aangetroffen die op 5 juli 2024 via Snapchat zijn ontvangen. Op (een van) deze video’s is een Exceloverzicht te zien met daarop onder meer persoonsgegevens (achternamen en geboortedatums), energiemaatschappijen en rekeningnummers. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de Samsung-telefoon van hem is en dat hij weet dat hij de video’s met het Exelbestand heeft ontvangen.
De verdachte had dus een grote hoeveelheid niet-openbare (persoons)gegevens op zijn telefoon ontvangen. Het betreft hier onder meer persoonlijke en privacygevoelige gegevens. Het is een feit van algemene bekendheid dat persoonsgegevens veelal worden gebruikt bij oplichting zoals bankhelpdeskfraude. De verdachte heeft zich in de periode van het ontvangen van die gegevens schuldig gemaakt aan oplichting van personen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte, op het moment dat hij deze (persoons)gegevens ontving, wist dat die gegevens bestemd zijn voor het plegen van oplichting.
Aldus is bewezen dat de verdachte zoals hem onder 3 is ten laste gelegd gegevens voorhanden heeft gehad heeft waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van oplichting (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht), voor zover deze feiten betrekking hebben op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument. Ook is bewezen dat de verdachte, zoals hem onder 4 is ten laste gelegd, niet-openbare gegevens voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze gegevens wist dat deze door misdrijf waren verkregen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en wel dat
1. hij in de periode van 2 mei 2024 tot en met 30 juli 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 6] en [persoon 7] en [persoon 8] en [persoon 9] en [persoon 10] en [persoon 1] en [persoon 11] en [persoon 3] en [persoon 12] en [persoon 2] en [persoon 4] en [persoon 13] en W. [persoon 14] en [persoon 15] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een of meerdere
  • geldbedragen en
  • sieraden en
  • juwelen en
  • horloges en
  • pinpassen en
  • bijbehorende pincodes en
  • een sleutel en
  • inloggegevens voor internetbankieren en
  • zilveren munten en
  • een goudbaar van 1 kilogram
T.a.v. [persoon 6] :
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid van een agent van de recherche met de naam [naam 7] en
  • vervolgens tegen voornoemde slachtoffer te vertellen dat er een overval heeft plaatsgevonden en
  • vervolgens dat de vermeende daders van die overval een boekje bij zich hadden met het adres van het atelier van het voornoemde slachtoffer er ingeschreven en
  • vervolgens te vragen of het voornoemde slachtoffer de sleutel van het atelier kon afgeven aan de recherche en
  • vervolgens aan te sturen op een afspraak voor de overdracht van de sleutel en
  • vervolgens te vragen wat het huisadres is van het voornoemde slachtoffer zodat de sleutel van het atelier kan worden thuisgebracht en
  • vervolgens te vragen of het voornoemde slachtoffer thuis geld, sieraden, zilver of goud heeft en
  • vervolgens te vragen naar de bankpassen en de bijbehorende pincodes van het voornoemde slachtoffer en aan te geven dat de bankpassen moeten worden geblokkeerd
en
T.a.v. [persoon 7] :
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes en/of medeverdachtes valse hoedanigheid van een medewerker van de (beveiliging van de) ING bank en
  • vervolgens aan te geven dat er misbruik zou zijn gemaakt van de rekening van het voornoemde slachtoffer en
  • aan te geven dat er een medewerker/koerier van de bank zal langskomen om de bankpas en de bijbehorende pincode van het voornoemde slachtoffer op te halen en
  • vervolgens te vertellen dat er een nieuwe rekening voor het voornoemde slachtoffer moet worden aangemaakt en
  • vervolgens te vertellen dat het geld van de rekening van het voornoemde slachtoffer moet worden veiliggesteld en
  • vervolgens het voornoemde slachtoffer te bewegen om meerdere geldbedragen over te boeken naar de rekening van [naam 1] [rekeningnnummer] en
  • vervolgens een verificatiecode te geven waarmee de medewerker/koerier zich zal gaan identificeren en
  • vervolgens bij de woning van het voornoemde slachtoffer de bankpas en bijbehorende pincode in ontvangst te nemen en daarbij een verificatiecode te zeggen
en
T.a.v. [persoon 8] :
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid van een medewerker van een onderzoeksbedrijf van de ABN Amro Bank en
  • vervolgens te vertellen dat er onderzoek wordt gedaan naar banken en dat er daarom bankpassen worden opgehaald en
  • vervolgens te vertellen dat de zoon van de medewerker van een onderzoeksbedrijf van de ABN Amro bank de bankpas van het voornoemde slachtoffer zal komen ophalen en
  • vervolgens het voornoemde slachtoffer te bewegen om de bijbehorende pincode telefonisch door te geven en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en de bankpas in ontvangst te nemen
en
T.a.v. [persoon 9]
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes en medeverdachtes valse hoedanigheid van een medewerker van de fraudeafdeling van de ABN Amro bank en
  • vervolgens aan te geven dat een afschrijving van 800 euro zou zijn tegengehouden afkomstig van een Belgische bank en
  • vervolgens aan te geven dat er een medewerker/koerier van de bank zal langskomen om de bankpas van het voornoemde slachtoffer op te halen en
  • vervolgens een code te geven waarmee de medewerker/koerier zich zal gaan identificeren en
  • vervolgens het slachtoffer te bewegen om de pincode telefonisch door te geven en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en de bankpas in ontvangst te nemen en daarbij een code te zeggen en
  • vervolgens door te verbinden naar een agent van de recherche in Diemen en
  • vervolgens te vertellen dat er aanhoudingen zijn verricht en dat daarbij in een auto een papiertje is aangetroffen met adresgegevens van het voornoemde slachtoffer en
  • vervolgens te vragen of er geld en sieraden in de woning liggen en
  • vervolgens te vertellen dat het geld en de sieraden veiliggesteld moeten worden en
  • vervolgens wederom aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en het geld en de sieraden in ontvangst te nemen
en
T.a.v. [persoon 10] :
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid van een medewerker van de alarmcentrale van de ING bank en
  • vervolgens te vertellen dat er verdachte transacties zouden plaatsvinden met de rekening van het voornoemde slachtoffer en
  • vervolgens aan te geven dat er een medewerker/koerier van de bank zal langskomen om de bankpas en de bijbehorende pincode van het voornoemde slachtoffer op te halen en
  • vervolgens te vertellen dat het voornoemde slachtoffer dan meteen een nieuwe bankpas met bijbehorende pincode zal krijgen en
  • vervolgens een code (8890) te geven waarmee de medewerker/koerier zich zal gaan identificeren en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en de bankpas in ontvangst te nemen
en
T.a.v. [persoon 1]
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes en medeverdachtes valse hoedanigheid van een medewerker van de alarmcentrale van de SNS bank en de wijkagent en
  • vervolgens te vertellen dat de bankpas van het voornoemde slachtoffer zou zijn geskimd en
  • vervolgens het voornoemde slachtoffer door te verbinden met de wijkagent en
  • vervolgens te vertellen dat het voornoemde slachtoffer in haar woning zal worden overvallen en dat de buren van het voornoemde slachtoffer verdachte personen hebben gezien in een auto en
  • vervolgens te vertellen dat er in de betreffende auto een kladblok is gevonden waarop de gegevens van het voornoemde slachtoffer staan geschreven en
  • vervolgens het voornoemde slachtoffer weer door te verbinden met de medewerker van de alarmcentrale van de SNS bank en
  • vervolgens aan te geven dat er een medewerker/koerier van de bank zal langskomen om de bankpas en de bijbehorende pincode van het voornoemde slachtoffer op te halen en
  • vervolgens een code (IJ4566 en/of JI4566) en naam van de medewerker/koerier ( [naam 4] ) te geven waarmee de medewerker/koerier zich zal gaan identificeren en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en de bankpas en bijbehorende pincode in ontvangst te nemen en daarbij een code en naam te zeggen en
  • vervolgens aan het voornoemde slachtoffer te vragen of zij geld en sieraden in huis heeft en
  • vervolgens aan te geven dat er een incognito-agent zal langskomen om het geld en sieraden van het voornoemde slachtoffer op te halen en
  • vervolgens het voornoemde slachtoffer te instrueren om enkel de woorden ‘goedendag’ tegen de incognito-agent te zeggen en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en het geld en de sieraden en horloges van het voornoemde slachtoffer op te halen
en
T.a.v. [persoon 11] :
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes en/of medeverdachtes valse hoedanigheid van een medewerker van de fraudehelpdesk van een bank en
  • te vertellen dat er verdachte transacties zouden plaatsvinden met de rekening van het voornoemde slachtoffer en
  • het voornoemde slachtoffer door te verbinden met een andere medewerker van de bank met de naam [naam 1] en
  • aan te geven dat de rekening van het voornoemde slachtoffer weer veilig zou worden gemaakt en
  • vervolgens meermalen het voornoemde slachtoffer te bewegen een geldbedrag over te boeken naar [naam 1] [rekeningnnummer]
en
T.a.v. [persoon 3]
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid van een agent met de naam [naam 5] en
  • vervolgens te vertellen dat er onderzoek gaande was naar een bende in de buurt bij het voornoemde slachtoffer en
  • vervolgens te vertellen dat deze bende vuurwapengevaarlijk is en
  • vervolgens te vertellen dat de naam van het voornoemde slachtoffer voorbij zou zijn gekomen bij de eerder genoemde bende en
  • vervolgens te vertellen dat er in verband met het onderzoek foto’s moeten worden gemaakt van de sieraden van het voornoemde slachtoffer en
  • vervolgens aan te geven dat er een agent zal langskomen om de sieraden op te halen en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en zich voor te stellen als [naam 6] , medewerker van de politie en de sieraden van het voornoemde slachtoffer op te halen
en
T.a.v. [persoon 12] :
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en
  • vervolgens zich voor te stellen als agenten en
  • vervolgens te vertellen dat er bij het voornoemde slachtoffer ingebroken zal worden en
  • vervolgens het voornoemde slachtoffer te bewegen om de bankpas en sieraden af te geven
en
T.a.v. [persoon 2]
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid en
  • vervolgens te vertellen dat er iemand zal langskomen om foto’s te maken van de sieraden van het voornoemde slachtoffer en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en
  • vervolgens te vragen waar de sieraden zijn en
  • vervolgens het voornoemde slachtoffer te bewegen om de sieraden af te geven
en
T.a.v. [persoon 4] :
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid van een agent en
  • vervolgens te vertellen dat de woning van het slachtoffer op de lijst staat om bij ingebroken te worden door een vuurwapengevaarlijke bende en
  • vervolgens te vragen of het voornoemde slachtoffer geld of dure goederen in de woning heeft liggen en
  • vervolgens aan te geven dat een collega agent het geld en de dure goederen zal ophalen of naar een bekende van het voornoemde slachtoffer zal brengen en
  • vervolgens een dienstnummer ( [dienstnummer] ) van de collega-agent door te geven waarmee de collega-agent zich zal gaan identificeren en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en de inloggegevens voor internetbankieren en sieraden en zilveren munten en horloges en een goudbaar van 1 kilogram in ontvangst te nemen en daarbij een dienstnummer te zeggen
en
T.a.v. [persoon 13] :
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid van een medewerker van de alarmcentrale van de (ING) bank en
  • vervolgens te vertellen dat er verdachte inlogpogingen zijn geconstateerd op de rekening van het voornoemde slachtoffer en
  • vervolgens te vertellen dat er getracht is om een betaling te verrichten van 1.500,12 euro vanaf de rekening van het voornoemde slachtoffer bij de Mediamarkt en
  • vervolgens te vertellen dat er mogelijk mensen zijn (aangehouden) die in het bezit zijn van de bankpas en/of internetbankierengegevens van het voornoemde slachtoffer en
  • vervolgens te vragen of het voornoemde slachtoffer nog meer bankpassen en creditcard in bezit heeft en
  • vervolgens het voornoemde slachtoffer zijn pincode telefonisch te laten doorgeven en
  • vervolgens aan te geven dat een collega met de naam [naam 3] zal langskomen om de bankpas en/of creditcard op te halen of te laten controleren of de bankpas en creditcard gehackt zijn en
  • vervolgens een code (8960501) van [naam 3] te geven waarmee [naam 6] zich zal gaan identificeren en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en de bankpas en creditcard in ontvangst te nemen en daarbij een code te zeggen
en
T.a.v. [persoon 14] :
  • contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid van een medewerker van de ING bank en
  • vervolgens te vertellen dat er is gefraudeerd met de bankpas van het voornoemde slachtoffer en
  • vervolgens aan te geven dat een collega zal langskomen om de bankpas op te halen en
  • vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en de bankpas in ontvangst te nemen en zich te identificeren als [naam 3]
T.a.v. [persoon 15]
  • contact heeft opgenomen met het voornoemde slachtoffer, daarbij heeft gebruikgemaakt van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid van een medewerker van de ING bank en
  • vervolgens tegen het voornoemde slachtoffer heeft verteld dat er een afschrijving van 1500 euro in de wacht staat en
  • vervolgens het voornoemde slachtoffer heeft bewogen om haar pincode telefonisch door te geven en
  • vervolgens heeft aangegeven dat [naam 3] langs zal worden gestuurd om de bankpas op te halen en
  • vervolgens een code heeft doorgegeven 66890;
2. hij op 10 juni 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 16] te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten
  • sieraden en/of
  • goud en/of
  • zilver
T.a.v. [persoon 16] :
  • contact heeft opgenomen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikgemaakt van verdachtes of medeverdachtes valse hoedanigheid van de recherche met de naam [naam 2] en
  • vervolgens heeft gevraagd of het voornoemde slachtoffer in het bezit is van goud en/of zilver en/of sieraden en
  • vervolgens heeft gezegd tegen het voornoemde slachtoffer dat er foto’s van de sieraden moeten worden gemaakt en
  • vervolgens het voornoemde slachtoffer de opdracht heeft gegeven om de sieraden naar Amsterdam te brengen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij in de periode van 5 juli 2024 tot en met 1 augustus 2024 te Amsterdam gegevens, te weten een combolijst (Excelbestand) met daarop o.a. achternamen, geboortedata, energiemaatschappijen en rekeningnummers heeft ontvangen en voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat die bestemd waren tot het plegen van een misdrijf zoals omschreven in artikel 326 Wetboek van Strafrecht terwijl dit feit betrekking had op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument;
4. hij in de periode van 5 juli 2024 tot en met 1 augustus 2024 in Nederland niet-openbare gegevens, te weten een combolijst (Excelbestand) met daarop o.a. achternamen, geboortedata, energiemaatschappijen en rekeningnummers voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van deze gegevens wist dat deze door misdrijf waren verkregen.
Voor zover in de tenlastelegging misslagen, taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het reclasseringsrapport onvoldoende recht doet aan de persoon van de verdachte. De raadsman heeft benadrukt dat de verdachte jong is en een first offender is. Daarmee zou in de strafmaat rekening gehouden moeten worden.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank merkt vooraf op dat zij in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en gelet op het advies van de reclassering in haar rapport van 28 januari 2025 geen aanleiding ziet om af te wijken van het uitgangspunt dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De persoonlijkheid van de verdachte noch diens functioneren maken een pedagogische insteek noodzakelijk.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft samen met anderen op een slinkse wijze (hoog)bejaarde slachtoffers opgelicht. Hij heeft de slachtoffers bewogen hun kostbaarheden, soms met grote emotionele waarde, contant geld en/of hun bankpas af te geven en hun pincode prijs te geven. De slachtoffers behoren tot een zeer kwetsbare groep mensen die in toenemende mate afhankelijk is van hun medemens. De verdachte heeft daar op laffe en meedogenloze wijze misbruik van gemaakt. De verdachte heeft met zijn misdaad het gevoel van veiligheid en vertrouwen in de medemens van de slachtoffers ernstig geschaad. Een aantal slachtoffers ondervinden daarvan nog langdurig en indringend de gevolgen. Zij gaan soms ook gebukt onder een – onterecht – gevoel van zelfverwijt waarvoor onder meer de verdachte verantwoordelijk is. Dergelijke feiten leiden bovendien tot maatschappelijke onrust. Niet alleen onder ouderen in het algemeen, maar bij de betrokken slachtoffers en hun naasten in het bijzonder. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers, maar enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De impact van zogenoemde helpdeskfraude is groot en dat betekent dat de straf die in soortgelijke zaken wordt opgelegd in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 4 april 2025. Uit het rapport wordt duidelijk dat de reclassering geen goed beeld van de verdachte, die zich op zijn zwijgrecht beroept, heeft kunnen krijgen. De reclassering schrijft dat de moeder van de verdachte een kwetsbaar beeld van de verdachte schetst, waarin hij weinig assertief is, snel overvraagd kan worden en zichzelf kan overschatten. Uit de SCIL (screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking) komt een vermoeden naar voren van het functioneren op een licht verstandelijk beperkt niveau. De reclassering rapporteert daarnaast dat de verdachte op basis van de verdenking, het gesprek met de verdachte en het contact met de casemanager van de penitentiaire inrichting waar hij verblijft, eerder een assertieve rol op zich lijkt te nemen, waarin het risico meer is gelegen in het beïnvloeden van anderen. De reclassering ziet daarin niet direct zorgen over de weerbaarheid van verdachte en zijn beïnvloedbaarheid. De verdachte lijkt zich volgens de reclassering bewust te zijn van zijn positie bij verschillende personen en eerder berekenend dan impulsief te handelen. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet onvoldoende aanknopingspunten om met interventies of toezicht risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering heeft nog opgemerkt dat zij de mogelijkheden tot een plan van aanpak heeft overwogen in het geval dat de verdachte ter zitting zal gaan verklaren. Zij heeft daarvan afgezien omdat het voor haar vooralsnog niet bekend was wat de verdachte in dat geval zou verklaren. Bovendien heeft hij ontkend de medeverdachten te kennen en de reclassering kan daarom geen delictgerelateerde factoren aanwijzen, geen risico’s inschatten en kan dus niet tot een plan van aanpak komen.
De verdachte heeft ter terechtzitting nauwelijks willen verklaren over de ten laste gelegde feiten, behalve dat hij het niet terecht vindt dat hij langer moet blijven vastzitten voor alle zaken, maar wel voor een paar zaken. De verdachte heeft daarmee geen inzicht willen geven hoe hij tot de bewezen verklaarde feiten is gekomen, zodat de rechtbank geen rekening kan houden met eventueel strafmatigende omstandigheden. Voorts heeft de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn uiterst laakbare handelen. Weliswaar heeft de verdachte verklaard dat hij het verdrietig vindt wat met de slachtoffers is gebeurd, maar ook dat hij zich daar niet verantwoordelijk voor voelt.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat de gevangenisstraf van drie jaar die de officier van justitie heeft geëist passend en geboden is. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de straf te matigen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen en het volgende geldbedrag in beslag genomen:
  • HP-laptop (goednummer 6534991);
  • Jammer (goednummer 6534995);
  • iPhone 11 (goednummer 6535014);
  • Samsung Galaxy A34 (goednummer 6535006);
  • € 14.700,- (goednummer 6534999);
  • Nokia 105 (goednummer 6535011).
De officier van justitie heeft gevorderd dat het geldbedrag wordt verbeurd verklaard en dat de laptop, jammer en de telefoons aan het verkeer onttrokken worden.
€ 14.700.-;
Het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag (€ 14.700,-) dat aan de verdachte toebehoort, moet worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dat geld door middel van de onder 1 bewezen verklaarde oplichting is verkregen.
HP-laptop en Nokia 105
Uit het dossier blijkt dat op de HP-laptop diverse Excellijsten staan met daarop de persoonlijke gegevens (adres, naam, geboortedatum, bankrekening, geslacht, telefoonnummers) van tientallen personen. De laptop is aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de laptop, die aan de verdachte toebehoort, moet worden onttrokken aan het verkeer en daarvoor vatbaar is omdat deze laptop en de gegevens die erop staan, opgevat als een gezamenlijkheid van voorwerpen, is aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl de laptop met daarop de gegevens kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
iPhone 11
De onder 1 bewezen verklaarde oplichting van [persoon 6] en [persoon 14] is begaan met behulp van iPhone 11 (zie bewijsmiddel 30, het proces-verbaal van bevindingen uitgelezen iPhone 11, goednummer 6535014 van 17 december 2024 met documentcode 20179484). Zolang deze gegevens niet (definitief) van de iPhone zijn verwijderd, is deze telefoon, opgevat als een gezamenlijkheid van voorwerpen met de gegevens die daarop staan, van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De iPhone 11 wordt daarom onttrokken aan het verkeer.
Samsung Galaxy A34
De onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten zijn begaan met behulp van de Samsung-telefoon. Op deze telefoon is immers een Excelbestand met niet-openbare gegevens van personen (combolijst) aangetroffen. Zolang deze gegevens niet (definitief) van de telefoon zijn verwijderd, is de telefoon, opgevat als een gezamenlijkheid van voorwerpen met de gegevens die daarop staan, van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De telefoon wordt daarom onttrokken aan het verkeer.
Jammer
Een jammer is een stoorzender die mobiel telefoon- en internetverkeer plaatselijk onmogelijk maakt en ervoor kan zorgen dat mobiele telefoons, gps-signalen niet meer werken en is daarom verboden. De jammer van de verdachte moet onttrokken worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar. Hij is van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De jammer is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte gepleegde misdrijf (medeplegen van oplichting), terwijl hij kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven. Een jammer zorgt ervoor dat signalen van mobiele telefoons niet opgevangen kunnen worden en de gebruiker zo onzichtbaar is en kan alarminstallaties en bewakingscamera’s die werken op wifi verstoren. Een jammer kan dus gebruikt worden bij het plegen van soortgelijke feiten als ten laste gelegd.
9.1.
Vorderingen van de benadeelde partijen
[persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 2.818,- aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, de hoofdelijke veroordeling van de verdachte tot vergoeding van de schade en zij verzoekt het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
In het voegingsformulier staat dat de benadeelde partij € 7.500,- vordert aan immateriële-schadevergoeding en dat de verzekering € 4.682,- van de materiële schade (sieraden en contant geld) heeft vergoed.
De rechtbank begrijpt de vordering aldus dat vergoeding van de materiële schade wordt gevorderd voor zover die niet reeds is vergoed.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en in haar geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht, in verband met de door hem bepleite vrijspraak, de vordering af te wijzen. Hij heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij [persoon 1] rechtstreeks door de onder 1 bewezen verklaarde oplichting schade is toegebracht. De vordering is, gelet op wat er in het dossier staat, voldoende onderbouwd en het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering wordt daarom toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de oplichting met een of meer anderen heeft gepleegd. De verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. De rechtbank wijst de toegekende schadevergoeding daarom hoofdelijk toe. Dit betekent dat de verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een of meer mededaders is betaald en andersom geldt hetzelfde.
[persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 500,- aan vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, de hoofdelijke veroordeling van de verdachte tot vergoeding van de schade en zij verzoekt het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade is als omschreven als ‘sieraden en goud’.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en in haar geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht in verband met de door hem bepleite vrijspraak de vordering af te wijzen. Hij heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij [persoon 2] rechtstreeks door de onder 1 bewezen verklaarde oplichting schade is toegebracht.
De vordering van [persoon 2] is, gelet op wat er in het dossier staat, voldoende onderbouwd en het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering wordt daarom toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de oplichting met een of meer anderen heeft gepleegd. De verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. De rechtbank wijst de toegekende schadevergoeding daarom hoofdelijk toe. Dit betekent dat de verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een of meer mededaders is betaald en andersom geldt hetzelfde.
[persoon 3]
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 2.500,- aan vergoeding van materiële schade. vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, de hoofdelijke veroordeling van de verdachte tot vergoeding van de schade en zij verzoekt het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd is en in haar geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht in verband met de door hem bepleite vrijspraak de vordering af te wijzen. Hij heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij [persoon 3] rechtstreeks door de onder 1 bewezen verklaarde oplichting schade is toegebracht. De omvang van de gestelde schade kan, zonder nader onderzoek dat een onevenredige vertraging van het strafgeding zou opleveren, niet nauwkeurig worden vastgesteld. De rechtbank maakt daarom op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gebruik van haar bevoegdheid de schade te schatten. In de aangifte worden goederen genoemd die zijn weggenomen. Het feit dat [persoon 3] schade heeft geleden, wordt niet betwist. De omvang van de schade kan echter niet exact worden vastgesteld. De rechtbank begroot de schade op € 1.500,-. De rechtbank wijst de vordering gedeeltelijk toe en wijst de vordering voor het overige af.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de oplichting met een of meer anderen heeft gepleegd. De verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. De rechtbank wijst de toegekende schadevergoeding daarom hoofdelijk toe. Dit betekent dat de verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een of meer mededaders is betaald en andersom geldt hetzelfde.
[persoon 4] en [persoon 5]
De benadeelde partijen [persoon 4] en [persoon 5] vorderen ieder voor zich immateriële-schadevergoeding van respectievelijk € 2.500,- en € 700,-. Zij vorderen daarnaast gezamenlijk € 92.046,87,- materiële-schadevergoeding.
De benadeelde partijen vorderen de hoofdelijke veroordeling van de verdachte tot vergoeding van de schade, vergoeding van de proceskosten op basis van het liquidatietarief, te weten één punt voor het indienen van de vordering en één punt voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling en zij verzoeken ten slotte het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd is en in haar geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht in verband met de door hem bepleite vrijspraak de vordering af te wijzen. Hij heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij [persoon 4] en [persoon 5] rechtstreeks door de onder 1 bewezen verklaarde oplichting schade is toegebracht.
Materiële-schadevergoeding
De rechtbank wijst de vordering ten aanzien van de posten ‘goudbaar’ (€ 69.337,-) en ‘sieraden’ (€ 7.698,-) toe. Zij verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de posten ‘contant geld’ en ‘zilveren muntgeld’ niet-ontvankelijk omdat deze posten onvoldoende onderbouwd zijn.
Immateriële-schadevergoeding
Artikel 6:95, eerste lid, BW houdt in dat alleen recht bestaat op immateriële-schadevergoeding voor zover daartoe een wettelijke grondslag bestaat. Gelet op het bepaalde in artikel 6:106 BW bestaat alleen recht op immateriële-schadevergoeding als de verdachte het oogmerk had immaterieel nadeel toe te brengen, bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam of als een benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van dat laatste is in ieder geval sprake als het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij heeft geleid tot geestelijk letsel. Het moet dan wel om meer gaan dan alleen psychisch onbehagen. Meer of minder ernstige gevoelens van angst, slapeloze nachten of herbelevingen zijn op zichzelf meestal onvoldoende om te kunnen vaststellen dat van geestelijk letsel sprake is. De benadeelde partij zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval naar objectieve maatstaven psychische schade is ontstaan. De aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, kunnen ook meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel geldt ook hier dat degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moet onderbouwen. Het kan in voorkomend geval echter ook zo zijn dat de aard en de ernst van de normschending kunnen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
[persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] heeft in haar vordering tot schadevergoeding toegelicht wat de psychische gevolgen zijn die de oplichting teweeggebracht heeft. Zij heeft de door haar gestelde schade bovendien met medische stukken onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende blijkt dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte geestelijk letsel heeft opgelopen en dat bij haar sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, lid 1, onder b, BW. Op grond daarvan heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van immateriële schade. De hoogte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële-schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,- en verklaart de vordering ter zake de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk.
[persoon 5]
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [persoon 5] tot nu toe onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de oplichting heeft geleid tot geestelijk letsel, omdat hij geen stukken van een deskundige ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd. Het is niet zo dat de aard en de ernst van de normschending zonder meer meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank beslist daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen als hij de schade alsnog vergoed wil krijgen van de verdachte. De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij met dit oordeel niets wil afdoen aan de impact die de oplichting op de benadeelde partij heeft gehad.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de oplichting met een of meer anderen heeft gepleegd. De verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. De rechtbank wijst de toegekende schadevergoeding daarom hoofdelijk toe. Dit betekent dat de verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een of meer mededaders is betaald en andersom geldt hetzelfde.
Proceskosten
De gevorderde proceskosten zijn door de verdediging niet betwist. De rechtbank veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op een bedrag van € 2.366,- (2 punten liquidatietarief IV rechtbank), en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
9.2.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt in het belang van de benadeelde partijen – als extra waarborg voor betaling aan hen – de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Op grond van artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechtbank bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:4:20 Sv kan worden toegepast. De duur daarvan beloopt ten hoogste één jaar. Gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen zal de totale duur van de gijzeling dat maximum overstijgen. Om dit te voorkomen zal de rechtbank de gijzeling naar evenredigheid toepassen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 57, 60a, 139g, 234 en 326 van het Wetboek van Strafrecht. [4]

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
medeplegen van poging tot oplichting;
gegevens voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf omschreven in 326 van het Wetboek van Strafrecht voor zover dit feit betrekking heeft op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument,
niet-openbare gegevens voorhanden hebben, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze gegevens wist dat deze door misdrijf zijn verkregen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van het beslag
Verklaart verbeurd € 14.700,-
Verklaart onttrokken aan het verkeer de nummers 4, 5, 10, 15 en 16 op de lijst met in beslag genomen voorwerpen:
  • HP-laptop (6534991);
  • jammer (6534995);
  • iPhone 11 (6535014);
  • Samsung Galaxy A34 (6535006);
  • Nokia 105 (6541927).
Ten aanzien van de benadeelde partijen
[persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van
€ 2.818,- (tweeduizend achthonderdachttien euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander en/of anderen is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 1] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , aan de staat € 2.818,- (tweeduizend achthonderdachttien euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander en/of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 30 (dertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander of anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen aan [persoon 1] of de staat ten behoeve van [persoon 1] heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[persoon 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van
€ 500,-(vijfhonderd euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 juni 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander en/of anderen is betaald.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] , aan de staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander en/of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 juni 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 (acht) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander of anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen aan [persoon 2] of de staat ten behoeve van [persoon 2] heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[persoon 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] toe tot een bedrag van
€ 1.500,- (éénduizend vijfhonderd euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 juni 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander en/of anderen is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] , aan de staat € 1.500,- (éénduizend vijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander en/of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 juni 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander en/of anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen aan [persoon 3] of de staat ten behoeve van [persoon 3] heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[persoon 4] en [persoon 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partijen [persoon 4] en [persoon 5] toe tot een bedrag van € 77.035,- (zevenenzeventigduizend vijfendertig euro) aan vergoeding van materiële schade en wijst de vordering van [persoon 4] Apeldoorn toe tot een bedrag van € 1.500,- (éénduizend vijfhonderd euro) (totaal € 78.535,-), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juni 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] en [persoon 5] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander en/of anderen is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in hun vordering zijn.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 4] en [persoon 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 2.366,- (tweeduizend driehonderdzesenzestig euro).
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] en [persoon 5] aan de staat € 78.535,- (achtenzeventigduizend vijfhonderdvijfendertig euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander en/of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juni 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 302 (driehonderdtwee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander en/of anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen aan [persoon 4] en [persoon 5] of de staat ten behoeve van [persoon 4] en [persoon 5] heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mr. B.C. Langendoen en mr. I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2025.
De oudste rechter is niet in de gelegenheid
dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533.
2.Hoge Raad 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 en ECLI:NL:HR:2016:2892 en Hoge Raad 21 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2955.
3.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718.
4.Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.